Onderzoek Conrad Kickert werkt aan een drieluik over de Nederlandse plint. In deel 1 ging het over de analyse en welke krachten er allemaal op de beganegrondverdieping inwerken. Nu deel 2, waarin het vooral over het wonen gaat. Een actueel vraagstuk met de grote verdichtingsopgave waar we voor staan. Hoe bouwen we een levendige woonplint met voldoende privacy voor de bewoners maar wel een interactie met de straat?
Zoals het vorige artikel in mijn drieluik al inleidde: veruit het grootste gedeelte van de Nederlandse plinten bevat een woning. Zij het een volledig gelijkvloers appartement, de begane grond van een rijtjeshuis of villa, of een ingang voor een hoogbouwblok: een voorzichtige schatting van CBS-statistieken toont bijna zes miljoen woningen of ingangen op de begane grond. Dit zijn bijna zes miljoen contactpunten tussen Nederlanders, hun buren, hun straat en de stad. Met onze gigantische woningbouwopgave en de behoefte aan gelijkvloers wonen voor een vergrijzende samenleving neemt het aantal woningen in de plint alleen maar toe.
Interactieve woningen
Het is aan ontwerpers, ontwikkelaars en overheden om niet alleen de numerieke en financiële kwantiteit te optimaliseren, maar ook de sociale, ecologische en belevingskwaliteiten van deze nieuwe plintwoningen. Interactieve woningen op de begane grond kunnen namelijk twee vliegen in één klap slaan: ze voldoen aan de groeiende en transformerende woningvraag in Nederland terwijl ze tegelijkertijd de bouwstenen leggen voor een socialere, leefbaardere en duurzamere stad. Hoe kunnen plintwoningen het beste bijdragen aan deze positieve stedelijke ontwikkelingen? En wat is de rol van ontwikkelaars, ontwerpers, en overheden hierin?
Een tipje van de sluier: net als bij onze wishful thinking voor winkelplinten is meer glas niet de oplossing voor beter wonen op de begane grond. Sterker nog, we zien maar al te vaak hoe naïef ontworpen woningplinten met grote ramen rakelings langs de stoep door bewoners worden gebarricadeerd met stickers of dichte gordijnen. Dezelfde mismatch zien we vaak in de duizenden winkelplinten die de afgelopen jaren zijn getransformeerd naar vaak ietwat ongemakkelijke woningen. Blijkbaar zit er een gat tussen de ambitieuze contactwensen van ontwerpers, ontwikkelaars en overheden en de daadwerkelijke wensen van bewoners. Dit gat heeft twee oorzaken. Enerzijds hebben we een te simpel beeld van de contactwensen van bewoners op de begane grond. Anderzijds bieden we met dit beeld plintbewoners vervolgens ook te weinig ruimte om hun eigen wensen vorm te geven.
Wat willen bewoners?
Om het gat tussen wens en realiteit in de plintwoning te dichten, moeten we eerst beter begrijpen hoe bewoners interacteren met de straat en waarom. Hiervoor is een excursie naar de psychologie en sociologie erg nuttig, waarin ik zeker het werk van TU Delft-professor Machiel van Dorst en het fantastische boek ‘De Stoep’ kan aanraden. Als basisbegrip is het belangrijk om te begrijpen dat mensen in hun omgeving altijd op zoek zijn naar de juiste balans tussen contact en bescherming. In de evolutionaire psychologie is deze balans bekend als ‘prospect and refuge’: de behoefte aan zowel een maximaal overzicht over een territorium, als de behoefte aan een beschermd eigen territorium.
Een woning op de begane grond moet iedere bewoners de ruimte bieden om zélf deze balans te vinden; sommigen van ons zijn immers meer extravert en vertrouwend dan anderen. Deze onderhandeling tussen bewoners en de stad vindt niet slechts plaats in de platte gevel, maar in een ‘hybride zone’ die onderdeel vormt van de transitie tussen publiek en privaat; van op straat tot soms ver in de woning. Iedere bewoner heeft een eigen behoefte aan contact en heeft verschillende publieke en private ruimtes tot zijn beschikking. Daardoor ziet iedere hybride zone er weer anders uit (figuur 1).
De publiek-private transitie loopt van binnen de woning naar de straat. De hybride zone is een cruciaal onderdeel van deze transitie.
‘Figuur 1’ door Conrad Kickert (bron: Conrad Kickert, 2024)
We zien drie duidelijke behoeften van bewoners in deze hybride zone in hun zoektocht naar balans tussen publiek en privaat. De meest bekende manier is de bewonersbehoefte aan privacy en territorium. Al zijn typisch Hollandse doorzonwoningen en transparante woonpuien een teken van onze ‘high trust society’, we hebben ieder een verschillende behoefte aan contact, privacy, en veiligheid. Bovendien wonen we in gebouwen en wijken met een drastisch verschillende sociale samenhang en veiligheidsperceptie.
Bewoners zoeken hun eigen territorium en privacycomfortniveau met verschillende filters om zich af te schermen van het zicht of (het gevoel van) toegang door derden. Deze choreografie tussen privaat en publiek begint subtiel met een plantenbak naast de voordeur die een territorium markeert of een stuk raamfolie die direct oogcontact verhindert. Maar naarmate de territoriale en privacywensen van bewoners verder afwijken van hun daadwerkelijke fysieke omgeving, neemt deze subtiliteit af. Als de woningplint té transparant is ontworpen, trekken bewoners permanent de gordijnen dicht. Als de hybride zone geen persoonlijk territorium biedt trekken ze zich binnen terug. En als de semiopenbare ruimte in een project van iedereen is, is hij al snel van niemand. Dan stijgt het risico op criminaliteit of bouwt de VVE een hek.
Gevoel van controle
Gelukkig keren bewoners zich niet alleen maar af van de straat op de begane grond. In de hybride zone communiceren ze ook met de stad, waarmee ze tegelijk hun omgeving kunnen personaliseren en aanpassen. Dit geeft bewoners een gevoel van controle en aansluiting met hun omgeving – belangrijke wensen die stedenbouwkundigen als Kevin Lynch, John Habraken, en Herman Hertzberger al decennia hebben bepleit. Terwijl sommigen van ons volstaan met een simpel huisnummerbord en een nette schilderbeurt, gaan anderen graag verder met een mooie plant of kunstwerk in het voorraam, fleurige bloembakken aan de gevel, of een tuinkabouter, windmolen, of planten in de voortuin. Ruimte bieden aan bewonerswensen in de hybride zone kan ook bijdragen aan het vergroenen van de stad, zoals in de Belgische tuinstratenbeweging en het Nederlands kampioenschap tegelwippen.
Maar bovenal kunnen bewoners hun hybride zone ook gebruiken om contact te leggen met de buren en voorbijgangers. Uiteraard heeft iedere bewoner een verschillende behoefte aan contact met buren en voorbijgangers, maar de woning in de plint moet hiervoor in ieder geval de mogelijkheid kunnen bieden. Aangezien 80 procent van de nieuwe sociale contacten in een wijk pal voor onze woning ontstaat, levert een plint die deze contacten bevordert een enorme bijdrage aan de sociale samenhang in een wijk en het tegengaan van een onze groeiende eenzaamheid.
Dit laatste wordt in Nederland en Amerika al aangemerkt als een epidemie – schijnbaar hyperbolisch, totdat je ziet wat de gevolgen zijn van eenzaamheid voor bijvoorbeeld hartfalen en voortijdig sterven. Van een gesprek in een open deur of venster of een bankje voor de gevel tot een volledige Amerikaanse ‘porch’ met stoelen en banken: een goed vormgegeven hybride zone kan sociaal contact bevorderen. Helaas zien we vaker het tegenovergesteld, zoals architecte Ianthe Mantingh prachtig heeft onderzocht. Dan belemmert het gebrek aan aandacht voor sociale ruimtes in met name gestapelde bouw juist het sociaal contact.
Bewoners geven hun wensen voor contact, personalisatie en territorium vorm in hybride zones in uiteenlopende vormen en groottes. In minder dan een halve meter past een groene gevel (linksboven) en een halve meter staat de eerste stoel of bank al toe (rechtsboven). Met meer dan een meter hebben we meer ruimte voor ‘socialisatie’, zoals de inpandige hybride zone in het Amsterdamse Westerdokskwartier (linksonder). En de Amerikaanse voortuin en porch biedt legio mogelijkheden voor bewonerswensen (rechtsonder).
‘De Hybride Ruimte’ (bron: Conrad Kickert)
Twee onderzoeken waar ik met collega’s in de VS en Nederland aan werk, tonen aan dat als de hybride zone voldoet aan deze drie behoeften, bewoners daadwerkelijk een groter woongenot hebben en de straat tegelijkertijd profiteert. Net als in Rotterdam toont ons onderzoek in een levendige stadswijk in mijn Amerikaanse thuisstad Buffalo aan dat bewoners met meer personalisatie van hun voortuin, minder territoriale afbakening en vooral meer mogelijkheid tot socialisatie daadwerkelijk een betere binding hebben met hun buurt en hun buren. En een pilotonderzoek dat ik op dit moment samen met Frank Suurenbroek aan de HvA uitvoer naar de interactie van meer dan 800 plinten toont ook aan dat bewoners duidelijk een natuurlijk ‘equilibrium’ hebben in hun contactbehoefte naar de straat en dat ze dit equilibrium ook fysiek vormgeven. Grotere ramen, plinten dichterbij de stoep en langs drukkere straten worden simpelweg meer gebarricadeerd met gordijnen en filterende beplanting totdat de inkijk een bepaald gewenst niveau heeft bereikt. Met andere woorden: als professionals de plint niet laten aansluiten bij wisselende bewonerswensen naar contact en personalisatie, doen bewoners het zelf wel.
Plinten en hoge dichtheden
Door deze drie bewonerswensen beter te beantwoorden kunnen ontwerpers, ontwikkelaars, en overheden de potentie van plintwoningen voor een sociale en duurzame stad maximaliseren. Dit is natuurlijk makkelijker gezegd dan gedaan. Dit geldt met name in hogere dichtheden waar het contact tussen bewoners en de stad vaak indirect verloopt via een stelsel van verticale en horizontale semi-private ruimtes. De crux is om een balans te vinden tussen de behoeften van bewoners naar een eigen territorium dat aanpasbaar is aan hun behoeften voor privacy en passief en actief sociaal contact.
De typologische mismatch tussen grote winkelpuien en woonwensen vergt een strategie om bewoners hun gewenste privacy-niveau te laten bepalen zonder permanent gesloten gordijnen. Dit is bijvoorbeeld mogelijk door het (vaak terug-)plaatsen van kleinere woonramen of het creëren van een hybride zone voor of zelfs in de plint. Bij nieuwe grondgebonden woningen (of het nu volledige appartementen in de plint zijn of de beganegrondtoegang van meerlaagse woningen) is het cruciaal om de publiek-private transitie al binnen de woning te beginnen, door het voorin plaatsen van publiekere functies als de keuken en woonkamer. Een fijnmazig patroon van directe woningtoegang bevordert een ‘spillover’ tussen deze ruimtes en de straat. Buiten de voordeur vinden we idealiter een hybride zone waarin bewoners ruimte hebben voor toe-eigening, personalisatie en vooral sociaal contact met een paar stoelen of banken. Dit kan al in een zone die minder dan een meter breed is in rustigere straten, waardoor de gemiddelde blokgrootte met slechts enkele procenten toeneemt.
Veel historische panden zoals aan de Stenenbeer in Vlissingen hebben een stoep, waar nu tal van planten, persoonlijke uitingen, en banken staan (links). De nieuwbouw om de hoek heeft met grotere vensters – maar geen duidelijk afgebakende hybride zone – moeite met het aantrekken van levendigheid (rechts).
‘De Hybride Ruimte’ door Conrad Kickert (bron: Conrad Kickert, 2021)
In gestapelde bouw en vooral in hoogbouw is het creëren van een levendige (woon)plint nog lastiger. Aan de ene kant komt dit door de relatief grotere druk op de plint voor de lobby, de brievenbus, het afvalmanagement, de technische diensten en de parkeeringang. Ambities voor een niet-woonplint met winkels en voorzieningen hebben vaak veel meer gebruikers nodig dan bewoners op de etages kunnen bieden. Aan de andere kant leggen bewoners in een hoogbouwplint lastiger contact met een relatief groter aantal voorbijgangers en bewoners van bovenetages. Voeg hierbij de mogelijkheid voor deze etagebewoners om de begane grond te vermijden via ondergrondse (fiets-)parkeergarages toe, en de paradoxale ‘density without intensity’ van hoogbouw zonder leven op de begane grond is compleet.
Leren van Canada
Om deze hoogbouwparadox te vermijden, zijn verschillende opties mogelijk. Allereerst kunnen grondgebonden woningen wel degelijk de plint verlevendigen met personalisatie en sociaal contact op de eerste etage(s) van hoogbouw. Vancouver kwam decennia geleden al tot de conclusie dat er niet genoeg winkels waren om hoogbouwplinten te vullen. Het beleid voor een ‘gedomesticeerd’ woonpodium met goed ontworpen hybride zones werd daardoor een hoeksteen van het beroemde Vancouverism. De balans tussen ‘expressie’ in de lucht en ‘beleving’ in de plint, zoals genoemd in Ottawa’s zien we nu ook terug in goed hoogbouwbeleid in Nederlandse steden als Amsterdam en Rotterdam. Nederlands tweede stad heeft een decennialange ervaring met wonen in hoge dichtheden, die steeds verder uitkristalliseert naar een nieuwe ‘Europese hoogbouwtypologie’.
Het plintbeleid voor hoogbouwwoningen centraliseert in beide steden bijvoorbeeld de onvermijdbare ‘blinde’ plintbehoeften voor pakketten, prullenbakken en parkeren aan de zij- of achterkant van grotere complexen en blokken. Daarmee blijft de plint met de zijde waar de meeste voorbijgangers passeren ook het meest interactief. Verder worden verschillende bouwtypologieën en mengelingen aangeraden om windhinder en inkijk te verminderen, maar ook om grondgebonden woningen mogelijk te maken. Deze worden gezien als actieve plintfunctie in hoogbouw, naast winkels en een reeks aan voorzieningen die zowel de plint als de stad verlevendigen. Denk aan kinderdagverblijven, kantoren en maakruimtes.
Wonen in de plint van hoogbouw levert een fijnmazig en levendig straatleven op. De woonplinten en hybride zones in Little C in Rotterdam zijn vaak levendiger dan de (vaak lege) commerciële plinten.
‘Little C in Rotterdam’ door Joost Zonneveld (bron: Gebiedsontwikkeling.nu)
De lagere huurwaarden van deze niet-commerciële voorzieningen in de plint betalen zich vaak dubbel en dwars terug in de bovenetages en de omgeving – iets wat slimmere gebiedsontwikkelaars allang weten. Meer over de sociale, financiële, en belevingsdynamiek van deze plintvoorzieningen komt aan bod in het volgende en laatste artikel van dit drieluik.
Cover: ‘Delft’ door Anton_Ivanov (bron: shutterstock)