Onderzoek De Algemene Rekenkamer uit stevige kritiek op de Woningbouwimpuls als instrument om sneller, betaalbaarder en meer woningen te bouwen. De effectiviteit wordt stevig betwijfeld. Maar net zo goed zijn er ook twijfels bij de kwaliteit van het onderzoek.
Het was een van de belangrijkste maatregelen van het kabinet Rutte III om de woningmarkt aan te jagen: de Woningbouwimpuls. Deze subsidie is bedoeld om het tekort te dekken dat gemeenten hebben bij gebiedsontwikkeling. Het gaat dan onder meer om kosten vanwege vervuilde grond en de aanleg van de benodigde infrastructurele voorzieningen. Met de Woningbouwimpuls dekt het Rijk de helft van het gemeentelijke tekort.
Betaalbaar wonen
Voorwaarden die het Rijk stelt bij de subsidie zijn dat de bouw van – minimaal 500 – woningen uiterlijk binnen drie jaar dient te beginnen en dat de helft van het bouwprogramma dient te bestaan uit betaalbare huur- of koopwoningen: sociale huur, huur tot 1.000 euro of een koopprijs onder de grens van de Nationale Hypotheekgarantie (355.000 euro).
Gemeenten konden in 2019 en 2020 aanvragen doen, de toekenningen kwamen eind 2020, in september 2021 en in december 2021. In totaal gaat het om 140.000 woningen waarvoor 855 miljoen euro als subsidie is verstrekt – er was maximaal een miljard beschikbaar.
Cadeau-effect
Omdat het nieuwe kabinet opnieuw ruim een miljard euro subsidie via de Woningbouwimpuls beschikbaar wil stellen, heeft de Algemene Rekenkamer onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de subsidie. Zij komt tot de conclusie dat niet vast te stellen is of de ingezette middelen ook sneller tot meer en goedkopere woningen hebben geleid.
Zo is het volgens de onderzoekers zeer goed mogelijk dat ook zonder subsidie was gebouwd onder meer omdat vooral plannen zijn ingediend die al in een vergevorderd stadium verkeerden. Bovendien zijn er geen garanties dat gesubsidieerde woningen op termijn ook betaalbaar blijven.
Gratuit
Opvallend volgens de Rekenkamer is dat de rijksbijdrage per huis relatief laag is: “in ongeveer de helft van deze gevallen minder dan € 5.258. Zulke bedragen hebben het risico van een cadeau-effect: mooi meegenomen voor de gemeente, maar verder geen aantoonbaar effect.”
Johan Conijn, emeritus-hoogleraar woningmarkt, noemt de kritiek van de Algemene Rekenkamer op de website van ROmagazine gratuit en voorbarig.
“De kritiek van de Algemene Rekenkamer is dat een probleemanalyse ontbreekt en dat niet vooraf duidelijk was of het beleid effectief zou zijn. Dit is tamelijk gratuit. Er zijn verschillende onderzoeken waarin naar voren komt dat gemeenten een belangrijke bottleneck vormen in het woningbouwproces. Het is ook bekend dat de gemeenten daarbij te maken hebben met financiële tekorten en dat met de krappe gemeentelijke begrotingen deze tekorten tot vertragingen kunnen leiden.”
‘Stationsgebied Lelystad’ door Ivo Antonie de Rooij (bron: Shutterstock)
Conijn is juist wel overtuigd van de meerwaarde van de subsidie: “En zeker, gemeenten kampen met meer problemen, waaronder stikstof, juridische belemmeringen en onvoldoende ambtelijke capaciteit. In deze context valt het niet te bewijzen maar is het wel aannemelijk dat een bijdrage van het Rijk net dat duwtje oplevert. Waardoor er op z’n minst versnelling optreedt van de woningbouw.”
Conijn wijst er bovendien op dat het intrekken van de subsidie als niet op tijd begonnen wordt met bouwen, een stok achter de deur is. Om nog binnen de termijn van drie jaar te concluderen dat de Woningbouwimplus niet effectief is, “is wel erg overhaast”.
Complexe markt
In een reactie op het rekenkameronderzoek laat minister Hugo de Jonge weten (pdf) dat de tussentijdse evaluatie van de Woningbouwimpuls uit 2021 resulteerde in positieve verwachtingen ten aanzien van zowel het doelbereik als de doelmatigheid van het instrument. Dat neemt volgens hem overigens niet weg dat “onmogelijk vastgesteld kan worden wat de Woningbouwimpuls als zodanig bijdraagt aan de woningbouw”. Of anders: de woningmarkt is dermate complex waardoor de precieze invloed van een instrument moeilijk meetbaar is.
In zijn reactie herhaalt De Jonge zijn voornemen prestatieafspraken te gaan maken met provincies om tot regionale woondeals te komen waarin de woningopgave op regionale schaal afgestemd wordt. “Het hebben van (zicht op) een gesloten woondeal is daarbij randvoorwaardelijk voor het kunnen ontvangen van middelen uit de Woningbouwimpuls.”
Regionale agenda
De Jonge wil individuele projecten binnen regionale afspraken dus via de Woningbouwimpuls blijven subsidiëren. De hoogleraren gebiedsontwikkeling Co Verdaas en Erwin van der Krabben wijzen in een recent artikel op Gebiedsontwikkeling.nu op de regionale investeringsagenda (RIA). Daarin wordt niet alleen naar woningbouw gekeken, maar wordt die in samenhang met klimaat, bereikbaarheid en energie in een programmatisch perspectief op regionale schaal geplaatst. Publieke kaders geven daarbij richting door zicht te geven op beschikbare publieke middelen.
‘Station Tilburg’ door Frans Blok (bron: Shutterstock)
Vanuit de regionale investeringsagenda richten de publieke middelen zich bij uitstek op de randvoorwaarden – infrastructuur, stikstof – om zo de mogelijkheden voor gebiedsontwikkeling te scheppen. De realisatie van woningen wordt dan niet gesubsidieerd; het is aan marktpartijen en corporaties om hier volgens gemaakte afspraken op de langere termijn invulling aan te geven. Met de RIA, zo stellen Verdaas en Van der Krabben, is helder binnen welke randvoorwaarden publieke, maatschappelijke en private partners tot ontwikkeling kunnen komen. Daarmee ontstaat een basis voor de langere termijn waarin private en publieke investeringen elkaar versterken en waarin grote regionale opgaven in samenhang worden opgepakt.
Cover: ‘Stationsgebied Lelystad’ door Ivo Antonie de Rooij (bron: Shutterstock)