25 mei 2012
2 minuten
Onderzoek Gedurende het Interbellum, de periode tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog, ontwikkelden particuliere exploitatiemaatschappijen en gemeenten in het hele land tuinwijken voor welvarende burgers uit de middenklasse die buiten de stad wilde wonen. ‘Particuliere tuinwijken’ is de wetenschappelijke aanduiding voor dit stedenbouwkundige fenomeen. De jaren ’30 van de vorige eeuw vormden het hoogtepunt in de aanleg van de particuliere tuinwijken. De huizen in deze wijken, door makelaars en woningontwikkelaars populair aangeduid als ‘jarendertig’, blijven tot op de dag van vandaag populair bij een grote groep woonconsumenten.
Gewilde locaties voor de tuinwijken waren gezonde, beboste zandgronden - van de binnenduinrand tussen Den Haag en Bergen tot de flanken van de Gooische en Utrechtse Heuvelrug en de Veluwezoom. Maar ook in de Brabantse stedenrij en de Twentse steden, in Zuid-Limburg, op het stuwwalcomplex van Nijmegen en de Hondsrug nabij Groningen, rond Rotterdam en andere grotere steden, legden particuliere ontwikkelingsmaatschappijen en gemeenten tuinwijken aan. Voorwaarde was een goede ontsluiting met trein of tram. Een pre was een locatie op een landgoed met rijke landschappelijke aanleg in de vorm van lanen en bosschages. Het resulteerde in wijken met brede, lommerrijke lanen, robuuste en tegelijk schilderachtige woningen, rijk aan details als glas-in-lood ramen, brede dakoverstekken, prachtige baksteenarchitectuur, ruime tuinen.
In de vakwereld is in de afgelopen decennia de belangstelling voor het woonmilieu van de particuliere tuinwijken toegenomen. Gestimuleerd door een vernieuwde hang naar klassiek en romantisch wonen, een stroming die in de architectuur ook wel wordt aangeduid als neotraditionalisme, zijn er vanaf het midden van de jaren ‘90 in nieuwe stadsuitbreidingen vele buurten gebouwd waarin elementen uit de particuliere tuinwijken van de jaren ‘30 terug komen. Op het eerste oog lijken deze hedendaagse tuinwijken nog redelijk goed op het origineel, maar bij nader zien ontbreken vaak belangrijke kwaliteitselementen in vergelijking met de originele ‘jarendertig’ architectuur en stedenbouw.
Opmerkelijk is dat naar het fenomeen van de particulier ontwikkelde tuinwijken uit de jaren ’30 nog weinig wetenschappelijk onderzoek is gedaan. Terwijl het kwantitatief om een aanzienlijke woningvoorraad gaat. Uit inventarisatie, met behulp van een speciaal hiervoor opgezette database van wijken uit de periode 1920-1940, blijkt dat er in Nederland circa 1200 wijken zijn die elk meer dan 100 woningen uit deze bouwperiode herbergen. Circa 100 wijken daarvan, met samen ruim 100.000 woningen, zijn gave voorbeelden van particuliere tuinwijken.
Zie voor de volledige publicatie:
Cover: ‘Thumb_ontwerp en proces_0_1000px’