Opinie Terwijl de ‘majeure’ opgaven ons om de oren vliegen en het belang van ruimtelijke kwaliteit en de regionale schaal niet vaak genoeg kan worden onderstreept, kalft ondertussen het Nederlandse architectuurbeleid af. Daarbij lijken de provincies – waar zo veel vanaf hangt – nog altijd niet in staat om gewaagde keuzes en inspirerende stippen op de horizon te zetten. Een zorgelijke situatie. Tijd voor meer inspiratie en meer provinciaal adviseurs ruimtelijke kwaliteit (PARK’en) in Nederland – zo bepleit Marc Nolden. Te beginnen met Gelderland.
Na jaren van decentralisatie in de Nederlandse ruimtelijke ordening is het tij aan het keren en wordt de roep om meer overheidsregie – nationaal, provinciaal – luider. De uitdagingen waar we voor staan (landbouw, natuur, water, energie, woningbouw) zijn complex, gebiedsoverstijgend en bovenal: sterk politiek gekleurd. Gemeenten kunnen dit niet alleen. Om opgaven met elkaar te verknopen en écht stappen vooruit te maken, zijn moedige keuzes en een inspirerend verhaal nodig op de schaal van de regio: het metropolitane landschap.
Dat betekent werk aan de winkel voor de provincies. Ook voor Gelderland; de grootste provincie van ons land. Als voormalig adviseur, kritische volger, maar vooral ook ‘vriend’ van de provincie, vraag ik me af of Gelderland goed genoeg is voorbereid. Deze tijd vraagt immers om een nieuwe proactieve manier van werken; waarin het ruimtelijk kwaliteitsdenken stevig(er) verankerd moet worden en de inzet van ontwerp – als discipline en methode – vanzelfsprekender is. Een provinciaal adviseur ruimtelijke kwaliteit (PARK) kan hierin een sleutelrol vervullen.
Vrije denker
Een PARK, of provinciaal bouwmeester, is een ruimtelijk adviseur – vaak met een ontwerpachtergrond – die het college van Gedeputeerde Staten (op verzoek) bevraagt, prikkelt en inspireert over trends en ontwikkelingen in het ruimtelijke domein. Door zijn onafhankelijke positie neemt een PARK een belangrijke rol in in het publieke debat over ruimtelijke ontwikkelingen op regionaal niveau. Een PARK kan als vrije denker en inspirator het ruimtelijk kwaliteitsdenken, zowel binnen als buiten de provinciale organisatie, naar een hoger plan tillen. Hij of zij zet het ruimtelijk ontwerp in om onderwerpen te agenderen en stippen op de horizon zetten. Een PARK reflecteert, agendeert, illustreert en inspireert.
In Nederland opereren al jaren PARK’en, in verschillende hoedanigheden. Soms als persoon – een bouwmeester – zoals in Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. Soms als extern Atelier, zoals in Overijssel en Friesland (het geval was). In andere provincies, zoals Brabant, Drenthe, Groningen en ook Gelderland, wordt het ruimtelijk kwaliteitsdenken meer van binnenuit, via eigen mensen, georganiseerd – waarover zo meer.
Er zijn goede ervaringen met de PARK’en. Samen met dorps- en stadsbouwmeesters, regionale welstandsorganisaties en de vele commissies ruimtelijke kwaliteit vormen ze een landelijk netwerk van kwaliteitsbewakers en -innovatoren, met het College van Rijksadviseurs min of meer als spil daarin. Om het toenemend aantal uitdagingen het hoofd te bieden en in goede banen te leiden, dient dit ‘stelsel van ruimtelijke kwaliteitsborging’ (van Rijk tot wijk) te worden uitgebreid en geïntensiveerd. Niet voor niets riep Rijksbouwmeester Francesco Veenstra onlangs nog op tot het aanstellen van meer bouwmeesters in Nederland; om het ruimtelijk denken en de kracht van het ontwerp nog beter op de kaart te zetten, en binnen de politiek te blijven agenderen.
Veel aan de hand
In Gelderland is geen PARK en hij is er zelfs nooit geweest. En dat is best opvallend. Zoals gezegd, Gelderland is de grootste provincie van Nederland met ‘assets’ als het rivierengebied (water), de Veluwe (natuur), de Achterhoek (droogte), Gelderse Vallei (landbouw, stikstof), snelwegcorridors (mobiliteit, logistiek) en de vele steden en dorpen (woningbouw, leefbaarheid). Er is veel, en aan de hand. Je zou denken, hier is een provinciaal bouwmeester meer dan nodig; om de nodige duiding te geven aan deze vraagstukken en de organisatie helpt om verschillende beleidssporen en opgaven samen te smeden tot wenkende perspectieven – en daarover GS te informeren. Maar dat is dus niet het geval. Er is geen PARK of vergelijkbaar adviesorgaan. Waarom niet? En hoe is het ruimtelijk kwaliteitsdenken dan wél georganiseerd?
‘Caspar David Friedrich, Wanderer above the sea of fog’ door Cybershot800i (bron: Wikimedia Commons) onder CC BY-SA 4.0, uitsnede van origineel
Een van de redenen waarom Gelderland geen PARK heeft – zo leer ik na een rondgang door het provinciehuis – is omdat Gelderland te groot zou zijn voor een (één) PARK. Sowieso is de invloed van ‘Arnhem’ betrekkelijk. De focus ligt al decennia en van oudsher op de regio’s, zoals de Achterhoek, Veluwe, Rivierenland. Dáár zijn de samenwerkingen, dáár zijn de projecten, dáár is de betrokkenheid –
en dus ook de borging van ruimtelijke kwaliteit. Voor dat laatste maakt de provincie gebruik van het Gelders Genootschap: een netwerk van ruimtelijk adviseurs en erfgoedspecialisten (ooit opgericht als vereniging ‘ter bevordering van de schoonheid van Gelderland’), dat al ruim 100 jaar in alle hoeken en gaten van de provincie werkt.
Deze mensen vormen jury’s en kwaliteitsteams en nemen zitting in de vele adviescommissies omgevingskwaliteit van de gemeenten. Het Genootschap vormt de oren en ogen van de provincie, op lokaal niveau. Min of meer vergelijkbaar met Het Oversticht in Overijssel, Dorp Stad en Land in Zuid-Holland en Libau in Groningen/Drenthe.
Decentrale aanpak ruimtelijke kwaliteit
Intern heeft de provincie een coördinator ruimtelijke kwaliteit, die als adviseur en vraagbaak fungeert voor de interne afdelingen en externe partners. Verder is ruimtelijke kwaliteit niet centraal, maar verspreid (caleidoscopisch) georganiseerd, en komt via vele programma’s en werkvormen aan de orde. Voorheen werkte men met een ‘Actieplan ruimtelijke kwaliteit’, met tal van acties en impulsen ter bevordering van het ruimtelijke kwaliteitsdenken binnen provinciale programma’s. Zoals een ‘Q-kaart Sleutelprojecten’, waarmee acht binnenstedelijke transformatieprojecten werden gemonitord en op kwaliteit en voortgang getoetst. Of door de inzet van kwaliteitsteams, denktanks en ‘loketten’ rond thema’s als ontgrondingen, bedrijventerreinen, nieuwe landgoederen of herbestemmingen van leegstaand vastgoed. Ook werden (en worden) regelmatig landschapsboeken, thematische kaarten en atlassen gepubliceerd.
Gelderland zet verder al jaren, via de Gelderse Prijs voor Ruimtelijke Kwaliteit, voorbeeldige projecten – van gebouw tot landschap – in het zonnetje, die tot inspiratie en discussies in de hele provincie leiden. Het participeert in landelijke programma’s als Expeditie Mooi Nederland en haalt prijsvragen als Brood en Spelen (CRa) en de EO-Wijers binnen. En recent bracht Gelderland de Streekgidsen uit: leidraden voor ruimtelijke kwaliteit, vergelijkbaar met andere gidsen in Utrecht en Noord-Holland. Hierin worden per regio de deelgebieden, de karakteristieken, kwaliteiten, opgaven en ontwikkelprincipes beschreven; die bieden inspiratie voor initiatiefnemers en hun adviseurs. Deze wolk van activiteiten en instrumenten, inclusief de dialoog met de regio, noemt men ‘Gelders Bouwmeesterschap’: een gedeelde taak en verantwoordelijkheid.
Je zou denken, deze provincie heeft zijn ruimtelijke kwaliteitszaakjes aardig op orde. Maar er zijn een aantal zaken – kijkend ook naar andere provincies – die men wellicht over het hoofd ziet, of onvoldoende scherp heeft.
Geen PARK voelt als gemis
Ten eerste de interne organisatie en de bemensing rondom ruimtelijke kwaliteit. Los van de vele gespreide activiteiten en programma’s die worden ontwikkeld, ligt de agendering en coördinatie daarvan voor het grootste deel bij één, hooguit twee personen. Dat is een kracht maar ook een zwakte. Hoewel er meer ruimtelijk denkers en landschapsarchitecten in het provinciehuis rondlopen, zijn ze verspreid over de organisatie, en onderbracht in verschillende teams. Natuurlijk, ze vinden elkaar indien nodig, maar door het gemis van één helder cluster van kennis en ontwerpkracht, loop je wat mis, en ben je kwetsbaar, ook richting de toekomst. Zeker gezien de schaal van de provincie en het belang van het continueren en opbouwen van positie en expertise. Dat geldt niet alleen intern, maar ook voor de zicht- en vindbaarheid voor andere (omliggende) provincies en gemeenten.
Uit een belronde blijkt, nu al, dat het niet hebben van een PARK of Atelier, bij andere provinciaal adviseurs als een gemis wordt ervaren. Dit speelt met name bij provincie-overstijgende opgaven als Eemland-Arkemheen, Food Valley en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, op de grens met Utrecht. Ook Atelier Overijssel geeft aan in een aantal gevallen baat gehad te kunnen hebben bij een overeenkomstig ‘contact’. Wat dat betreft laat de recente samenwerking tussen de drie PARK’en rond het Groene Hart (Utrecht, Zuid- en Noord-Holland) – voor een advies over de energietransitie – zien wat het belang is van zo’n overeenkomstige ‘instituut’ binnen de gelederen, en wat een dergelijke alliantie vermag.
‘Beeld van de Gelderse Statenzaal, impressie van de plek voor het debat over ruimtelijke kwaliteit’ (bron: provincie Gelderland)
Een tweede punt van zorg is het gemis van een onafhankelijk adviseur (of adviesorgaan) die dicht op de politiek en het provinciale bestuur zit. Sinds Gelderland zijn Provinciale Raad voor de Leefomgeving in 2022 heeft afgeschaft, is er, buiten de Statenleden om, geen andere figuur of partij die kritisch kan en mag reflecteren op de gang van zaken; en die GS kan wijzen op alternatieve denkrichtingen, voorbeelden uit andere gebieden (of landen) of inzichten uit de wetenschap. Het feit dat ook in andere provincies dergelijke commissies nu worden afgeschaft – en in brede zin ook het architectuurbeleid in Nederland aan het afkalven is – is uitermate zorgwekkend. Provinciale ambtenaren kunnen immers niet die bevragende, inspirerende rol op zich nemen. En Statenleden beschikken, met alle respect, doorgaans niet over die specifieke kennis, het overzicht en de netwerken. Het tijdelijk inhuren van een ruimtelijk adviesbureau – wat vaak gebeurt – levert structureel weinig op. Kortom, in inhoudelijke en democratische zin is dit geen gezonde situatie. Wie houdt GS bij de les, wie prikkelt ze, wie daagt ze uit? Een PARK kan die rol bij uitstek vervullen. Sterker, daar is hij voor in het leven geroepen.
Geen stempel op agenda
Een derde zorg is de focus op het Gelders Genootschap als vangnet voor ruimtelijke kwaliteit ‘in het veld’. Hoewel deze adviseurs kundig en ervaren zijn en in de haarvaten van de provincie opereren, richten ze zich hoofdzakelijk op het begeleiden van initiatieven en projecten op lokaal niveau, binnen de gemeentegrenzen. Uiteraard mag het Genootschap aanschuiven bij gebiedsoverstijgende overleggen zoals bijvoorbeeld over de energietransitie (RES) of natuurontwikkelingsprojecten maar kan uiteindelijk geen stempel drukken op de ruimtelijke agenda of de ruimtelijk-strategische koers van een regio. Daar staat het Genootschap los van. Het heeft bijvoorbeeld ook geen positie in regionale netwerkorganisaties als Food Valley of Groene Metropoolregio Arnhem Nijmegen. Hun invloed is beperkt. Kortom; ruimtelijke kwaliteit is op regionaal schaalniveau niet structureel en niet politiek ingebed.
En dat legt nog een laatste zorg bloot: het gemis van de democratische legitimering in de regio. Van meerdere kanten wordt me verteld dat de samenwerkingen tussen gemeenten en waterschappen in de regio’s soms verstandshuwelijken zijn; die veelal drijven op de beleidsdobbers van de afzonderlijke partijen, met alleen de gemeenteraden als democratische podia voor toezicht en initiatief. Gebiedspartijen kunnen binnen de kaders van de provincie ruimtelijke koersen uitzetten, maar die leiden niet zelden tot onoverbrugbare meningsverschillen, met stagnatie van projecten tot gevolg. Zoals in het Binnenveld nu het geval is. Er is geen regionale ‘raad’ om verhaal te halen, om het belang van ruimtelijke kwaliteit onder de aandacht te brengen of een project of samenwerking vlot te trekken. Of überhaupt om het ontwerp als discipline goed en tijdig in stelling te brengen. Er is (een vorm van) macht, maar geen tegenmacht. De democratische legitimering én dualiteit mist; deze is voorwaardelijk voor een goed debat, zeker over de kwaliteit van onze leefomgeving.
Dat de regio hét schaalniveau is om samenwerkingen aan te gaan, opgaven te laten landen en koersen uit te zetten is evident. Maar dan hoort daar ook een onafhankelijk adviesorgaan bij; een (regionaal) bouwmeester, die gevraagd en ongevraagd advies kan geven op de gang van zaken en de blik vooruit houdt. En die los staat van de ambtelijke organisaties, maar er dicht genoeg op zit om zicht- en benaderbaar te zijn.
Utrecht inspireert
Na deze analyse kom ik tot twee slotoverwegingen. Ten eerste het belang van het herintroduceren van onafhankelijk adviesorgaan binnen de provinciale organisatie, die gericht is op het kritisch bevragen en inspireren van GS, al dan niet via de statenleden. Dat zou gezien de schaal van de provincie en de toenemende complexiteit van de opgaven een breder team moeten zijn; met naast een ruimtelijk adviseur ook andere experts rond het thema ‘omgevingskwaliteit’. Dat zou een soort College van Provincieadviseurs kunnen worden, of, beter wellicht, een ‘Provinciaal Atelier Ruimtelijke Kwaliteit’. Ook een PARK, maar dan anders. In dat licht is Utrecht een inspiratiebron.
Na het afzwaaien van de Utrechtse PARK Paul Roncken eind december – die ruim acht jaar deze rol vervulde – maakte de provincie bekend niet één maar meerdere nieuwe onafhankelijk adviseurs aan te stellen; samengebracht in ‘Utrecht Advies’. Een team met, naast een landschapsarchitect, als PARK, ook een diplomaat, een econoom en bijvoorbeeld een socioloog. Hoewel het formeren nog volop gaande is, staat voor het Utrechtse provinciale bestuur buiten kijf dat een onafhankelijk adviesorgaan nodig én gewenst is en dat die goed geworteld moet zijn in de provinciale organisatie. Niet erbuiten, zoals bij de externe Ateliers als Overijssel, die nu mede om die reden ook in zwaar weer verkeren. Een PARK moet als ‘huisfilosoof’ een scharnierpunt kunnen vormen tussen ambtenaren, politiek en samenleving. Deze Utrechtse opzet zou in feite voor alle provincies nodig en waardevol zijn. Mocht Gelderland voor een dergelijk model kiezen dan zijn ze in één klap ‘bij’.
‘Toekomstbeeld voor landbouw uit de studie van de GMR Arnhem Nijmegen 2120, als illustratie voor ontwerpend adviseren’ door Groenemetropoolregio (bron: Groenemetropoolregio, blz 12)
Het tweede punt betreft het dichten van het ‘kwaliteitsgat’ in de regio’s en de beïnvloeding van de ruimtelijk koers en de besluitvorming in de regio. Het implementeren van de democratische dualiteit in de regio is niet makkelijk en ook niet morgen geregeld, maar er is wellicht een tussenoplossing. Tijdens het onderzoek voor dit essay werd ik gewezen op landschapsarchitect Mathieu Schouten, die binnen de Groene Metropoolregio Arnhem Nijmegen de vrijheid krijgt – en neemt – om naast zijn reguliere werkzaamheden het ruimtelijk kwaliteitsdenken verder te brengen en collega’s te inspireren. Hij legt verbindingen binnen programma’s en opgaven en gebruikt zijn netwerk om bijvoorbeeld samen met de WUR een regio-uitwerking van het befaamde toekomstperspectief NL2120 te maken.
Dit is de attitude en de ontwerpkracht die de regio’s mijns inziens nodig hebben. In feite fungeert Schouten als een onofficiële (mini) PARK. Het punt is alleen: hij is niet onafhankelijk, werkt fulltime voor de organisatie en heeft daardoor onvoldoende positie (en tijd) om écht het verschil te maken. Plus: zijn inzet leidt niet direct tot andere politieke keuzes in de provincie. Hij adviseert de lokale bestuurders in de regio, maar kan zich niet verhouden tot PS en GS.
Potentieel regio benutten
Maar toch. Wat als elke regio een ‘Mathieu’ zou hebben; om mee te beginnen. Met iets meer tijd, iets meer ruimte. Zo’n positie kun je creëren. Waarna zo’n enthousiaste dwarsdenker samen met een afgevaardigde van de provincie (een ontwerper) én een adviseur van het Gelders Genootschap een regionaal Atelier kan opzetten. Waarmee een gezicht in de regio kan ontstaan en het kwaliteitsdenken kan worden gealloceerd. Dan benut je het potentieel in de regio. Toevallig of niet, maar het Genootschap blijkt desgevraagd al bezig te zijn met plannen in die richting. Ze willen hun positie binnen de provincie versterken en de stap van gemeente naar regio maken, mede ook als antwoord op de landelijke organisatievraag van ruimtelijke kwaliteit (van Rijk tot wijk). Het Genootschap overweegt de vroegere ‘rayons’ – min of meer vergelijkbaar met de schaal van de regio’s – te herintroduceren en nieuw leven in te blazen; om zo een betere kwaliteitsvuist in de regio te kunnen maken en zich beter te kunnen verhouden tot lokale besturen.
Er lijken dus dingen bij elkaar te (kunnen) komen. Met meerdere van dit soort Ateliers kan een kwaliteitsnetwerk ontstaan en een community of practice worden opgetuigd, zodat ervaringen en kennis uit de regio’s kunnen worden uitgewisseld. Waarmee het ruimtelijk kwaliteitsdenken (en de rol van ontwerp daarin) ook van onderop kan worden uitgebouwd.
Hiermee worden de voorlopige contouren van een kansrijke PARK-formule in Gelderland zichtbaar Een structuur van regionale ateliers, ingebed in de omgeving en in directe verbinding met het PARK-team in Arnhem, dat op zijn beurt stevig verankerd is in de provinciale organisatie en de politiek. De hamvraag: is Gelderland hier klaar voor? Is men bereid hier ruimte voor te maken, organisatorisch, financieel, bestuurlijk.
Want zonder politieke wil kan het niet. Een PARK kun je niet opleggen. Er moet een welkom zijn. Vragend naar het succes van de PARK’en en regionale ateliers in andere provincies is het antwoord steevast: ja, de politiek moet het willen. En ook – en dit is misschien nog belangrijker: de ambtenaren, en uiteindelijk de burgers zelf, moeten het willen. Het moet van binnenuit komen. In de huidige PARK-provincies bleken het ook vooral de (jonge) beleidsmakers, de ontwerpers, de projectmanagers en afdelingshoofden te zijn, die het nut inzagen van een PARK. Ze stonden open voor een ‘ander’ geluid (van buitenaf) en wilden nét even iets meer doen dan nodig. Zij creëerden de ruimte en gaven dat signaal af richting het bestuur. En met die ambitie, en die spirit kun je grote stappen maken, zo blijkt.
Dus als het gaat om goed voorbereid te zijn op de toekomst, dien je als provincie niet alleen goede producten te blijven leveren en events te organiseren, maar vooral intern de stap te maken naar een open, creatieve - en rond ruimte en kwaliteit gerichte - organisatie, waarin reflectie en kritiek structureel zijn ingebed. Het is aan de ambtenaren, de statenleden en de gedeputeerden om die verandering in gang te zetten. Ruimtelijke kwaliteit is geen keuze, maar een essentiële bouwsteen in een gezonde democratische samenleving. De kwaliteit van de leefomgeving gaat ons allen aan. En daar hebben we kritische ontwerpers en denkkracht bij nodig.
Gelderland kon lang zonder PARK, maar zou nu zijn verantwoordelijkheid moeten nemen en een onafhankelijk adviseur, een inspirerende luis in de pels moeten omarmen, die ook de broodnodige olie in de organisatiemachine kan stoppen. Als Gelderland deze stap neemt, kan het, als grootste provincie van Nederland, koploper worden in de door velen zo verlangde ‘ruimtelijke kwaliteitstransitie’. En daarmee (hopelijk) andere provincies inspireren om hetzelfde te doen. Het landschap van nu en morgen heeft het hard nodig.
Wilt u reageren op dit artikel of een gastbijdrage voor Gebiedsontwikkeling.nu schrijven over een ander onderwerp? Bekijk dan hier de mogelijkheden.
Cover: ‘Gelderland, Drone foto’ door Mike Admiraal (bron: shutterstock)