Opinie De vraag of circulaire gebiedsontwikkeling wat voorstelt of als voodoo is te kwalificeren heeft de pennen losgemaakt. Dat is ook de bedoeling. Het leverde twee zinnige bijdragen op, een reactie die de leegheid blootlegt en een interview dat laat zien hoe circulariteit gebruikt wordt voor ideologische doeleinden.
Vooraf dit: het basisidee van circulariteit is rationeel, verdient steun en praktische toepassing waar het zinnig is. Het eerste Nationaal Milieubeleidsplan - dat internationaal bewondering oogstte - legde daarvoor al in 1989 de grondslag. Het is dus alles behalve nieuw. Logisch dat dat we van recyclen naar hoogwaardiger vormen van hergebruik gaan en proberen afval te vermijden. Een tweede opmerking vooraf. Bouwen (realiseren van bouwprojecten) vormt geen onderdeel van het vakgebied gebiedsontwikkeling. Maar daar gaan we hier nu niet moeilijk over doen; ik neem de bouw mee in deze beschouwing.
Bas van de Griendt heeft het in zijn recente blog Circulaire economie is geen voodoo voor ROm en Stadszaken alleen over de bouw en stelt dat ‘de steeds grotere vraag naar grondstoffen voor een steeds grotere milieubelasting zorgt’. Dat heeft te maken met de bouwopgave waarvoor we in komende jaren staan. Van de Griendt noemt als voorbeeld de schade aan landschap en natuur die optreedt bij ontgrondingen ten behoeve van zand-, grind- en kleiwinning. ‘Of denk aan ontbossing en vermindering van de biodiversiteit als gevolg van houtkap in niet duurzaam beheerde bossen’. Hij stelt ons een verdere uitwerking en operationalisering in het vooruitzicht. Dat moeten we hebben.
In wezen hebben we te doen met een nieuwe impuls voor een proces van recycling dat al decennia lang aan de gang is. Als het helpt om daar het etiket ‘circulair’ op te plakken: het kan geen kwaad.
In haar reactie haar column voor Bouwend Nederland tempert prof. Ellen van Bueren de ambities rond circulaire gebiedsontwikkeling. Zij gaat een eind mee in mijn scepsis. Zij vraagt ruimte voor experimenten. ‘Experimenten, kleinschalig en grootschalig, helpen ons te ontdekken hoe we kringlopen kunnen sluiten en wie daar op welke manier geld mee kan verdienen.’ Deze benadering getuigt van een balans tussen ambitie en het zoeken naar praktische toepassingsmogelijkheden, zonder van te voren overspannen pretenties te agenderen.
Van hoog inzetten en vervolgens een muisje baren, zag ik een fraai voorbeeld voorbij komen op de site van Platform 31. Paola Huijding wil ‘kringlopen sluiten op gebiedsniveau waarmee die gebieden dan ‘zelfvoorzienend’ worden’. Afhankelijk van de locatie, kun je een deel van de energie in het gebied zelf opwekken; de energietransitie maakt daar al werk van en daar heb je circulaire gebiedsontwikkeling dus niet voor nodig. Complete zelfvoorziening op gebiedsniveau is onzin (ook voor de watervoorziening), behalve op uitzonderlijke locaties met gelijkgezinden. Huijding noemt de openbare ruimte in relatie tot klimaatadaptatie. Daarvoor beschikken we al over een strategie, een programma en kennen we de meest effectieve maatregelen. Ook hier voegt ‘circulair’ niets toe. Tenslotte gaat ze echt de mist in met een fantasie over toekomstige mobiliteit, iets wat nu juist per definitie gebiedsoverschrijdend is. Kortom een verhaal dat onbedoeld de overbodigheid van circulaire gebiedsontwikkeling treffend illustreert.
Kun je bij dit artikel tenminste nog begrijpen wat er geschreven staat, voor een eerder op Archined verschenen boekbespreking van Willemijn Lofvers, getiteld ‘Verspilling als bron voor stad maken’, geldt dat niet. Die titel doet het al vermoeden, maarde holistische prietpraat over ’circulaire stedelijkheid’ bereikt in het stuk van Lofvers een dusdanige hoogte dat bespreking niet mogelijk is.
Fontys Hogeschool heeft onlangs een boek uitgebracht over de circulaire economie. Een van de auteurs, Cees-Jan Pen, ligt het toe op Stadszaken. Hij stelt: ‘We merkten dat er een enorme begripsverwarring was. De discussie gaat snel over alleen technische of economische aspecten, terwijl de transitie van een lineaire naar een circulaire economie deel uitmaakt van een veel grotere transformatie naar een nieuw sociaaleconomisch paradigma. Er is een mindshift nodig om te komen tot andere maatschappelijke waarden en systemen: van een competitieve naar een coöperatieve samenleving, van een individualistische naar een netwerksamenleving en het loslaten van consumptiepatronen zoals steeds meer bezit. Deze cultuuromslag staat in elk hoofdstuk centraal.’
Ik citeer zo uitvoerig omdat hier de ideologische aap uit de mouw komt. Fontys wil bij monde van Pen dus van een competitieve samenleving naar een coöperatieve samenleving. Zo wil Fontys ons op de fiets van de circulaire economie naar een andere maatschappijvorm en een ander economisch systeem rommelen. Wat minder omfloerst gezegd: met verwerping van de huidige sociale markteconomie streeft men naar een antikapitalistische, concurrentieloze, anti-individualistisch ‘coöperatief’ systeem. De Kantelkerk van hogepriester Jan Rotmans heeft er nu een eigen hogeschool bij.
Mijn conclusie. Als behoefte bestaat om circulaire gebiedsontwikkeling als nieuw etiket op een aantal bestaande programma’s en nieuwe experimenten te plakken, roept dat weinig bezwaar op. Allerlei pretentieuze en verwarrende betogen en daarop gebaseerde zinloze seminars, meet-ups, werkgroepen etc. wil ik wel over de kling jagen. De auteurs willen circulariteit per se binnen het beperkte schaalniveau van het gebied proppen. Zonde van de tijd, energie en kosten aan adviesbureaus. Te midden van de begripschaos over ‘circulaire gebiedsontwikkeling’ wenkt Fontys ons naar een ultralinks ‘coöperatief’ paradijs. Intussen trekt de karavaan van duurzame gebiedsontwikkeling voort terwijl de circulaire honden blaffen. Dat is een troostrijke gedachte.
Deze column verscheen eerder op Stadszaken.nl.
Coverfoto: De Ceuvel, Amsterdam
Cover: ‘Ceuvel’