Onderzoek Circulair beleid richt zich binnen gebiedsontwikkeling nu nog vooral op het hergebruik van materialen. Dat kan en moet anders, blijkt uit een beleidsanalyse van TU Delft-onderzoekers. “Als we de circulaire economie echt serieus willen nemen, dan zullen we het economische perspectief beter moeten verwerken in beleid en activiteiten in gebiedsontwikkeling.”
Met een bouwsector die wereldwijd veertig procent van de grondstoffen opslokt, veertig procent van het afval produceert en een derde van de uitstoot van broeikasgassen veroorzaakt, moeten overheden en bouwende partijen flink aan de bak met circulariteit. Maar de overgang naar een grootschalige circulaire bouwsector is complex en vraagt om het stellen van harde eisen. Er wordt hard gezocht naar manieren om circulariteit behapbaar te maken, bijvoorbeeld door orde te scheppen in de zee aan informatie met tools als het Kompas Circulaire Gebiedsontwikkeling of door het delen van kennis zodat het wiel niet steeds opnieuw moet worden uitgevonden.
Beleidscoherentie
Maar, misschien eerst een stap terug: wat verstaan we onder circulair? Om te onderzoeken hoe consistent verschillende beleidsdomeinen omgaan met de definitie en uitvoering van circulariteit analyseerden promovendus Felipe Bucci Ancapi, assistent professor in Spatial Planning and Urban Development Karel van den Berghe en hoogleraar Management van Stedelijke Ontwikkeling Ellen van Bueren van de TU Delft de mate van ‘beleidscoherentie’ rond circulaire economie in Londen. Deze enorme metropool is vanwege de grote schaal en de complexe governance van de GLA, the Greater London Authority, een interessante casus voor deze analyse. Verschillende beleidsdocumenten op het gebied van circulaire economie werden vergeleken met het ruimtelijke beleid, the London Plan uit 2021, om overeenstemmingen en tegenstrijdigheden te identificeren.
‘Het circulaire Bajeskwartier in aanbouw’ door Milos Ruzicka (bron: Shutterstock)
Met een ‘beleidscoherentiemodel’ werd onderzocht hoe in verschillende beleidsdocumenten de doelen, instrumenten en toepassing van circulaire maatregelen zich tot elkaar verhouden. Wat blijkt: de samenhang in het beleid is vooral te herkennen op het gebied van looping, het hergebruiken en herstellen van bouwmaterialen. Als het gaat over adaptieve maatregelen (het behoud van bestaande bouw in plaats van sloop), modulair ontwerpen of het promoten van circulariteit binnen organisaties is het beleid minder consistent. Als we nog verder kijken en uitgaan van ecologische regeneratie, bijvoorbeeld het ruimtelijk plannen van biodiverse ecosystemen of waterzuiverend groen, is er ook weinig overeenstemming. The London Plan besteed hier wel aandacht aan, maar beleidsdocumenten gericht op de circulaire economie niet.
Daarnaast concluderen de onderzoekers dat er binnen het bouwbeleid meer aandacht kan komen voor de herinrichting van de bestaande bouw in plaats van enkel circulaire maatregelen toe te passen op nieuwbouw. Ook blijkt het formuleren van circulaire ambities niet het probleem te zijn, maar wordt het verhaal onduidelijker als het gaat over het beschikbaar stellen van middelen, het meetbaar maken van de circulaire transitie en het aangeven hoe er gemonitord gaat worden.
Laag op de R-ladder
Met gelijke tendensen aan onze kant van de Noordzee, zijn de resultaten internationaal relevant. Eerder onderzoek toont aan dat uit een analyse van het circulaire beleid van Amsterdam, Utrecht en Den Haag, de nadruk in Nederland ligt op het recyclen van materialen, in plaats van het reduceren van materiaalgebruik. Het PBL gaf in september in een rapport aan dat voor de bouw in Nederland circulaire economie onvoldoende prioriteit krijgt, en dat er nu circulair gebouwd moet worden om te voorkomen dat we in 2050 een grondstoftekort hebben. Tegelijkertijd is er ook een tekort aan circulaire grondstoffen voor het huidige bouwprogramma.
Volgens mede-onderzoeker en hoogleraar Management van Stedelijke Ontwikkeling Ellen van Bueren richten we ons met circulair beleid in Nederland nog voornamelijk op het sluiten van kringlopen, terwijl meer aandacht zou kunnen gaan naar het anders inrichten van ons economisch systeem zodat er überhaupt minder grondstoffen nodig zijn. Recyclen en ‘recovery’, het gebruik van restwarmte door verbranding, van materialen zijn gebruikelijke praktijken maar reduce en refuse van grondstofgebruik hebben nog niet de prioriteit volgens Van Bueren. Dit zijn de hogere maatregelen op de welbekende R-ladder, de ranglijst voor circulaire strategiën die onder andere wordt toegepast door het PBL bij monitoring van de circulaire economie. Volgens Van Bueren blijkt uit deze monitoring dat circulaire activiteiten nog te veel zijn toegespitst op het recyclen van materialen, in plaats van op hogere ambities.
“Als we de circulaire economie echt serieus willen nemen, dan zullen we het economische perspectief beter moeten verwerken in beleid en activiteiten in gebiedsontwikkeling. Als er geen economische incentive is vanuit natuurlijke schaarste van grondstoffen, dan kunnen we deze prikkel kunstmatig creëren door bijvoorbeeld wet- en regelgeving en vereisten in aanbesteding en inkoop. Dan moeten we misschien anders onze bestaande bouwsector en bouwpraktijk inrichten. Nu gaat het vooral om het sluiten van kringlopen. Eigenlijk zouden we ons ook ons woningbouwprogramma moeten afstemmen op de beschikbaarheid van vrijkomende en te hergebruiken materialen. Want nu blijft het bouwprogramma onaangepast en is de vraag naar circulaire materialen groter dan het aanbod. Dit leidt tot het gebruik van nieuwe grondstroffen,” aldus Van Bueren.
Een stap verder
Toch zouden we volgens Van Bueren in Nederland net een stapje verder zijn dan Londen, dankzij de grote publieke en private aandacht voor circulariteit. Een initiatief als ‘Het Nieuwe Normaal’, het traject geïnitieerd door Cirkelstad, laat zien welke circulaire stappen voorbij de huidge wet- en regelgeving genomen kunnen worden door het delen van geleerde lessen uit de praktijk. Het raamwerk brengt bouwprincipes en indicatoren voor een betere circulaire gebiedsontwikkeling zoals de hergebruikpotentie of materiaalgebonden CO2-uitstoot bij nieuwbouw. Naast het sluiten van kringlopen, biedt deze aanpak ook handvatten voor het meenemen van organisaties en management in de circulaire transitie.
Gebiedsontwikkelaars, architecten en overheden kunnen volgens van Bueren zich vast richten op het modulair ontwerpen van hun gebouwen en zoveel mogelijk gebruik maken van wat er al is. Ook geeft Van Bueren het advies mee om nu al na te denken over toekomstig beheer van de bouw, om te voorkomen dat de herbruikbare materialen uiteindelijk geen tweede leven kunnen krijgen. Tenders kunnen al duidelijk voorwaarden scheppen over hergebruik of biobased materialen. Daarnaast kunnen maatregelen vanuit de overheid die een prijskaartje hangen aan uitstoot, zoals emissierechten of CO2-compensatie, bouwende partijen prikkelen om zorgvuldiger om te gaan met grondstoffen en het toekomstige hergebruik. En aangezien circulair bouwen de toewijding van meerdere partijen vereist, van materiaalverwerking tot opdrachtgever, zou er gezamenlijk als keten aan gewerkt moeten worden.
Het volledige onderzoek is te vinden op de website van Cities.
Cover: ‘Wolkenkrabber in Londen in aanbouw’ door WD Stock Photos (bron: Shutterstock)