Opinie Dit blog is een bundeling van reacties op de oproep van Rudy Stroink.
Open brief aan de jonge generatie, met de vraag: Waar is de avant-garde van deze tijd?
Beste architecten en stedenbouwers,
de crisis van de jaren 30 begon in 1929 met een beurskrach. De 10 jaar ervoor waren een feest geweest, er was goed verdiend. Het einde van de Eerste Wereldoorlog (1918) had een periode van nieuw optimisme, economische welvaart en een culturele opleving opgeleverd. Nederland had een aanzienlijke financiële reserve opgebouwd dankzij de oorlogshandel, maar daar kwam in 1929 een einde aan. De beurskrach was het begin van een lange en diepe economische crisis.
Nu ontpopte zich rond die tijd een nieuwe beweging in de architectuur en stedenbouw die de naam CIAM droeg, officieel opgericht in 1928, onder aanvoering van een inspirerende Franse architect: Le Corbusier. Het was een beweging van de architectuur piraten van die tijd. Ze noemde zich een “moderne” beweging. In Nederland, waar de beweging een behoorlijke aanhang had, ging men daarbij hard tegen de gevestigde architecten als Jan Wils en Berlage in. Met name de stedenbouw van Berlage met zijn gesloten bouwblokken en barokke vormen werd niet langer gepruimd. De jonge avant-garde slingerde met termen als “ De Nieuwe Zakelijkheid”, bedacht de “Functionele Stad” gebaseerd op het concept van mobiliteit als bindmiddel van de nieuwe stad en stond een moderne architectuur voor met pure, industriële vormen en maakte gebruik van nieuwe materialen als beton, staal en glas. De welvaart bood nieuwe kansen en die wilden ze voorzien van een nieuwe vorm. En toen werd het crisis.
Nu verloopt een crisis, en dat maken jullie nu ook mee, in stadia. Het eerste stadium wordt bepaald door de hardnekkige ontkenning. Het duurde minstens 3 jaar, tot 1932, voor het bij bestuurders, industriëlen en de burgers begon door te dringen dat het echt erg was. Men bouwde in Nederland nog rustig door, grotendeels voor de leegstand, want de financiële reserves waren dusdanig dat doorbouwen verstandiger leek dan inkrimpen. “De crisis was toch zo weer over”. Men wilde graag de productiecapaciteit en deskundigheid in tact laten. Wijken als Blijdorp in Rotterdam en Amsterdam-Zuid stonden grotendeels leeg in de jaren dertig.
Maar dan komt toch de fase van de shock en de berusting. Rond 1935 - 1936 stort het vertrouwen volledig in en is de werkloosheid gestegen naar 20% van de beroepsbevolking. Dat besef slaat ook toe in de bouwwereld en men gaat massaal over op goedkope bouwmethoden, kleinere woningen, industrialisatie en standaardisatie van de bouw. Het moest allemaal veel goedkoper wilde men nog omzet hebben in een structureel verarmd land. Als je door de jaren 30 straten van Rotterdam en Den Haag rijdt, kan ik je in elke straat die plotselinge overgang naar die andere praktijk aanwijzen.
En toen sloeg de jonge avant-garde toe. Tot dan mochten ze links en rechts wat sporadische projecten doen voor verlichte opdrachtgevers, corporaties of overheid. Maar met de nieuwe opgave zijn ze ineens de populaire jongens en ontstaan er coalities met bouwers en bestuurders om de theorieën van de jonge generatie om te zetten in zeer praktische oplossingen. Van Eesteren, CIAM adept, is dan hoofd Stedenbouw van de stad Amsterdam geworden en breekt meedogenloos met de dominante positie van de Amsterdamse School van Berlage.
Dan komt er nog een oorlog overheen, maar na de oorlog wordt de gevestigde orde definitief ingevuld door de avantgardistische straatschoffies van nog geen 20 jaar daarvoor, omdat ze een antwoord hadden op de grootste uitdagingen van die tijd. De massale toename van de stedelijke bevolking als gevolg van de industrialisatie veroorzaakte een oneindige behoefte aan goedkope woningbouw. De plannen van de nieuwe generatie boden de oplossing om veel woningen, snel te bouwen voor weinig, in een setting die zorgvuldig als ‘modern” werd verkocht. Maar ook de logistieke uitdaging van de stad die nu omringd werd door fors groeiende industriegebieden, met omvangrijke goederenstromen, was een nieuwe en op te lossen uitdaging. De functionele stad van de CIAM adresseerde dit en kon zich daardoor ontwikkelen tot een dominante beweging in de naoorlogse wederopbouw periode. In veel opzichten bepaalt die visie de stedenbouw van vandaag nog steeds.
Nu hebben we ook een recessie en ik ben benieuwd naar de avant-garde van deze tijd. Die vraag moet ik jullie stellen. Er is niet veel werk, dus alle tijd en ruimte voor de ontwikkeling van een contraire mening, zou je denken. Een nieuwe beweging die op zijn beurt kan afrekenen met de “moderne” en “postmoderne” architectuur van de afgelopen 60 jaar. Ik zie echter nog geen beweging, ik hoor wel een aantal geluiden. Jullie hebben het veel over organische steden, stedelijke ecosystemen, multifunctionele programma’s, het nieuwe werken, open-source werken, zelfbouw, spontane steden, duurzaam en “open-ended” ontwerp. Maar dat alles kan niet doorgaan voor een avant-gardistisch debat. Dat moet meer zijn en in ieder geval in staat zijn het cynisme van de oude generatie brompotten onder leiding van Friso de Zeeuw te overwinnen. De kunst is op gelijke wijze een antwoord te vinden op de grote sociale, maatschappelijke en economisch verschuivingen die optreden tijdens deze recessie. De stijging van de kosten van grondstoffen, het leger van ZZP-ers dat is ontstaan, de ongekende hoeveelheid dysfunctionele gebouwen, de stijgende populariteit van de steden, de inkrimping van de publieke sector, de cruciale rol van de informatietechnologie. Ik noem maar wat. Een recessie is altijd een “reset”, een herschikking van systemen die een nieuwe behoefte veroorzaakt en die het noodzakelijk maakt af te rekenen met oplossingen uit het verleden. De nieuwe behoefte moet tegemoet getreden worden met een aansprekend vergezicht. Ik vind Urhahn een aanzet geven, maar het is nog niet op het niveau van een echt verschuivend perspectief, dat ook bijvoorbeeld behoudende bestuurders of conservatief denkende ontwikkelaars in beweging brengt.
Ik wil wel een poging wagen. Volgens mij gaat het over de uitdaging van de nieuwe productieve stad. De functionele stad, de dominante vorm van de afgelopen 60 jaar, is niet langer adequaat vanwege haar inefficiënte functiescheidingen en haar afhankelijkheid van goedkope mobiliteit. De productieve stad moet een efficiënte oplossing bieden voor economische en sociale processen die volgens de nieuwe ordening van de informatietechnologie lopen. De dominante gebruiker van de stad is een opgeleide, zelfstandig opererende wereldburger die zijn eigen virtuele netwerk van afhankelijkheden en relaties in stand houdt. Een grotendeels spontane sociale ordening. Die sociale ordening werd door de CIAM-piraten nog als een educatieproces gezien. Zij wisten precies hoe de moderne stadsmens zich moest gedragen. De mythe van de maakbare samenleving komt daaruit voort. De nieuwe opgave is stedelijke dragers te ontwikkelen, waarbinnen vrijwillige en effectieve relaties ontwikkeld kunnen worden.
De productieve stad is ook een compacte stad, waar de basisvoorzieningen die de stad bij elkaar houden, zoals openbaar vervoer, winkels en cultuurvoorzieningen zich kunnen handhaven, ondanks een krimpend overheidsbudget. Want dat zal de echte omwenteling te weeg brengen: de onmacht van de publieke sector om haar dictaat van de maakbare stad in stand te houden, door een gebrek aan middelen. De noodzakelijke aanpassing van de stad zal moeten komen van een nieuwe coalitie van burgers, bedrijven, collectieven, ontwerpers, die met de vleug van de stedelijke ontwikkeling mee een geleidelijk proces van verbetering en verandering tot stand gaan brengen. Om dat te organiseren zijn inspirerende vergezichten nodig.
De nieuwe productieve stad heeft een eigen verschijningsvorm. In tegenstelling tot wat iedereen denkt, is dat volgens mij niet zo’n plaatje met van die groene gebouwen, omhuld in klimop en volkstuinen op het dak. Dat lijkt te veel op de utopie van , maar dan met een groene kleur in plaats van wit. De nieuwe verschijningsvorm en materialenkeuze zal gebaseerd zijn op hergebruik, onderdeel van een nieuwe cyclische economie. Strakke stedelijke kaders waarbinnen individuele aanpassingen mogelijk zijn.
De grootste revolutie in het architectonisch denken zal moeten komen van de acceptatie dat we geen gebouwen maar omgevingen, plekken maken. De CIAM was dol op mooie grafische plaatsjes van lege gebouwen zonder mensen. Het design stond boven het gebruik. Het gebruik komt in komende tijd weer centraal te staan en gebruik gaat meer over de ruimte dan het gebouw. In dit hyper informatie tijdperk is de noodzaak tot ontmoeten nog belangrijker geworden en daar heb je plekken voor nodig. Movement for the Architecture of Places of MAP, lijkt me een goede naam voor de nieuwe avant -garde. Nu nog een manifest en jullie werkgelegenheid over 10 jaar is veilig gesteld.
Rudy Stroink
Jonge stadsdenkers: op naar realistisch idealisme
Door Jorick Beijer, Vera Konings, Tim Ruijs, Arie Stobbe, Maaike Zwart
Beste Rudy Stroink,
bedankt voor de aanzet tot een heel interessant debat. Graag zouden wij, afstuderende/recent afgestudeerde stedenbouwers hierop reageren. Naar ons idee zijn de verhalen anno 2012 kleine verhalen, fijne ingrepen, precieze projecten. Van het modernistische grote verhaal zijn we in een tijd aangekomen die veel meer structuralistisch is, het verhaal is een complexiteit van deeltjes en meer dan ooit is de stedenbouwer slechts een spin in het web. Wij zijn dan ook van mening dat de werkelijkheid van deze dag geen plaats meer heeft voor de avant-garde waar u naar zoekt. De projecten die u aanhaalt zijn ontegenzeglijk fantastische voorbeelden van stadsontwerpers met een bepaalde Zeitgeist, ontwikkelingen in periodes van bevolkingsgroei die leidde tot enorme stadsuitbreiding in economisch zware tijden.
Juist in onze tijd ontbreekt een dergelijke generieke opgave zodat een generiek antwoord – gegeven door de uw gewenste avant-garde beweging - niet nodig of mogelijk is. Het betreft een luxe probleem, een roep naar een idealistische elite. Duurzaamheid is in onze ogen niet zo'n generieke vraag, dat is veel meer een overkoepelend thema dat reeds diep in het DNA van de jonge stadsdenkers zit. Als er een vraag is die ons allen bezig houd is het hoe wij, architecten en stedenbouwers, een manier kunnen vinden om ons werk te (blijven) doen in de huidige economische context. We zijn het met u eens dat de werkelijkheid van deze dag vraagt om stadsdenkers met een eigen agenda en gedeelde passie.
De economische werkelijkheid is er een van een economie die grote investeringen voorlopig uitsluit. De politieke werkelijkheid is er een van een overheid die zich nog verder terugtrekt. (Zie: Actieagenda architectuur en ruimtelijk ontwerp 2013-2016, Prinsjesdag 2012). Geen grote projecten uit de markt noch vanuit de overheid. En was dat niet juist de drijfveer van de door u voorgestelde avant-garde? Zoals al genoemd zijn er vandaag de dag in de stedenbouw geen generieke antwoorden meer te geven. Wij zetten in op het idealistisch realisme (zie onderaan haar kernpunten). Lokale ingrepen die antwoord geven op lokale vragen en hiervoor is een scala aan geïnspireerde stadsdenkers nodig.
Ons antwoord is geen avant-garde beweging, maar een dringende oproep aan jonge stadsdenkers om te zoeken waar ze goed in zijn, ambitie te hebben, lef te tonen en risico's te durven nemen! Stadsdenkers zijn geen autoritaire planners, alleswetende ontwerpers of ingenieurs met een tunnelvisie. De nieuwe stedenbouwkundige is een stadsdenker die begrijpt wat hij of zij kan – en weet waar anderen beter in zijn. De stadsdenker snapt dat stedenbouw politiek is, economie, sociologie, ecologie, techniek en schoonheid. Alleen op deze manier kunnen we een diversiteit aan kleinschalige projecten in onze complexe leefomgeving herkennen en realiseren. We moeten kunnen dromen, visies kunnen hebben en daar mensen mee kunnen enthousiasmeren. We zijn niet avant-gardistisch, ideologisch verheven, maar laten ons graag inspireren, corrigeren en ondersteunen. Onze oproep is er een voor een idealistisch realisme. Stadsdenkers die met beide voeten op de grond staan, idealen hebben, zelfkritisch zijn en actie ondernemen. Die verder denken dan utopisch stilistische vergezichten en die niet geloven in te strakke stedelijke kaders. Stadsdenkers die zich niet laten afleiden door revolutie, maar werken aan duurzame evolutie.
Gelukkig hebben we kunnen leren van de avant-gardes als CIAM en van de hedendaagse starchitects. Die starchitects hebben Nederland in de afgelopen twintig jaar volgezet met culturele kunststukjes, gemaakt voor een hongerige private markt. De enige verheffing was die van de architect zelf, zonder enige zelfkritiek of een flauw benul van ethiek (overigens niet nodig want lokale stadsbestuurders huppelden erachteraan met de tong uit de mond). Juist het omdenken van mensen als Van Eyck, de Smithsons, Le Corbusier mag inspirerend zijn voor een nieuwe generatie, let wel: niet te letterlijk. Mislukt of succesvol, de avant-garde van de jaren 60,70 toonde (tenminste!) een notie van kritisch denken en een breed sociaal besef. En juist dit is wat we van hen kunnen leren, een kritische houding in relatie tot opdrachtgeverschap, maatschappelijke trends en ecologische uitdagingen. Natuurlijk hebben ook wij vragen. Hoe ontdekken we waar onze persoonlijke kansen liggen? Waar ontwikkelen we onze talenten? Hoe positioneren we onszelf in privaat gestuurde gebiedsontwikkeling? En hoe engageren we bewoners, die geen particulier opdrachtgever zijn?
Welnu meneer Stroink, avant-garde? Volgens ons is dat allang niet meer van deze tijd. Recente ontwikkelingen laten (noodgedwongen, maar gelukkig) een kentering zien in het stadsdenken en wij zijn graag de generatie die deze richting nog verder ontdekt. Niet als een elite Team 10, maar als een landelijk collectief van kritische, idealistische en diverse stadsdenkers die samenwerken.
Wij zouden u graag willen uitnodigen op de Bouwkunde faculteit om het debat verder met u, en alle andere geïnteresseerden aan te gaan!
Met groet,
Jorick Beijer, Vera Konings, Tim Ruijs, Arie Stobbe, Maaike Zwart.
Kernpunten van een idealistisch realisme
• De stadsdenker als initiatiefnemer
Als de stadsdenker betrokken willen blijven dan moet hij/zij initiatief nemen en lef tonen. De idealistisch realistische generatie moet het aandurven om nieuwe ontwerpopdrachten te definiëren, te leren hoe ze maatschappelijk draagvlak ontwikkeld en zelf fondsen vindt.
• Interdisciplinair werken als noodzaak
Brede expertise is essentieel voor een discipline dat werkt aan de stad, de kracht van de stad is een kracht van geschakelde breinen. Stadsdenkers zijn stedenbouwkundigen, ecologen, sociologen, architecten, antropologen, kunstenaars en herontdekken iedere dag wat zij kunnen bijdragen.
• De praktijk als onderzoeksdomein
Onderzoek en praktijk moeten meer met elkaar verweven worden. Breng studenten, onderzoekers in contact met de stakeholders in de praktijk, stimuleer onderzoek als onderdeel van het ontwikkelproces en benut daarmee de synergie tussen onderzoek en ontwerp in zowel bestaande projecten als binnen de academische context
Context van een idealistisch realisme
• Een overheid die niet belemmerd
Een terugtrekkende overheid behoud verantwoordelijkheden naar de iedere belastingbetaler. Nu ze echter zelf niet meer een voortrekkersrol heeft, moet ze vooral orde scheppen in regelgeving die processen vertraagd, burgers passief maakt en investeerders lui maakt.
• Een markt die durft
De private markt kan het verschil maken. Soms door een kolossaal project, maar vooral door het steunen van kleine initiatieven. Samen met stadsdenkers, samen met particulier opdrachtgevers, samen met de buurt.
• Een samenleving die kiest
De dominante, zelfstandig opererende wereldburger, stadsbewoner die meneer Stroink beschrijft zit niet te wachten op opgelegde keuzes. Hoe kan de ontwerper hier bijdragen aan een energiekere samenleving die haar eigen keuzes maakt en integraal meewerkt aan de ontwikkeling van de stad?
Waarom we geen nieuwe avant-garde nodig hebben
Door David Struik
De crisis wordt vaak als het einde van een tijdperk gezien. Met Rudy Stroink staan er velen klaar om dat tijdperk uit te zwaaien. De erfenis van het oude denken drukt zwaar en de sector smeekt om Verlichting. Men vecht voor omzetbehoud maar mist nieuwe idealen, mist bestemming en verbeelding. In een open brief vraagt Rudy Stroink zich vertwijfeld af waar de jonge garde blijft. Een nieuwe generatie met frisse ideëen. Zoals de avant-garde van het CIAM in de vorige eeuw. Een generatie van jonge kannibalen, die hongerig zijn om af te rekenen met ‘het oude denken’: met het postmodernisme, het aanbodgericht bouwen, de ruimte als financieel product los van de eindgebruiker.
Het einde van een oud tijdperk impliceert het begin van een nieuw tijdperk met een nieuwe ideologie. Profeten dringen aan de deur om hun visie te verkopen: bottom-up ontwikkeling, tijdelijk gebruik of duurzame dromen. Ze beloven nieuwe antwoorden, slimme financieringsmethodes en innovatieve ontwikkelmodellen; een nieuwe manier van denken.
Het is echter sterk de vraag of het oude denken wel ten einde is. Dat was namelijk geen massieve ideologie, geen statisch kaartenhuis dat ingestort is. Het was een verzameling strategieën om te kunnen ontwikkelen, om samen te werken; om geld te verdienen. De discutabele paradox is dat een aantal strategieën dat de crisis veroorzaakt heeft, ook weer toegepast kan worden om uit de crisis te komen. Oude ontwikkelmodellen en financieringsvormen blijven bruikbaar, kennis en ervaring blijven toepasbaar. Publiek en privaat dansen samen verder, ookal staan ze vaak op elkaars tenen.
Sterker dan ooit tevoren kijkt de sector naar de toekomst. Phillip Smits stort zich op twitter en BIM, andere projectontwikkelaars noemen zich voortaan herontwikkelaars. Het aantal congressen over tijdelijk gebruik of transformatie is talloos. Er wordt overal geëxperimenteerd. Het oude denken daarom niet ten einde, maar leert snel bij.
Door de crisis is er in de markt veel ruimte ontstaan. Fysiek door grote leegstand, beleidsmatig omdat de overheid voor een faciliterende rol kiest. Deze nieuwe ruimte is in de statistiek in grote getallen gevat. In duizenden onverkoopbare woningen of in miljoenen leegstaande vierkante meters. De opgave is echter bij uitstek gefragmenteerd. Nieuwe strategiën en instrumenten bedienen een klein segment (zoals studentenhuisvesting) en zijn locatie-specifiek (zoals de beheersverordening).
De nieuwe generatie, de voorhoede van mijn leeftijdsgenoten, is ondernemend en werkt in die ontstane ruimte. Vertrekpunt is niet een bepaalde ideologie, maar de opdrachtgever en de specifieke opgave. De ruimte is geen politiek-maatschappelijk vraagstuk meer. De ruimte is niet langer een hiërarchische ordening van overheidsplannen en ideologieën. Dat is de politieke realiteit waarin we werken.
Waar de tv en de galerijflat de massacultuur van de jaren zestig illustreren, daar duiden sociale media en CPO deze tijd. Een zelfgekozen kring van vrienden of marktsegment bepalen het schaalniveau van de opdrachtgever. Er is daardoor geen grootschalige beweging of schaalbare strategie, geen globaal concept of avant-gardistisch debat.
Ik kan Rudy Stroink daarom niets anders bieden dan de pragmatische werkelijkheid waar ik in sta. Die wordt dagelijks ingevuld met nieuwe, spannende initiatieven. Er is een ongekende noodzaak om zelf op pad te gaan, om te ondernemen. Er is ook een ongekende opgave. Ik vind mijn opdrachten niet vanachter mijn bureau, maar buiten op straat. Niet in de krant of in de statistieken, maar verscholen op binnenterreinen of in bejaardentehuizen, bij studenten zonder kamer of starters zonder hypotheek. Op die plaatsen zijn de consequenties van het overheidsbeleid voelbaar en de potenties van de crisis tastbaar.
De plannen van de modernistische avant-garde zijn ooit geboren op de tekentafel. De gebouwde realiteit bleek een zwak surrogaat van de abstracte idealen. Moeten we nu een nieuwe ideologie introduceren, een nieuw verbindend vergezicht? Moeten we beginnen met een nieuwe manier van denken, met het maken van nieuwe gebouwen door een nieuwe generatie ontwerpers en ontwikkelaars?
Ik geloof dat in deze tijd de opdrachtgever met zijn specifieke, ruimtelijke vraag vertrekpunt moet zijn. Het antwoord op die vraag verbindt het heden met de toekomst: het verbindt bestaande bouw met nieuwbouw en het verbindt de ervaring van de generatie van Rudy Stroink met het enthousiasme van mijn generatie. Het is de opgave die verbindt: dat is waarom we geen nieuwe avant-garde nodig hebben.
Zie ook:
Het live debat wordt gehouden op 27 februari 2013 in de Bouwpub op de faculteit Bouwkunde, TU Delft
Cover: ‘ciam ton verhoeven’