Nieuws We zijn een land van cijferaars. Met het waarnemen van trends in de cijfers van onder meer de bevolkingsontwikkeling, proberen we de toekomst te voorspellen. Dat is een goed gebruik. Dat de toekomst moeilijk te voorspellen is, is niet nieuw. Terugkijkend naar vroegere voorspellingen kunnen we zien of onze voorspellingen een beetje in de goede richting zaten. En daar is dan weer wat van te leren. Uit zo’n terugblik bij bevolkingsprognoses, huishoudensprognoses en dus woningbehoefteprognose zijn interessante lessen te trekken. Een kijkje in de achteruitkijkspiegel is ook goed om zogenaamde onbetwiste trends van nu te relativeren.
In de studie Welvaart en Leefomgeving (WLO) van het Centraal Planbureau, het Milieu- en Natuurplanbureau en het Ruimtelijk Planbureau van 2006 wordt een grote trek van bewoners van de stad naar de omliggende regio’s voorspeld. Deze ‘uitschuif’ zien de onderzoekers als ‘een typisch Europees en Noord-Amerikaans verschijnsel’. De suburbanisatie vindt volgens deze studie zijn oorzaak in ‘inkomensstijging waardoor een grotere vraag ontstaat naar een comfortabele woning en een comfortabele woonomgeving’. De ervaring nauwelijks 10 jaar later is voor velen nogal afwijkend van deze prognose. De dominante visie in 2018 is immers dat er nu (en in de toekomst) een grote trek naar de stad is. Enige relativering is historisch gezien dus op zijn plaats, nog los van het feit dat er naast trek naar de stad een beweging te zien is van gezinnen uit de stad naar de regio.
Ruimer plannen is dringend gewenst
In de WLO studie worden vier scenario’s voor economische ontwikkeling beschreven. In het hoogste scenario telt Nederland in 2040 19,7 miljoen inwoners, in het laagste 15,8 miljoen. Bijna 4 miljoen verschil. Kennelijk maakt het erg veel uit hoe de economie zich ontwikkelt. Bij een verschil van 4 miljoen inwoners hebben we het over de vraag of wel of niet een kleine 2 miljoen woningen extra nodig hebben in 2040. Ten opzichte van huidige min of meer onomstreden aanname dat er in 2040 één miljoen woningen extra nodig zijn, praten we over mogelijk een verdubbeling daarvan.
De Ruimtelijke Verkenning (PBL 2011) komt in het hoge scenario uit op 19,4 miljoen en in het lage scenario op 15,9. Dicht in de buurt van de WLO cijfers maar dat is niet zo vreemd omdat deze mede als basis zijn gebruikt. Het CBS komt in de Regionale prognose van 2013 uit op 17,8 miljoen inwoners in 2040. In de prognose 2016 is dat 18,1 miljoen in 2040. Heel opvallend is dat in diezelfde prognoses het aantal inwoners in 2020 wordt geraamd op 17,1 (raming van 2011), respectievelijk 17,8 (raming van 2016). Dat terwijl het feitelijk aantal inwoners in 2018 ca. 17,2 miljoen bedraagt.
CBS zit te laag
Dat er sprake is geweest van onderschatting van het aantal inwoners blijkt uit de voortgaande tweejaarlijkse bevolkingsprognoses van het CBS. Vanaf 1996 tot 2014 zijn 10 voorspelling gedaan over uitkomst van het aantal inwoners in 2015. Behalve een enkele uitschieter zijn die prognoses stelselmatig te laag. In werkelijkheid bleken er in 2015 16,9 miljoen inwoners. Veel prognoses schommelden rond de 16,6 inwoners.
Is dat dan erg? Ja, dat is heel vervelend om een aantal redenen. In de eerste plaats moet gedacht worden aan het effect op regionale spreiding. Voorbeeld: als er landelijk een onderschatting is van 300.000 inwoners, kan dat regionaal zeer hard aankomen. Misschien komen er verhoudingsgewijs in Zeeland en Groningen wel veel minder (of zelfs geen) inwoners bij, terwijl in de Randstad juist sprake is van een veel hogere groei. Onderschatting heeft verder tot gevolg dat sommige provinciale ramingen van de woningbehoefte te krap worden. Sommige provincies voeren nog beleid vanuit de angst van te veel woningen. Ze hebben de neiging om op de rem te trappen als gemeenten ook maar iets meer woningen willen bouwen dan de aantallen die ze mogen op basis van de onderschatte prognoses.
Rigo: per jaar 20.000 woningen extra nodig bij andere inschatting
Rigo Research en Advies (Bevolkingsontwikkeling en woningbouw tot 2040, nr. 31530) somde de onzekerheden op waarmee prognose-opstellers te maken hebben. Zij noemden onder meer de aannames over het tempo van gezinsverdunning. Studiebeurzen, scheidingspatronen, uitgestelde gezinsvorming, meer of minder geboorten en verweduwing zijn van grote invloed op de ontwikkeling van het aantal huishoudens en daarmee op de vraag naar zelfstandige woonruimten. Daarnaast is er de invloed van levensverwachting (ontwikkelingen ten aanzien van gezondheid) en het aantal geboorten. Een zeer ongewisse factor bleek in de afgelopen jaar het aantal buitenlandse migranten. Na een hele hoge piek van zich in Nederland vestigende asiel-/statushouders, is er nu een na-ijleffect van gezinshereniging en een doorlopend effect van zich hier vestigende expats. En daarnaast heeft meer algemeen de economische ontwikkeling een doorslaggevend effect op de vraag naar woningen.
Rigo becijfert dat al de genoemde effecten zich in enige mate in dezelfde richting voordoen, de woningbehoefte tot 2025 per jaar met ca. 20.000 woningen toeneemt.
Het accommoderen van 20.000 woningen extra per jaar is onder de huidige omstandigheden een gigantische klus. Nu al halen we bij lange na niet de noodzakelijke ca. 80.000 woningen per jaar. Laat staan als dat er 100.000 zouden moeten zijn.
Meer locaties ontwikkelen en meer locaties op tijd ontwikkelen
De conclusie uit deze terugblik moet zijn dat er ruimer en tijdiger moet worden gepland. De strakke en krappe planningen die veel provincies hanteren naar gemeenten, zijn zeer ongewenst. Daar komt nog bij dat lopende plannen vaak vertragen of tot uitstel leiden, waardoor onderbenutting van de toch al krappe ruimte dreigt. We doen er goed aan om 130 procent capaciteit beschikbaar te hebben. Wonen is nog altijd een grondrecht. Om dat recht vorm te geven is veel noeste arbeid en vooral een royalere planning harde noodzaak.
Cover: "IJburg_Jan Olphert Vaillantlaan" (CC BY 2.0) by petervisser4u
Dit artikel verscheen eerder op romagazine.nl
Cover: ‘IJburg_Jan Olphert Vaillantlaan’