Opinie Geografen Gert-Jan Hospers en Piet Renooy schetsen een kil toekomstbeeld. De coronacrisis maakt in hun #crisiscollege een einde aan de populariteit van de verdichte en bruisende stad. De angst regeert en afstand is het devies. “De stad van de nabije toekomst, de stad die leeft met het virus, is een bange stad.”
Het coronavirus raast door de wereld. Hoe lang nog, dat weet niemand. Zeker is wel dat periodes als deze een grote impact op de structuur van de samenleving hebben. Ook op de ontwikkeling van steden hebben crises – waaronder epidemieën – steevast grote invloed. Zo werd de grootschalige verbouwing van Parijs (1853-1870) door baron Haussmann mede ingegeven door de wens om de cholera-epidemie uit die tijd te bestrijden. Hoe zal dat nu met corona gaan? Wat is de invloed van het virus op de stad?
De stad vóór corona
De Amerikaanse socioloog Louis Wirth gaf in 1938 een definitie van de stad die nog steeds in zwang is. Hij stelde dat de stad gekenmerkt wordt door drie eigenschappen, te weten de (grote) omvang, de hoge dichtheid en de diversiteit van de bevolking. Wirth werkte in Chicago, een van de snelst groeiende steden tijdens het interbellum. Hij aanschouwde de enorme bevolkingsgroei, vooral veroorzaakt door immigratie en ontwikkelde een niet altijd even positieve kijk op de stad. Hij zag vooral oude, traditionele verbanden aan kracht verliezen, zoals het gezin, de familie en de buurt. Relaties in de stad waren zakelijker, afstandelijker en eenzaamheid was een groeiend probleem. De stad werd een verzameling samenwonende vreemden.
De discussie over het wezen van de stad heeft geografen, sociologen en andere wetenschappers jaren bezig gehouden. Een belangrijke bijdrage kwam van de Amerikaanse activiste en publiciste Jane Jacobs. Begin zestiger jaren stelde ook zij dat de stad gekenmerkt wordt door dichtheid en diversiteit. Maar anders dan Wirth zag zij dat als een kracht, als een basis voor vitaliteit van de stedelijke samenleving. Bewoners kenden elkaar dan wel niet heel goed, zo analyseerde Jacobs, maar goed genoeg om elkaar te herkennen en te weten wat je van elkaar kunt en mag verwachten. Vaste, vertrouwde patronen leiden tot een sociaal veilige omgeving. Jacobs noemde het liefdevol een sidewalk ballet van buurtbewoners, waarin ieder een eigen rol heeft. Die rol maak je je eigen door wat Lyn Lofland in A World of Strangers (1973) urban learning noemde, de verwerving van kennis en vaardigheden die je in staat stellen om te bewegen in de stad, volgens Lofland 'een wereld van vreemdelingen'. Je eigent je als stadsbewoner informatie toe over mensen en situaties die je niet kent om je staande te houden, een vorm van straatwijsheid die de do’s en don’ts in de openbare ruimte aangeven.
Ook recent is de kracht van stedelijke dichtheid en diversiteit bezongen. De Amerikaanse econoom Edward Glaeser sprak over the triumph of the city in zijn gelijknamige boek uit 2011. Volgens hem maakt de grote stad ons rijker, slimmer, gezonder en blijer. Natuurlijk, in steden zie je vaak grote verschillen tussen rijk en arm, terwijl je er te maken hebt met disamenities als congestie en luchtvervuiling. Maar de baten van de stad wegen op tegen de kosten. Want steden staan voor dichtheid en nabijheid. Juist het ontbreken van fysieke afstand tot elkaar maakt het mogelijk met elkaar te werken, spelen, recreëren en van elkaar te leren. Glaeser hechtte veel waarde aan de fysieke ontmoeting en de aanwezigheid van plekken in steden die dergelijke ontmoetingen faciliteren, van kantoren tot restaurants en theaters. Ook de Amerikaanse geograaf Richard Florida benadrukte in zijn boeken het belang van ontmoetingen en de buzz van het stedelijk leven.
De stad na corona
En nu, in het voorjaar van 2020, is die stedelijke dynamiek vrijwel tot stilstand gekomen. Het zwierige sidewalk ballet van Jacobs is een stramme stoelendans op afstand geworden, urban learning heeft zijn nut verloren en is vervangen door een corona-app die je vertelt wie te mijden. De zegeningen van dichtheid en nabijheid zijn vervangen door de demon of density, zoals Edward Glaeser het in The Guardian omschrijft: het gevaar van een overdraagbaar virus. Waar gaat dat naartoe? Zal het de stad blijvend veranderen?
Allereerst is natuurlijk de vraag van belang of dichtheid überhaupt leidt tot een snellere verspreiding van het virus. Uit recent onderzoek van de Wereldbank (Fang & Wahba, 20 april 2020) naar de relatie tussen bevolkingsdichtheid van Chinese steden en het voorkomen van vastgestelde coronabesmettingen (per 10.000 inwoners) blijkt geen verband. Sterker nog: in steden met de hoogste dichtheden zoals Peking, Shenzhen en Sjanghai was het aantal vastgestelde besmettingen lager dan in steden met een lagere dichtheid. Verondersteld wordt dat deze grote steden tevens de meest welvarende zijn, waardoor de reactie op het virus adequater is geweest dan in armere steden.
Dat neemt niet weg dat het virus impact zal hebben op het stedelijk leven. Heel concreet zien we nu al dat steden als Milaan hun infrastructuur veranderen ten faveure van slow traffic: de fiets, de benenwagen, stepjes en e-scooters. Ook in Berlijn, Brussel en Toulouse krijgen voetgangers en fietsers ruim baan. Maar ook de rest van de openbare ruimte zal aangepast moeten worden om elkaar meer ruimte te laten, zij het 1,5 meter of wat minder. Want in coronatijd geeft afstand veiligheid. En fysieke afstand zal het stadsbeeld de komende jaren sterk gaan beïnvloeden, zo valt te verwachten. Dichtheid maakt plaats voordistantie en de derde ‘t’ uit de bekende trits van Florida (technologie, talent en tolerantie) zal worden vervangen door toezicht. Toezicht op wie en hoeveel mensen de winkel in gaan, op het aantal mensen dat zich tegelijk in het park bevindt en ga zo maar door. Maar ook controle, bijvoorbeeld via het meten van de lichaamstemperatuur voordat je een openbaar gebouw in mag, of überhaupt de straat op, en natuurlijk de veelbesproken slimme app. Zelfmonitoring met allerhande applicaties zou zo maar eens usance kunnen worden, zeker omdat experts verwachten dat virusuitbraken zoals de coronapandemie vaker zullen voorkomen (‘na de crisis is vóór de crisis’).
Misschien reikt de invloed van corona nog wel verder. We kunnen de toekomst niet voorspellen, maar wel proberen voor te stellen. De straten van de stad zullen leger zijn. Wie kan, werkt vooral vanuit huis en toeristen zijn er niet of nauwelijks. Overtoerisme heeft plaatsgemaakt voor ondertoerisme. Cafés, restaurants, coffeeshops, theaters, je hebt er het rijk alleen. Zelfs de uithuizige hipster met zijn laptop is verbannen naar de huiskamer. Het blijvende belang van thuiswerken maakt duizenden vierkante meters kantoorruimte overbodig. De Amsterdamse Zuidas? Dat kan een woongebied worden met geïntegreerde zorgvoorzieningen voor lokale uitbraken van virussen. De dealing room van ABN AMRO? Ongetwijfeld kan ze worden ingezet voor extra intensive care-capaciteit in tijden van nood.
De ‘triomf van de stad’ is verleden tijd. De bruisende steden zoals beschreven door Glaeser en Florida steunden op jonge, hoogopgeleide alleenstaanden en expats. Ze woonden in kleine appartementen, waren afhankelijk van diensten buitenshuis (van wasserette tot eten) en van het openbaar vervoer. Ze waren meer gericht op hun gelijken in een andere global city dan op de bewoners van de eigen stad of buurt. Juist deze bij kenniswerkers zo populaire steden zouden wel eens tot de verliezers kunnen behoren. De afhankelijkheid van de mondiale economie maakt global cities extra kwetsbaar. De risico’s van lange, wereldwijde productieketens zijn door de coronacrisis sowieso duidelijk geworden, zeker waar het gaat om voeding, medicijnen en andere vitale goederen. Voor de productie van medische apparatuur, genees- en beschermingsmiddelen (denk aan mondkapjes) willen landen niet meer afhankelijk zijn van China en India. Oplossingen gaan waar mogelijk dichterbij gezocht worden, nationale en regionale producten nemen in belang en aanzien toe. Daarmee groeit de regio aan betekenis voor de stad. Bijvoorbeeld als het om ons voedsel gaat: eten van eigen bodem wordt gewaardeerd. Landbouw komt meer de stad in, al dan niet in de vorm van urban farming.
In de openbare ruimte worden we voortdurend herinnerd aan de angst voor besmetting en het belang van hygiëne. Inwoners voelen zich in hun eigen stad alsof ze aan het backpacken zijn in hartje India – overal kun je ziek van worden, of het nu gaat om een hoestende passant of van een deurknop. Gezondheid is een cultus geworden, het wordt zelfs gezien als ‘de nieuwe duurzaamheid’. Overal kom je objecten tegen die de verspreiding van ziekten voorkomen. Denk aan plexiglas voor kassa’s en toonbanken, hoekjes waar je je handen kunt wassen en automaten met desinfecterende gel. Horecapersoneel draagt witte handschoentjes en serveert maaltijden met trolleys. All-you-can-eat-buffetten? Veel te risicovol, die behoren tot het verleden. Maar warenmarkten winnen aan populariteit – ze kunnen zich goed aanpassen aan de nieuwe werkelijkheid, omdat ze in de openlucht meer mogelijkheden hebben om tegemoet te komen aan de grotere ruimtebehoefte van bezoekers. Plekken waar je rustig kunt winkelen en recreëren worden gewaardeerd. Dat geldt vanzelfsprekend ook voor groen in of rond het centrum van de stad waar je relatief ‘veilig’ kunt wandelen, fietsen en sporten.
Leven met het virus
Het coronavirus maakt de toekomst van de grote stad ongewis. Zeker is wel dat onze relatie tot de stad, tot de 'wereld van vreemden', door corona verandert, of we dat nu leuk vinden of niet. Van stadsbewoners vraagt dat om nieuwe do’s en don'ts in de openbare ruimte en nieuwe vormen van straatwijsheid. In dat proces van urban learning zitten we nu volop. De stad van de nabije toekomst, de stad die leeft met het virus, is een bange stad. Bang voor het virus, bang voor de buren, bang voor de medebewoners, bang voor toeristen die de ziekte kunnen meenemen. Die bruisende stad waar alles kon en mocht, ja die stad verwordt tot een hypochondrische stad.
Cover: Illustratie Ineke Lammers
Cover: ‘Cover crisiscolleges corona’ door Ineke Lammers (bron: Gebiedsontwikkeling.nu)