Opinie Er is een gapend gat tussen duurzame experimenten en lange-termijnambities. De Nationale Omgevingsvisie kan het bindmiddel bij uitstek zijn, maar moet dat waarmaken in de beoogde perspectiefgebieden, aldus Ellen van Bueren, hoogleraar Urban Development Management aan de TU Delft.
In de wereld is afgelopen jaar meer CO2 uitgestoten dan ooit tevoren. Het Klimaatakkoord van Parijs lijkt vooralsnog niets aan deze trend te veranderen. De urgentie wordt wel steeds meer gevoeld, ook in Nederland. De overheid, op alle niveaus, is dan ook druk bezig met de grote transities in Nederland, bijvoorbeeld op het vlak van energie, klimaatadaptatie en grondstoffengebruik. Zo hebben we inmiddels een Klimaatwet, een grondstoffenakkoord en sectorale transitieagenda’s. Die gaan over doelstellingen voor 2040 en 2050, over stippen op de horizon, over hoe duurzaam we zijn als we grondstofslurpende en vervuilende systemen structureel hebben veranderd. Maar deze agenda’s bieden weinig houvast voor veranderingen in het hier en nu, ondanks alle roadmaps en uitvoeringsagenda’s.
Naast dit traject van plannen en praten is een parallel universum van experimenteren en doen. Vooral op lokaal niveau worden projecten gerealiseerd die een bijdrage leveren aan de transities waar in het andere circuit vooral over wordt gepraat. Dat kan gaan om hele concrete projecten: denk aan zelfrijdende pods, circulaire paviljoens en zuivering van afvalwater in de buurt. In deze wereld van experimenten laten partijen – publiek, privaat, burgers - zien wat met een beetje goede wil al mogelijk is om te bereiken, ook al weten we nog niet precies hoe we dingen anders willen doen.
Koppeling van de trajecten blijkt moeilijk. Er is een gapend gat tussen enerzijds de wereld van experimenten en doen, en anderzijds de grote, lange-termijnambities. Terwijl deze elkaar eigenlijk zouden moeten voeden en richting geven. De experimenten blijven nu vaak geïsoleerde, eenmalige pareltjes. De agenda’s en plannen blijven abstract en leiden vooralsnog weinig tot actie.
Er is een initiatief dat bindmiddel bij uitstek zou kunnen zijn tussen deze trajecten: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Afgelopen maand verschenen kritische rapporten over de NOVI. Zowel publiek als privaat moppert op het gebrek aan keuzen in de NOVI. De keuzes die nodig zijn om de beoogde systeemveranderingen te bewerkstelligen, worden doorgeschoven naar ‘perspectiefgebieden’, aan te wijzen gebieden waar belanghebbenden samen die keuzes moeten maken en vormgeven. Die gebieden vormen de lakmoesproef van de NOVI. Maar zolang de ontwikkelingen in die gebieden worden gedomineerd door huidige spelregels en incentives, is het twijfelachtig in hoeverre daar fundamenteel andere uitkomsten uit zullen rollen. Vormgeving van de condities en spelregels in de perspectiefgebieden is van cruciaal belang om in die gebieden de beoogde transities te bereiken. De perspectiefgebieden worden daarmee ook testgebieden. Niet alleen om te testen in hoeverre we in staat zijn duurzame steden te bouwen, maar ook in hoeverre we in onze huidige institutionele structuur verandering kunnen brengen.
Cover: ‘Ellen van Bueren’ (bron: Gebiedsontwikkeling.nu)