Onderzoek Hofjes vormen volgens TU Delft-onderzoeker Willemijn Wilms Floet een uitgelezen kans om woongebieden te voorzien van geborgenheid, rust en groen. In deze publicatie uit haar boek ‘Oases in de stad, het hofje als architectonisch idee’ vertelt zij over de duurzame ontwerpprincipes en de ontwikkeling van hofjes, welke zegeningen zij huisvesten, en waarom gebiedsontwikkelaars ook in de 21e eeuw hier nog hun voordeel mee kunnen doen. Want, stelt Wilms Floet: “Iedere tijd verdient zijn eigen hofje.”
Dit hoofdstuk is afkomstig uit 'Oases in de stad, het hofje als architectonisch idee'. Het boek wordt uitgegeven door nai010. Het is daarnaast te koop bij NAi Boekverkopers.
De zoektocht naar hofjes van liefdadigheid in de oude Hollandse steden, hofjes die vaak letterlijk verscholen liggen als kleine onontgonnen stadsdiamantjes, is een fascinerende manier om kennis te maken met zes eeuwen architectuur in combinatie met een sociaal-culturele missie. Die tocht voert vaak naar de achterkant van de oude stad, weg van de bekende pleinen, de monumentale kerken en andere historische, stedelijke symbolen. Telkens als een onopvallend deurtje meegeeft en toegang verschaft tot een hofje ervaart de bezoeker tegelijkertijd verbazing – ‘was dit hier altijd al?’, verwarring – ‘mag ik hier zijn?’ en verwondering – ‘wat een oase!’. Er zijn weinig plekken in steden waar het contrast tussen binnen- en buitenwereld zo goed is vormgegeven. Bewoners van de hofjes ervaren het al sinds de veertiende eeuw.
De opmerkelijke vitaliteit van deze bouwtypologie roept de vraag op of de kwaliteiten van het hofje een rol kunnen spelen in de ontwerpopgaven van de eenentwintigste eeuw. Daarvoor zullen we kijken naar voorbeelden van hoven in de Nederlandse twintigste-eeuwse massawoningbouw-architectuur die onder meer zijn beïnvloed door het hofje van liefdadigheid. We leggen vervolgens de relatie met vergelijkbare buitenlandse hoven. Dit vormt een opmaat voor het verbinden van de duurzame kwaliteiten van het hofje met internationale toekomstige ontwerpvraagstukken voor de stedelijke leefomgeving.
Spaarndammerhart, Amsterdam Spaarndammerbuurt, 2021. Architecten: Marcel Lok & KorthTielens. Kunstenaar: Martijn Sandberg. Landschap: DS landschapsarchitecten. Afmetingen: 32 x 39 meter, 80 woningen.
‘Spaarndammerhart’ door Dennis De Smet (bron: Marcel Lok_Architect & KorthTielens architecten)
Speciale architectuur, groot aanpassingsvermogen
De vitaliteit van het hofje als ‘oase in de stad’ komt voort uit het grote aanpassingsvermogen van dit bouwtype in ruimtelijke zin en het vermogen in te spelen op een maatschappelijke agenda. Het hofje laat zich in allerlei situaties binnen het bouwblok invoegen, maar is altijd als zodanig te herkennen. Het blijft steeds een architectonische eenheid van gerepeteerde huisjes rondom een gemeenschappelijke tuin en een besloten woonomgeving met de expressie van collectiviteit.
Tegelijkertijd slaagt het hofje er steeds opnieuw in de maatschappelijke verhoudingen van zijn tijd te weerspiegelen in zijn ontwerp, waarbij het steeds opnieuw stelling neemt ten opzichte van de oervorm, het archetype. Zo heeft de architectuur van het hofje van liefdadigheid moeiteloos de late Middeleeuwen, de vroegkapitalistische tijd, de Verlichting en de periode van de industrialisatie tot en met de huidige postmoderne dienstensamenleving overleefd (in tegenstelling tot hoven en hofjes voor bijvoorbeeld kloosters of speculatieve exploitatiebouw, die alleen in een bepaalde periode werden gebouwd).
Ook in de huidige tijd, waarin neoliberale ideeën en marktwerking zich laten gelden, blijft het hofje een inspiratiebron voor (sociale) woningbouw. Het hofje heeft zich zo diep genesteld in de Nederlandse cultuur, en daarmee in het Nederlandse collectief geheugen, dat het steeds opnieuw door architecten, beleidsmakers, maar ook door sociaal-geëngageerde of op luxe uitstraling gerichte projectontwikkelaars naar voren wordt geschoven vanwege alle positieve connotaties die het hofje omringen.
Met zijn architectonische opzet en vermogen om een expliciete relatie aan te gaan met de omgeving past het hofje goed in het pleidooi van de architect en stedenbouwkundige Solà Morales: "Het belang van de openbare ruimte ligt niet in de mate van uitgestrektheid, het kwantitatieve overwicht of de symbolische hoofdrol daarvan, maar in het onderling in verband brengen van particuliere, besloten ruimtes, waardoor ook die ruimtes tot collectief goed gemaakt worden. Een stedelijk, openbaar karakter geven aan die gebouwen die anders uitsluitend besloten zouden zijn – de verstedelijking van het privé-domein – dat is het concept. Dat wil zeggen: het particuliere opnemen in de invloedssfeer van het openbare." (1) En dit is precies wat het hofje al eeuwen doet.
Een inspirerende typologie
In de twintigste-eeuwse Europese woningbouwarchitectuur was de hof met zijn uitdrukking van collectiviteit een bouwvorm die steeds opnieuw werd toegepast. Dergelijke projecten waren vaak het product van een internationale uitwisseling van ideeën, waarbij architecten zich door elkaars ontwerpen lieten inspireren. Vergeleken met historische hofjes waren deze bouwprojecten groter, hoger en er liepen straten doorheen. Soms vormden ze een uitzonderlijk element, maar er waren ook stedenbouwkundige ensembles waarin hoven het basiselement vormden.
Le Medi, Rotterdam Bospolder Tussendijken, 2009. Architecten Geurst & Schulze. Afmetingen: 31 x 53 meter, 93 woningen.
‘Le Medi, Rotterdam’ door Nanda Sluijsmans (bron: Flickr)
Opvallend is weer hoe wendbaar de typologie was, niet alleen qua ruimtelijke inpasbaarheid, maar ook als het ging om het vermogen te reageren op de maatschappelijke vraag – het bieden van volkshuisvesting. De kracht van de hoftypologie zoals deze in de loop van de twintigste eeuw werd toegepast, kan ons wellicht helpen bij de vraag welke rol deze typologie zou kunnen spelen bij toekomstige bouwopgaven.
In de jaren twintig van de vorige eeuw werd het hof in Nederland onderdeel van composities voor nieuwe stadse en dorpse woonwijken die steeds grootschaliger er meer open werden. In dezelfde tijd ontwikkelde Raymond Unwin de close voor de Engelse tuinstad van Ebenezer Howard. In 1909 groepeerde hij woningen rond een pleintje midden in een bouwblok, bereikbaar via een oprijlaan. Ook ontwierp hij U-vormige plantsoenen, green genaamd, die zich open naar de straat toonden. Frankrijk, en later ook Oostenrijk, namen het paleis als referentie om monumentale expressie te verlenen aan de huisvesting van arbeiderscommunes.
In Denemarken, waar de woningbouw veel langer dan in andere West- Europese landen een collectieve en publieke opgave is gebleven, tekende zich een ontwikkeling af die vergelijkbaar is met de Nederlandse, waar de overheid tot 1980 een krachtige regierol had. Hier valt op dat het ontwerp van de groenaanleg in relatie tot de bebouwing zeer zorgvuldig is en de verbinding met het omringende landschap wordt gelegd.
De midden-twintigste-eeuwse hoven Tuscolano III en 200 Colonnes zijn twee mooie voorbeelden waarin historische hoven uit Noord-Afrika en het Midden-Oosten de inspiratie vormen. De ene architect keerde met het idee terug van een reis en transponeerde het naar zijn eigen stad; de andere gebruikte het bij een buitenlandse opdracht als verbinding tussen de vreemde context en zijn eigen vocabulaire.
Recente Nederlandse voorbeelden
Nederland kent, naast vroeg-twintigste-eeuwse hoven als onderdeel van stadsuitbreidingen, een interessante categorie laat-twintigste-eeuwse, begin-eenentwintigste-eeuwse stadsvernieuwingsprojecten met hofjes, zoals het Johan Enschedéhofje in Haarlem (2007, Döllab en Joost Swarte). Het hof van het Pentagon in de Amsterdamse Nieuwmarktbuurt (1981, Aldo van Eyck en Theo Bosch) is gedacht als een tussenzone tussen de woning en de grote stad, en als een plek die ontmoetingen tussen bewoners moet stimuleren. De Mariaplaats (1998, AWG architecten, Bob van Reeth), gebouwd op een parkeerterrein in de Utrechtse binnenstad, is een mooi voorbeeld van een hof dat gebruikmaakt van de principes, maar niet van de letterlijke vormentaal van het hofje. Hart van dit complex zijn twee vierlaagse appartementengebouwen die in een L-vorm aan een pleintje liggen. Hieromheen zijn in laagbouw eengezinswoningen gesitueerd, die weer kleine plaatsjes en straatjes omsluiten en het bouwblok aanhelen.
Twee hofjes hebben de sociale agenda om probleemwijken te verbeteren. In de naoorlogse wijk Paddepoel in Groningen kwam een vrijstaande hof tot stand met centraal een haven en daar omheen eengezinswoningen in de vrije sectorklasse. Deze Voermanhaven (2006, De Nijl Architecten) biedt opnieuw een gewaardeerde oase: de wijkbewoners wandelen er graag en kinderen zwemmen er in de zomer. In een verloederde woonwijk van Rotterdam is op initiatief van een tweede generatie immigrant Le Medi (2009, Geurst & Schultze architecten) gerealiseerd, met een mediterrane sfeer door kleur en details. Doel was hier om succesvolle wijkbewoners via koopwoningen te blijven binden door iets van hun identiteit in de bebouwing te laten zien.
Proveniershof, Haarlem, 1707. Afmetingen: 36 x 59 meter, 60 woningen.
‘Proveniershof, Haarlem, 1707’ door Elsemarijn Kruijswijk en Willemijn Wilms Floet (bron: Oases in de Stad)
Projectontwikkelaars bouwden hofjes met eengezinswoningen met het monumentale karakter als aantrekkingskracht. De Grote Hof (2006, Rapp & Rapp architecten) in een stadsuitbreiding van Den Haag is een complex met een groot, opgetild hof boven een parkeergarage, waar kleinere hoven op maaiveld omheen liggen. Opvallend hier is dat de hoog gelegen hof met colonnades waarmee individuele woningen in het geheel opgaan, stil en sereen is. De lage hofjes zijn levendiger, wellicht doordat ze toegankelijk zijn voor fietsers. Op het binnenterrein van een bouwblok in de Amsterdamse Spaarndammerbuurt is een school vervangen door een intiem hofje, het Spaarndammerhart (2021, Korthtielens en Marcel Lok), waarbij vrije sectorwoningen rond de hof liggen en sociale woningen aan de straat.
Conventillos
In Nederland is de afgelopen jaren collectief-privaat opdrachtgeverschap voor nieuwe woonvormen gangbaarder geworden. Hier blijkt het hofje als fenomeen opnieuw een referentie. Dat is onder andere te zien bij de zogeheten ‘knarrenhoven’, een concept ontwikkeld door Peter Prak waarin huisvesting wordt gerealiseerd voor ouderen die deel willen uitmaken van een gemeenschap. De verbouwing van een conservenfabriek in de binnenstad van Leiden tot Woonfabriek voor zestien verschillende opdrachtgevers (2016, Gaaga architecten) is gestructureerd door een hofje; een interessant voorbeeld van hergebruik.
Wat deze collectief-private projecten veelal gemeen hebben, is de combinatie van betrokken opdrachtgeverschap en bevlogen architecten, die zich samen inzetten om met hun project een waardevolle bijdrage te leveren aan de stad. Dit past in een agenda voor het ontwikkelen van duurzame steden in de komende decennia, en het is opvallend hoe deze agenda’s in de geschiedenis van steden steeds opnieuw een rol spelen – zie hoe het Verlichtingsideaal aan het eind van de achttiende eeuw sommige rijke Hollanders ertoe bracht hofjes te stichten die niet alleen de bewoners uit de armoede verheffen. Ze voegden ook kwaliteit toe aan de stad door fraaie architectuur en een doordachte wisselwerking tussen de publieke ruimte en de private sfeer van het hofje. Dat geldt ook voor de vroeg-twintigste-eeuwse volkshuisvestingidealen die keer op keer tot de succesvolle toepassing van het hofje hebben geleid.
We kunnen het hofje van liefdadigheid dus beschouwen als een typisch Hollands fenomeen waarin sociale missie en architectuur elkaar vinden in een zes eeuwen lange traditie. En het is zeker dat lokale omstandigheden in Nederland hebben bijgedragen aan het succes van dit concept. Maar daarmee zouden we het hof als woontypologie natuurlijk tekort doen. In allerlei landen ontstonden tot de verbeelding sprekende hofprojecten die hun tijd al moeiteloos hebben overleefd. Door de tijd heen en wereldwijd heeft courtyard housing op allerlei manieren bijgedragen aan beschermd wonen, vaak ook in een stedelijke omgeving. In verschillende landen en verschillende tijden zijn steeds weer andere architectonische instrumenten ontwikkeld om kleinschalige stedelijke oases met een beeld van collectiviteit vorm te geven.
Daarmee drukt het hofje in feite een universele waarde uit. Soms gerealiseerd vanuit sociale motieven, maar er kunnen ook heel andere prikkels zijn om te kiezen voor een hoftypologie, zoals het beschermen van handelsstromen – voorbeelden zijn de han in het Midden-Oosten of het bieden van een veilige woonomgeving, zoals de conventillos in Chili.
Nieuwe oplossingen
Het Hollandse hofje kan uiteraard niet overal worden gekopieerd. Veel tegenwoordige bouwopgaven kennen een grotere ontwikkelingsmaat, en zelden zullen huurders en verhuurder elkaar persoonlijk kennen. Ook de bijzonderheid van de private financier met een sociale (christelijke) missie die zijn of haar rendement vooral in termen van maatschappelijke opbrengsten definieert, is niet zomaar voorhanden - en wellicht ook niet van deze tijd.
Voermanhaven, Groningen Paddepoel, 2006. Architecten: de Nijl. Afmetingen: 54 x 110 meter, 44 woningen.
‘Voermanhaven, Groningen’ door Henk-Jan van der Klis (bron: Flickr)
Maar organisaties die sociale huisvesting verzorgen kunnen dergelijke missies wel degelijk uitvoeren, en specifieke groepen selecteren zoals jongeren, oude mensen, of groepen die begeleiding nodig hebben zoals gehandicapten of dementerenden. En waarom zou, in een tijd van toenemende maatschappelijke ongelijkheid en oplopende verschillen in inkomen en vermogen, niet privaat kapitaal kunnen vrijkomen voor specifieke categorieën mensen die geholpen zijn met een passende woonomgeving?
Al naar gelang de stedelijke opgave die zich voordoet – en die zal in verschillende culturele en geografische situaties steeds anders zijn – bieden de formele en sociale kwaliteiten van hofjes zeker aanknopingspunten voor nieuwe oplossingen. De omsloten tuin vormt daarbij het hart, ze schept de groene oase die zo kenmerkend is voor het hofje en die ook hedendaagse doelen kan dienen. Denk aan het lokaal toevoegen van biodiversiteit, de opvang van water en het bevorderen van een beter microklimaat in tijden van klimaatopwarming.
Met een geometrische vorm inspireert de omsloten tuin de maatvoering van de omliggende bebouwing, die een ritmische herhaling kent waarbij de individuele huisjes opgaan in het architectonische geheel. Hoe directer de relatie tussen woning en tuin, hoe beter. Dat lukt het beste bij laagbouw, maar ook middelhoge etagebouw met galerijen kan het oog van de bewoners naar de tuin te trekken. Het Amsterdamse Lutherhof liet al in 1909 zien hoe trappartijen de bewoners met de tuin kunnen verbinden. Dat is een wezenlijke kwaliteit van het hofje. De bewoners hebben weliswaar de beschikking over een woning van heel bescheiden oppervlakte, maar de collectieve tuin maakt de ervaren woonomgeving groter: het geheel is groter dan de som der delen.
Een ander cruciaal element van een succesvol hof(je) is het zoeken van contrast. De binnenruimte kent een architectonische eenheid die de beslotenheid accentueert, en om de verrassing en ervaring van de kalme binnenwereld te vergroten, zal de buitenkant zich van andere architectonische middelen moeten bedienen. Een goed recent voorbeeld van het contrast tussen binnen- en buitenwereld is het door Sjoerd Soeters ontworpen Java-eiland in Amsterdam, ooit ontwikkeld als havengebied, maar sinds de jaren 1990 met een woonbestemming. Bezoekers betreden een aangenaam, groen en hofachtig binnenterrein met woningen eromheen (en parkeergarages er onder). De visuele aantrekkelijkheid van het project wordt vergroot door het contrast met de buitenkant van deze hofachtige bebouwing, begrensd door het wijdse water van het IJ.
Dit principe zien we ook terug bij het meest recente hof in Amsterdam, het iconische Sluishuis, op te leveren in 2022. Dit staat geheel vrij in het IJ, waarmee het hof nadrukkelijk de wisselwerking zoekt met de stad en het landschap. Het is in samenwerking ontworpen door het Nederlandse bureau Barcode Architects en het Deense bureau BIG in opdracht van een ontwikkelaar. Het vrijstaande hof is goed zichtbaar vanaf de snelweg, vormt de entree tot de woonwijk IJburg en heeft op de begane grond en het dak behalve collectieve ruimten voor de bewoners ook een publiek programma gericht op watersport. De poort van dit hof – een open hoek – richt zich op het IJ, terwijl de hof visueel is verbonden met de buurt door de per verdieping lager terugspringende bebouwing. De woningen worden ontsloten op het binnenterrein, waarmee weer wordt teruggegrepen op de traditie van de hofjesarchitectuur.
Het hofje in de toekomst
Nederland deelt met talloze andere landen de grote maatschappelijke vraagstukken van onze tijd, zoals ze onder meer zijn omschreven in de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties.(2) Een groeiende meerderheid van de mensen woont in steden, waar leefbaarheid een enorme opgave is. Die opgave draait om klimaatbestendigheid, beschikbaarheid van veilige, inclusieve en gezonde huisvesting, biodiversiteit en beschikbaar groen en schone lucht. Het groene besloten hofje biedt hier kennis en aanknopingspunten.
Sluishuis, Amsterdam IJburg, 2022. Architecten: Barcode. Afmetingen: 48 x 48 meter, 442 woningen.
‘Sluishuis, Amsterdam’ door Hay Kranen (bron: Wikimedia Commons)
De hofjestypologie is ook een interessante referentie voor de sociale opgave huisvesting te bieden aan steeds kleinere huishoudens – het aandeel éénpersoonshuishoudens neemt toe, versterkt door de vergrijzing. Niet alleen grote delen van Europa en Japan, maar ook China krijgt de komende decennia te maken met een verouderende bevolking waar vereenzaming een belangrijk vraagstuk wordt. Voor stadsplanners, volkshuisvesters, ontwikkelaars en architecten is het een belangrijke vraag hoe de eenentwintigste-eeuwse stad zo vorm te geven dat ze tegemoet komt aan alle maatschappelijke vragen, die met elkaar een complex geheel vormen.
Het bestuderen van steden leert dat ze een aantrekkelijk leefklimaat kunnen bieden als ze de inwoners een grote variëteit bieden in hun fysieke verschijningsvorm en opbouw. Daarbij gaat het om een doordachte afwisseling van publieke, semipublieke en private ruimten, investeringen in de kwaliteit van openbare voorzieningen en hun gebouwen, en het toevoegen van openbaar en privaat groen. Hiermee wordt een ogenschijnlijk natuurlijke hiërarchie geschapen van een stedelijke grootschaligheid, die gepaard gaat met levendige en drukke locaties en kleinschalige woonvormen die daar tussendoor kunnen worden gevlochten.
Het hofje, als een echte binnen-bouwblok figuur, voegt zich op natuurlijke wijze in de haarvaten van de stad, waar wonen vraagt om beslotenheid, veiligheid, kleinschaligheid en inclusiviteit: op locaties die zich onttrekken aan de openbare ruimte, en waar de mate van toegankelijkheid gereguleerd kan worden. Als concept is het hofje kansrijk in steden met vernieuwings- en verdichtingsopgaven: het biedt geborgenheid, rust en groen in een groter geheel van bebouwing die weer aansluit bij de stad, als bijdrage aan de stedelijke variëteit die wonen en leven aantrekkelijk maakt. Het leidt tot de conclusie: iedere tijd verdient zijn eigen hofje.
- Solà-Morales, M. de, ‘Openbare en collectieve ruimte. De verstedelijking van het privédomein als nieuwe uitdaging’, in: Oase 33, Nijmegen 1992, pp. 3-8 (oorspronkelijk in de krant La Vanguardia, Barcelona, 12 mei 1992).
- https://www.un.org/sustainabledevelopment/sustainable-development-goals/ dd. 07.11.2020
Cover: ‘Proveniershof, 2021’ door Willemijn Wilms Floet (bron: Oases in de stad)