Verslag VERSLAG Wie ben je eigenlijk als ruimtelijke planner? Om die vraag draaide de PlanDag 2018 op 31 mei. Onder het thema ‘Gedrag en Ruimte’ gingen de deelnemers in discussie over de vraag hoe ruimtelijke professionals beter kunnen inspelen op gedragsuitingen van mensen. Als je een verhaal van een plek wilt vertellen, welk verhaal vertel je dan? En doet de ruimtelijke planner in feite niet hetzelfde werk als een vakkenvuller?
Verslag PlanDag 31 mei ‘Gedrag en Ruimte’
Geen wetenschappelijke activiteit
“Ruimte en gedrag zijn sociale constructies en daarom is plannen geen wetenschappelijke activiteit”, legt Hans Leinfelder (assistent professor KU Leuven) uit. “Als planner probeer je het gedrag van mensen te veranderen en daarvoor moet je een verhaal kunnen vertellen. We praten immers niet over cellen, maar over mensen.” Vervolgens is het de taak van de planner om te bedenken welk verhaal je vertelt. Leinfelder illustreert zijn boodschap met het sprookje van een ijdele keizer die op advies van oplichtende kleermakers over straat gaat met een gewaad van een stof die ‘alleen zichtbaar is voor slimme mensen’. Terwijl het volk omvalt van verbazing, durft niemand er iets over te zeggen. Het is een kind dat uiteindelijk roept: ‘Hé, de keizer loopt in zijn blootje!’.
De gezagvoerder of de actiegroep?
Hoe kunnen we mensen overtuigen de juiste kleren aan te trekken? Dat is volgens Leinfelder de vraag die uit het sprookje voortkomt. Neem je de rol aan van de keizer, die het doorslaggevende besluit maakt en voor de gevolgen in staat? Of speel je als planner juist de rol van het kind, dat als een actiegroep het tegendraadse commentaar geeft? Aan de hand van het sprookje wijst hij erop dat de rol van de ruimtelijke planner verschillend kan zijn, maar ook een bewuste keuze is. In sommige gebiedsontwikkelingen is het nodig om als planner het weerwoord te geven tegen de ideeën van politici, terwijl je op andere momenten liever met de stroom meezwemt. Denk na over de houding die je aanneemt in een bepaald project en het doel dat je wilt bereiken, is het advies van Leinfelder.
Planners plannen de herinnering
Stadspsychologe Marina Meeuwisse vervolgt de plenaire sessie en merkt op dat de professionele versnippering tussen makers en denkers in de ruimtelijke planning enorm is. Om dit gat te dichten deed zij onderzoek naar hoe de stad in de hoofden van mensen ontstaat. Meeuwisse legt allereerst uit dat het grootste geheugen van de mens impliciet is en uit onbewuste kennis bestaat, zoals gevoelens, associaties en de moedertaal. Het beeld dat wij hebben van steden en de ‘plaatsidentiteit’ die wij ervaren, zitten in dit impliciete geheugen opgeslagen.
Voor ruimtelijke planners daarom de taak om de onbewuste kennis van mensen te activeren en om de associaties van mensen voor een plek te achterhalen. Wanneer je begrijpt hoe mensen hun stedelijke omgevingen ervaren en begrijpen, kun je daar ook naar handelen. Meer dan de architecturale vorm gaat de inrichting van de ruimtelijke omgeving om het verhaal dat een plek vertelt, legt Meeuwisse uit. “Het is eenvoudiger dan je denkt. Je hoeft geen gebouwen te slopen en te herstructureren, als je het narratief maar verandert. De herinnering is ons de baas; als ruimtelijke planner plan of her-plan je de herinnering.”
Gedrag en stationsbuurten
In deelsessies gaat het publiek dieper in op de rol van inzichten uit de gedragswetenschap bij praktijkvraagstukken. In de deelsessie ‘Gedrag en stationsbuurt’ staat men stil bij de complexiteit van het realiseren van nieuwe projecten in stationsomgevingen, waar vaak sprake is van een fors bijkomend programma met nieuwe woningen, bedrijfsruimten en winkels. Hoe krijg je bewoners mee in zo’n verhaal? Hanneke Puts (TNO): “Wij als externen die meewerken aan een deelgebied in de stad zien een verhaal in de casus. De vraag is of omwonenden die ook zien.”
Samen met Olga van der Linden (Studio Linde) vertelt ze hoe zij in gesprek gingen met de gebruikers bij de gebiedsontwikkelingen Beurskwartier en Smakkelaarsveld rondom het station Utrecht. Van der Linden: “We hebben heel praktisch in het stationsgebied een stand opgezet en zijn een paar weken achter mensen aan gerend om hun mening te vragen.”Van der Linden benadrukt dat het spelen met je rol noodzakelijk is voor het behalen van ruimtelijke kwaliteit: “Soms is het nodig om te sturen, soms moet je eigenwijs zijn en soms moet je gewoon aannemen wat van bovenaf komt. Bepaal hoeveel je zelf gaat tekenen en welke rol je aan andere partijen geeft.”
Intensivering van de ruimte
De gebieden rondom stations staan in Vlaanderen nog niet bekend als aantrekkelijke woonomgevingen of als plekken om af te spreken, blijkt uit het groepsgesprek in de deelsessie. Hoe kun je toch het verhaal van deze gebieden vertellen, zoals Marina Meeuwisse en Hans Leinfelder bepleiten? Stationsbuurten nemen altijd een stukje anonimiteit met zich mee en hoewel kleinere stationsgebieden vaak geschikt zijn voor intensivering van de ruimte, is het risico aanwezig dat bewoners zich niet meer in de buurt zullen herkennen.
Ann Pisman (Universiteit Gent) laat zien hoe het meten van het ruimtelijk rendement kan helpen bij het aanwijzen van ‘goed gelegen locaties’ om de dichtheidscijfers te verhogen. Uit het paper dat zij presenteert blijkt: “Door meer activiteiten te organiseren op hetzelfde oppervlak zonder afbreuk te doen aan de leefkwaliteit, en dit te doen op de best gelegen plaatsen, kan de door de mens ingenomen ruimte door relatief meer mensen worden bewoond. Dit kan worden gerealiseerd door woonpercelen kleiner te maken, de gemiddelde woonoppervlakte per persoon te verlagen, meer appartementen te bouwen in plaats van grondgebonden woningen of te wonen boven winkels of bedrijfsruimten.”
De ruimtelijke planner als vakkenvuller. Of toch meer?
Eerder op de dag werd het publiek de stelling voorgelegd dat de ruimtelijke planner niet meer of minder is dan een vakkenvuller in de supermarkt: hij/zij plaatst datgene wat de mensen willen hebben op de juiste plek en maakt dat zo gemakkelijk mogelijk. Naast de losgemaakte reacties bij de deelnemers – ‘De supermarkt kan ook sturen, bijvoorbeeld op gezonde producten’ en ‘Hoe zit dat als we overgaan op boodschappen doen via internet?’, reflecteerde de PlanDag op de rol van de ruimtelijke professional en dook daarvoor in het perspectief van het menselijke gedrag. Conclusie: de ruimtelijke planner meet, weet, neemt zich een rol aan, maar vertelt vooral het verhaal van een plek.
Bijdragen aan deelsessie Gedrag en stationsbuurt
Ann Pisman: (Hoog)Bouwen in Vlaanderen. Hoe het ruimtelijk rendement meten en beïnvloeden?
Olga van der Linden en Hanneke Puts: Meer spelen met gedrag en (de) ruimte: dé sleutel tot creatievere, inclusievere en effectievere stedelijke ontwikkelingen?!
PlanDag 2018
De PlanDag, gezamenlijk geïnitieerd door de Vlaamse en Nederlandse beroepsverenigingen voor ruimtelijke planners, vond plaats in Dordrecht en werd geopend door Piet Sleeking (Wethouder Ruimtelijke Ordening en Water bij de gemeente Dordrecht). Tijdens de PlanDag werd de PlanDagprijs 2018 uitgereikt aan Hans Leinfelder met het paper ‘Kom op tegen verharding! – Pleidooi voor een antirookcampagne in het Vlaams ruimtelijk beleid‘. De winnaar van de Aanmoedigingsprijs voor de jonge planoloog 2018 is Dieter Leyssen met zijn paper ‘meanwhile use as an act of resistance‘.
Lees de winnende papers en bekijk de foto’s van de PlanDag op Plandag.net.
Coverfoto: Wikipedia Public Domain
Cover: ‘Klere’