23 januari 2015
3 minuten
Nieuws 2015 is het Jaar van de Ruimte. Een jaar waarin ‘professionals’ uit de wereld van ruimtelijke ordening en stedelijke gebiedsontwikkeling met elkaar bedenken wat de ruimtelijke opgaven zijn en wie die moet oppakken. Het jaar opende donderdag 15 januari groots in de Beurs van Berlage, waar ruim 500 mensen die werken bij overheden, ontwikkelaars, corporaties en ontwerp- en adviesbureaus zich de vraag stelden “Wie bouwt Nederland?”
Nederland kent een lange planningstraditie, waarin bepaald werd hoe het land ingericht moest worden. De groeiende bevolking moest fatsoenlijk gehuisvest worden en de groei van steden en dorpen in goede banen geleid. Waar je kon wonen, werken en winkelen werd op basis van rekenkundige modellen, stedenbouwkundige blauwdrukken en soms ook politieke doctrines voor je bepaald. En ook waar al die woningen, werkplekken en winkels aan moesten voldoen lag grotendeels vast in bijvoorbeeld een bouwbesluit, bestemmingsplan of welstandsnota. Minimale afmetingen van een toilet, de rooilijn van een gevel, wat er in een bepaalde winkel wel en niet verkocht mag worden. Ergens hebben ‘professionals’ opgeschreven waar onze gebouwde ruimte allemaal aan moet voldoen. Misschien wel met het belang van de burger in het achterhoofd, maar toch zeker van bovenaf bepaald.
Dat paste bij een tijd waarin ruimte schaars was, de bevolking groeide en er ook voldoende geld was om alle plannen en ideeën uit te voeren. Maar de tijd is veranderd. Natuurlijk is er de economische crisis, maar ook sociaal-demografische en culturele ontwikkelingen maken dat het oude systeem kraakt. De bevolking groeit minder en burgers zijn mondiger, kritischer en mobieler geworden. Ze stellen hogere eisen aan hun woningen, werkplekken en winkelomgevingen. En als ze niet voldoende bediend worden, haken ze af.
Dat is even wennen voor ‘de professional’ die het voorheen voor het zeggen had. Die moet zich opeens verdiepen in de behoeften van afnemers en zich afvragen waar mensen bereid zijn om voor te betalen. Volgens sommigen regeert daarmee het geld of de massa, hetgeen al snel wordt betiteld als populistisch. Maar is voldoen aan de vraag van mensen populistisch of is het populair?
Anders dan nog maar enkele decennia geleden is de stad weer in trek. Appartementenprijzen binnen de ring stijgen. Op elke denkbare binnenstedelijke locatie wordt er met koffie en wifi gewerkt. En loop op zondagmiddag De Hallen in Amsterdam-West binnen en je ziet dat sociale netwerken in ons digitale tijdperk toch echt ook nog een fysieke (en stedelijke!) component hebben.
Deze positieve benadering van de stad is opmerkelijk. Nog maar enkele decennia geleden lieten we de stad massaal achter ons. In de stad woonden mensen die het zich niet konden veroorloven te verhuizen. Steden werden vooral beschreven in termen van problemen. Dat discours lijkt inmiddels 180 graden gedraaid. De stad is weer aantrekkelijk en wordt volop geconsumeerd door mensen die bereid zijn voor stedelijke sfeer en voorzieningen te betalen.
Maar dan moet de stad wel bieden wat deze mensen vragen. Dat betekent echt niet altijd één-op-één doen wat ‘de consument’ wil. Maar identificeren wat voor burger, klant of consument van waarde is moet wel startpunt van handelen zijn, en niet bestaande regelgeving en gewoontes. Ruim baan dus voor vernieuwende retailconcepten, ook als daarvoor soms branchebeperkingen moeten verdwijnen of pandjes moeten worden samengevoegd. Veel meer ruimte ook voor stedelijke woonvormen en architectuur die aansluiten bij de wens van de koopkrachtige stedelijke doelgroep.
Laten we ons als ‘professionals’ verheugen in de populariteit van de stad en tegelijkertijd stimuleren dat de stem van consumenten, van mensen, van bewoners, kortom de stem van de stad gehonoreerd wordt. Wie Nederland bouwt maakt niet zoveel uit, zolang maar gebouwd wordt aan populaire steden.
Coverfoto: Rink Hof
De drukte in De Hallen in West laat zien dat sociale netwerken duidelijk nog een fysieke component hebben
Cover: ‘2015.01.23_De stad moet bieden wat mensen vragen_660’