Casus De toekomstige behoeftes in de ruimtelijke ordening zijn moeilijk te voorspellen. Brink ontwikkelde voor de gemeente Eindhoven een nieuw rekenmodel dat werkt met scenario’s. Het geeft een beter inzicht in de toekomstige bewoners en hun vraag naar (school)voorzieningen.
Het bepalen welke schoolvoorzieningen gebouwd moeten worden, is deels gebaseerd op bevolkingsprognoses, terwijl deze zeer onzeker zijn. Vaak genoeg zitten prognoses ernaast en groeit de bevolking sneller dan voorspeld. Nu passende voorzieningen bouwen voor een toekomstige bevolking is daarom kijken in een glazen bol. Tegelijkertijd moeten gemeenten wel kunnen reageren op de demografische en economische ontwikkelingen om te investeren in passend aanbod.
Hoewel de praktijk van gebiedsontwikkeling niet aan de onzekerheid van de toekomst ontkomt, ontwikkelde adviesbureau Brink voor de gemeente Eindhoven een nieuw rekenmodel. Het doel was een inzicht krijgen in de groei van de stad en de vraag naar scholen. De resultaten dienden als basis voor beleidskeuzes in onderwijshuisvesting. In plaats van één prognose voor te schotelen, werkt het model met meerdere toekomstscenario’s.
Gangbare modellen verouderd
De gangbare rekenmodellen voor onderwijs, zoals Pronexus, berekenen prognoses gebaseerd op de trends – zoals de verhuisbewegingen naar en vanuit de gemeente – van de verleden jaren. Ook wordt het vastgestelde beleid op de korte termijn meegenomen om een schatting te maken van de toekomstige vraag, denk daarbij bijvoorbeeld aan de woningbouwplannen in de komende vier jaar. Deze vraag is in de werkelijkheid zeer afhankelijk van een groot scala aan economische factoren en daarom moeilijk te voorspellen, zegt Ser Janssen, programmamanager onderwijshuisvesting bij de gemeente Eindhoven: “We baseren ons op prognosemodellen waarvan we onvoldoende weten hoe ze werken.”

‘Binnenlandse en buitenlandse migratiesaldi’ (bron: Gemeente Eindhoven)
Volgens Janssen ontstaat er met huidige modellen een risico, omdat trends uit het verleden ineens kunnen veranderen. Hij verwijst naar een tabel over het migratiesaldo in Eindhoven waaruit valt op te maken dat de internationalisering in de stad toeneemt, terwijl meer mensen naar andere plekken in Nederland verhuisden: “De zwarte lijn is het buitenlandse migratiesaldo, blauw is binnenlands. Rond 2013 bewegen ze snel van elkaar, iets wat niet te verklaren is door trends uit het verleden.” Daarbij komt volgens Janssen ook dat de geschatte bevolkingsgroei bijna altijd lager is dan de werkelijkheid. Door dergelijke prognoses te volgen, zouden gemeenten voortdurend achter de feiten aanlopen.
Nieuw model
Het nieuw ontwikkelde model van Brink werkt met ‘knoppen’ die invloed hebben op de toename van bewoners in een gemeente, denk aan de hoeveelheid bouw van eengezins- of meergezinswoningen, regionale bevolkingsgroei of het migratiesaldo. Door verschillende waarden in te voeren, worden scenario’s geschetst. Hoe ziet de verwachte bevolkingsgroei er bijvoorbeeld uit wanneer de woningbouwdoelen wel worden gehaald en wanneer niet? Blijven jonge gezinnen wel of niet in de stad wonen als het beleid meer zou inzetten op meergezinswoningen? De verschillende scenario’s tonen vervolgens de effecten op de vraag naar voorzieningen in de stad.
Met dit model kunnen we beter anticiperen op verschillende scenario’s. Daarbij is het belangrijk om minimaal tweejaarlijks te evalueren, om te zien hoe de cijfers zich ontwikkelen
In het geval van Eindhoven werd specifiek onderzocht hoe de vraag naar primair en voortgezet onderwijs zich ontwikkelde. De snelle internationalisering van Brainport Eindhoven, met een grote aantrekkingskracht voor tech- en IT-professionals, werd in vroegere modellen niet als aparte variabele meegenomen, terwijl deze wel invloed heeft op de vraag naar onderwijs. Joppe van Veghel, adviseur bij Brink en betrokken bij de totstandkoming van het model, legt uit waarom dit nu wel in het model wordt meegenomen: “In Eindhoven zien we vooral veel kenniswerkers die vanuit het buitenland arriveren. Die komen hiernaartoe zonder kinderen, maar er is wel een grote kans dat zij kinderen krijgen. Deze groep zorgt dus voor een grote toename in de vraag naar onderwijs.” Bovendien is de doorstroom van primair naar voortgezet onderwijs bij kinderen van internationals niet altijd gelijk aan de Nederlandse, omdat vaker het voorgezet onderwijs in het buitenland wordt gezocht.
Achter de hand houden
Het model geeft niet één prognose, maar biedt inzicht in welke beleidskeuzes passen bij verschillende scenario’s. Volgens Van Veghel zijn modellen altijd gebaseerd op onzekerheden, maar zorgt dit model voor een goede basis voor professionals om het gesprek over de beleidskeuzes mee te starten en inzichtelijk te krijgen hoe deze keuzes zich in verschillende scenario’s tot elkaar verhouden. Ook Janssen ziet kansen in het model omdat het voortuitplannen ermee wordt bevorderd: “Met dit model kunnen we beter anticiperen op de verschillende scenario’s. Daarbij is het belangrijk om minimaal tweejaarlijks te evalueren, om te zien hoe de cijfers zich ontwikkelen. Zo kunnen we ervoor kiezen om scholen achter de hand te houden om uit te breiden wanneer de vraag naar onderwijs toch groter blijkt te worden in de toekomst.”

‘International School Eindhoven’ door Lea Rae (bron: Shutterstock)
Zo werd met het model van Brink in Eindhoven op een grotere groei van het primair onderwijs ingezet dan het voortgezet onderwijs. De schoolgebouwen van het primair onderwijs waren aan vernieuwing toe en door de grote verwachte vraag naar plekken op basisscholen wordt deze opgave nu gekoppeld aan uitbreidingsplannen van de schoolgebouwen. Janssen en zijn team hebben daarmee de plannen uitgestippeld voor de komende tien tot vijftien jaar, maar ook flexibiliteit ingebouwd zodat de plannen tussendoor aangepast kunnen worden.
Uitbreiden naar woningbouw
De gemeente Eindhoven werkt aan de uitbreiding van het model om ook de vraag naar andere maatschappelijke voorzieningen mee te nemen. Uiteindelijk zou volgens Janssen het model op alle beleidsterreinen van toepassing kunnen zijn: “In plaats van per beleidsterrein aparte onderzoeken uit te zetten, willen we toewerken naar één onderzoek aan de hand van één model.” Ook ziet Janssen dat het model potentieel heeft voor gebiedsontwikkelingen, zeker bij het afstemmen van de juiste woningproductie voor de wijk.
De scenario’s van het model kunnen zorgen voor een beter inzicht in de regionale behoeftes. Door bijvoorbeeld scenario’s te schetsen bij de verhuisbewegingen van internationals of de in- en uitstroom bij de bouw van specifieke woningtypes in kaart te brengen, kan geëvalueerd worden of er buiten de stadsgrenzen meer woningen en voorzieningen moeten worden gerealiseerd. “Hiermee wordt het belang van een goede regionale samenwerking benadrukt,” zegt Van Veghel. “We zien dat het model ook integraal en regionaal toegepast kan worden, wat de samenwerking tussen gemeenten ten goede kan komen.”
Cover: ‘Strijp-S, Eindhoven’ door Rosanne de Vries (bron: shutterstock)