Analyse Hoe maak je van transformatiegebieden aantrekkelijke plekken waar mensen zich mee kunnen identificeren? Welke inzichten biedt de omgevingspsychologie in dit verband? En hoe kun je daarbij recht doen aan de specifieke kenmerken van transformatiegebieden? Hoogleraar Gert-Jan Hospers behandelt deze vragen aan de hand van het begrip ‘sense of place’.
Plekken gaan steeds meer op elkaar lijken. Of je nu in een nieuwbouwwijk in Den Haag, Maastricht of Hengelo komt of door de binnenstad van Utrecht, Breda of Assen loopt – je vindt er ‘meer van hetzelfde’. Alleen al vanwege die ruimtelijke homogenisering is het belangrijk om oog te hebben voor de ‘sense of place’: alles wat een locatie uniek maakt, het gebied karakter en betekenis geeft en daardoor gebruikers weet te raken[1]. Het verschijnsel dat plekken bij mensen emoties oproepen is al zo oud als de weg naar Rome. Letterlijk, want de Romeinen introduceerden al de term ‘genius loci’ (geest van de plek) voor wat we nu sense of place noemen.
Benodigde kennis voor gebiedstransformaties in nieuw boek gebundeld
Veel kennis en expertise is nodig om gebieden te transformeren naar woningbouw en andere functies. Daarom verschijnt dit voorjaar een nieuw boek: 'Stedelijke Gebiedstransformaties'. Onder redactie van Wouter Jan Verheul, Saskia Beer, Tom Daamen, Erwin Heurkens en Maarten Hoorn worden in circa twintig beknopte hoofdstukken de kenmerken en sturingsprincipes van gebiedstransformaties gepresenteerd. Het boek is gericht op professionals die zich bezighouden met de transformatie van industrieterreinen, havengebieden, spoorzones, binnensteden en andere plekken in bestaand bebouwd gebied die nodig zijn voor woningbouw. Wat onderscheidt in essentie gebiedstransformaties van ‘gewone’ gebiedsontwikkeling? Het is niet zozeer de exclusiviteit aan onderwerpen, maar de complexiteit en intensiteit van opgaven die gebiedstransformaties onderscheiden. In het boek wordt de eigenheid van transformatiegebieden toegankelijk uitgelegd en worden benodigde sturingsperspectieven en -instrumenten aangereikt. De komende maanden zullen op Gebiedsontwikkeling.nu enkele hoofdstukken worden gepubliceerd, zoals dit artikel over sense of place van Gert-Jan Hospers. Meer informatie over het boek? Mail naar w.j.verheul@tudelft.nl.
In zijn gelijknamige boek laat de Noorse architectuurtheoreticus Norberg-Schulz aan de hand van voorbeelden zien wat er met deze genius loci wordt bedoeld[2]. Zo ademt Praag een mysterieuze sfeer, terwijl je in Rome de eeuwenlange historie van de stad voelt. De Soedanese hoofdstad Khartoum heeft juist een sense of place die zich in termen van natuur en klimaat laat omschrijven. Je voelt er de nabijheid van de woestijn, de Nijl, de hitte en de zon, nog afgezien van het feit dat het kleurrijke straatleven de zintuigen prikkelt.
Maak er gebruik van
Als de gebouwde omgeving niet verbonden is met het gebied waarvan het deel uitmaakt, mist de plek identiteit en vinden gebruikers het lastig om zich ermee te identificeren. Voorbeelden van zulke ‘non-places’ zijn vliegvelden, winkelcentra en ketenhotels[3]. Ze zijn functioneel, ahistorisch en niet-relationeel – het maakt eigenlijk niet uit waar ze zijn gevestigd. En dat terwijl elke locatie unieke kenmerken heeft waarop ontwikkelaars kunnen inspelen om de plek smoel te geven. Sense of place is het gecombineerde resultaat van de ligging van een gebied en zijn verleden, functies, activiteiten, patronen, bouwmaterialen en architectuurstijlen. Met een beetje creativiteit kun je daar gebruik van maken[4].
Neem het Oslo Opera House, een gebouw dat doet denken aan een ijsberg of gletsjer en dankzij de ligging aan het water en het gebruik van hout en glas een typische Scandinavische ‘look and feel’ heeft. In de Engelse havenplaats Portsmouth verbeeldt een zeilvormige toren (Spinnaker Tower) de maritieme atmosfeer. Zelfs het straatmeubilair kan bijdragen aan de sense of place: aan het Australische Gold Coasts-strand hebben openbare zitbanken de vorm van een surfplank.
In beginsel leent elke plek zich voor het creëren van een sense of place. Idealiter bouwen gebiedsontwikkelaars daarop voort. Maar dat betekent niet dat ze vanaf een nulpunt hoeven te beginnen. Natuurlijk, smaken verschillen – “beauty is in the eye of the beholder”, zoals de Engelsen het zeggen – en ook modes en trends in de stedenbouw spelen een rol bij wat we waarderen aan een plek[5]. Maar uit omgevingspsychologisch en urban designonderzoek komen ook principes naar voren waarvan we weten dat ze de ruimte om ons heen betekenisvoller en aantrekkelijker kunnen maken. Zeker omdat het in transformatiegebieden vaak gaat om de herontwikkeling van functionele werklocaties (denk aan spoorzones, haventerreinen en kantorenparken) is het nuttig om deze uitgangspunten toe te passen. Ze zijn een eerste stap op weg naar plekken waar mensen zich kunnen oriënteren, inspiratie opdoen en thuis voelen. Laten we die designprincipes, onder meer geformuleerd door de Deense stedenbouwer Gehl in zijn boek Cities for People (2010), eens onder de loep nemen[6].
Mensen trekken mensen aan
Ten eerste: de kwaliteit van de openbare ruimte is cruciaal. Als een gebied uitnodigend is, willen we er graag verblijven – zo niet, dan blijven we liever thuis. Uit nauwkeurige observaties van het straatleven ontdekte Gehl dat de aanwezigheid van mensen op een bepaalde plek vanzelf andere mensen aantrekt. De mens is en blijft een gezelschapsdier of in de woorden van Gehl: “man is man’s greatest joy”. Winkelstraten waar het al druk is, trekken meer publiek dan winkelstraten waar niet veel gebeurt. Dat weten we ook uit eigen ervaring: een restaurant waar niemand zit gaan we niet zo snel binnen, terwijl een uitpuilend eetcafé suggereert de lokale ‘place to be’ te zijn. Een ander interessante bevinding: zitbanken aan de straatkant zijn vaker bezet dan banken die dat uitzicht ontberen.
‘Winkelstraat in Amsterdam’ door Harry Beugelink (bron: Shutterstock)
Ten tweede: de aantrekkelijkheid van een plek heeft veel te maken met de werking van onze zintuigen. Een straat waar onze ogen om de vier à vijf seconden worden geprikkeld vinden we bijvoorbeeld interessanter dan een lange, eentonige straat. Willen we een plek écht begrijpen, stelt Gehl, dan volstaat een ‘vogelperspectief’ niet. We moeten ernaartoe, poolshoogte nemen en daarbij onze ogen en oren goed de kost geven. Dat vraagt om een benadering ‘op ooghoogte en met vijf kilometer per uur’: de locatie zoals mensen haar ervaren als ze er doorheen lopen. Gebiedsontwikkeling aan de hand van dit principe maakt de omgeving die ons omringt niet alleen mooier, maar – als we Gehl mogen geloven – ook levendiger, veiliger, duurzamer en beter voor ons welbevinden. Volgens hem is een goed ontworpen ruimte als een goed feest: we blijven ‘hangen’ omdat we het er naar onze zin hebben.
Liever klein dan te groot
Ten derde: een aantrekkelijke plek is gebouwd op mensenmaat. Dat lijkt logisch, maar met de opmars van de auto zijn planologen steeds minder vanuit dit perspectief gaan denken[7]. Het resultaat zien we overal: te brede straten, te grote pleinen en te hoge gebouwen. Vanuit de auto mag de ruimte er dan aantrekkelijk uitzien, voetgangers kunnen de omgeving niet goed lezen, vinden haar saai of voelen zich er onveilig. Een advies van Gehl is dan ook: “if in doubt, leave some meters out” – liever een plek die iets te klein is dan te groot, want dat geeft gebruikers een gevoel van veiligheid en comfort. In straten met veel verkeer betekent dat bijvoorbeeld dat er duidelijk gemarkeerde stoepen moeten zijn. Ook biedt een goed ontworpen plek gebruikers volop mogelijkheden om ontspannen rond te lopen, te zitten of te staan. Voetgangerscomfort is van belang. Hier en daar een bankje en af en toe een hek of muur om tegenaan te leunen is toch wel het minste dat je mag verwachten.
Ten slotte: een plek wint aan betekenis en aantrekkelijkheid door zorg te dragen voor voldoende variatie, details en natuurlijke elementen. Variatie staat voor afwisseling in de openbare ruimte vanuit voetgangersperspectief. Vooral de begane grond van gebouwen is relevant. Een straat met verschillende typen panden (oud en nieuw, hoog en laag) en functionaliteiten (woon-, werk- en winkelruimtes) vinden we bijvoorbeeld mooier dan een monotone en monofunctionele straat[8]. Ook uiteenlopende materialen, kleuren en patronen verlevendigen de gebouwde omgeving. Onze ogen houden niet alleen van variatie, maar ook van details. Details hebben betrekking op al die kleine accenten in de gebouwde omgeving die een straat opfleuren of een eigen karakter geven. Denk aan bijzondere straatobjecten: een intrigerend kunstwerk, een speciale bank of historiserende straatverlichting.
Verder dragen natuurlijke elementen bij aan de aantrekkelijkheid van een gebied. Bomen en groen werken goed, evenals water. Bomen geven de bebouwing een extra accent, stralen rust uit en geven beschutting. Wil een boom goed groeien, dan heeft-ie echter veel ruimte nodig, vooral onder de grond. Als die ruimte er niet is of als het plaatsen van bomen te kostbaar is, dan zijn bloembakken of planten een alternatief. Ook water is een smaakmaker. Of het nu gaat om een stadsbeek, vijver of fontein, we worden ernaar toegetrokken[9]. Kort en goed: het toevoegen van natuurlijke elementen verbetert de sfeer in transformatiegebieden.
Voortbouwen op geheugen
Het ontwikkelen van transformatiegebieden is complex, kostbaar en tijdrovend. Vaak moeten juridische, financiële en organisatorische barrières worden geslecht voordat herstructurering mogelijk is. Zo kan de bodem van een gesloten productielocatie vervuild zijn of is het eigenaarschap van een plek verdeeld over meerdere partijen die elk hun eigen belangen hebben. Tegelijkertijd biedt het verleden van een transformatielocatie (bijvoorbeeld een spoorzone of areaal van een oude fabriek) volop kansen voor de sense of place van het te ontwikkelen gebied. Bestaande ruimtelijke structuren lenen zich vaak prima voor een nieuwe invulling. Om het in de woorden van de Italiaanse architect Rossi te zeggen: elke plek heeft een ‘geheugen’ waarop je kunt voortbouwen[10]. Neem het Piazza dell’ Anfiteatro in de Toscaanse stad Lucca. Zoals de naam aangeeft, stond hier in de Romeinse tijd een amfitheater. Maar nu is het een marktplein, omringd door woningen, winkels en horeca. De ovale vorm van het plein maakt de plek uniek en zorgt voor een genius loci die recht doet aan de historie. De ‘ruin bars’ in Budapest getuigen ook van een speelse omgang met het verleden: afgedankte panden op failliete fabriekscomplexen doen nu dienst als alternatieve bars en disco’s.
‘Piazza del Anfiteatro in Lucca’ door EfrenGlez (bron: LinkedIn)
Hoe kun je het geheugen van een transformatiegebied optimaal benutten? Een beproefde aanpak is de ‘site repair’-methode van designtheoreticus Alexander en zijn collega’s[11]. Site repair laat de sterke punten van een bestaande locatie in de herontwikkeling nadrukkelijk terugkomen, terwijl de zwakke punten minder aandacht krijgen of vervangen worden door iets nieuws. De focus ligt op de kracht van de plek: de elementen die aantrekkelijk of nuttig zijn – denk aan onderdelen van gebouwen, de infrastructuur of het landschap – worden bewaard, herbestemd en/of geïntegreerd in het nieuwe ontwerp. Het voordeel van deze benadering is dat niet alle delen van de plek evenveel aandacht behoeven, maar dat de gebiedsontwikkelaar gericht te werk kan gaan.
Budgettair gezien is dat ook aantrekkelijk, al was het maar omdat veel transformatiegebieden nogal uitgestrekt zijn. Een geslaagd voorbeeld van ‘site repair’ biedt het Landschaftspark Duisburg-Nord in het Ruhrgebied[12]. Een deel van het in 1985 stilgelegde hoogovencomplex is tussen 1991 en 2002 heringericht tot recreatiegebied: de torens van de hoogovens zijn te beklimmen, duikers trainen in de gashouder en alpinisten oefenen in de ertsbunkers. De ‘landmarks’ van de plek, en daarmee de unieke sense of place, zijn behouden; de rest van het areaal is teruggegeven aan de natuur.
Niet alles hoeft optimaal
Zo bezien hebben bebouwde gebieden een pluspunt ten opzichte van nieuwbouwlocaties: er zijn reeds ingrediënten voorhanden waarop voortgebouwd kan worden om de plek een eigen karakter te geven. Het aanwezige erfgoed is een vorm van ‘territoriaal kapitaal’ dat voor nieuwe doeleinden benut kan worden[13]. Voor praktijkvoorbeelden hoeven we niet lang te zoeken. Strijp S in Eindhoven is intussen een klassieke casus: op de oude productielocatie van Philips hebben zich tal van creatieve ondernemers gevestigd. Ze laten zich inspireren door het industriële verleden van de plek en nemen daarbij voor lief dat niet alles optimaal functioneert of aan de huidige maatstaven voldoet, zoals onhandige trappen en ruimtes die zich niet snel laten verwarmen. In de literatuur staat dit bekend als de ‘forgiveness factor’: vanwege de meerwaarde van de locatie vergeven gebruikers tekortkomingen in de gebouwde omgeving[14]. De Leerfabriek in Oisterwijk, ooit Europa’s grootste lederfabriek, is ook een mooi voorbeeld van revitalisering. Het is tegenwoordig niet alleen een markante woonwijk, maar ook een bezoekersmagneet: op het terrein vind je het grootste keramiekcentrum van Europa (EKWC) en de bakkerij van Heel Holland Bakt-coryfee Robèrt van Beckhoven.
Het moge duidelijk zijn: investeren in de sense of place van transformatiegebieden levert heel wat op. Om te beginnen hebben gebruikers er profijt van: ze komen na de herontwikkeling terecht op een plek met een bijzondere atmosfeer en uitstraling. De omgeving is niet een ‘dertien in een dozijn’-locatie, maar een plek met historische wortels, een locatiespecifiek DNA en een uniek verhaal. Verder is het voortbouwen op het bestaande meestal een stuk duurzamer en klimaatvriendelijker dan het beginnen met een schone lei. Transformatie en hergebruik passen immers goed in de filosofie van ‘de goede voorouder’ en de noodzaak om in onze kortetermijn- en wegwerpsamenleving op de lange termijn te denken[15]. Als gebruikers het getransformeerde gebied bovendien visueel aantrekkelijk vinden en zich ermee kunnen identificeren, is de kans ook groter dat ze bereid zijn om bij te dragen aan het onderhoud en het beheer ervan. In zoverre geldt het credo “beauty is sustainable”, zoals Johnson Coffin en Young het in Making Places for People (2017) treffend samenvatten[16].
Meer opbrengsten
Maar ook gebiedsontwikkelaars zijn erbij gebaat om te investeren in de genius loci van hun ‘project’. Want uit internationaal onderzoek komt naar voren dat een plek die met aandacht is (her)ontworpen zich in klinkende munt uitbetaalt: in bedrijfseconomische zin leveren de kavels meer op, het aanwezige vastgoed (bijvoorbeeld bedrijfspanden en woningen) zijn meer waard en gebruikers zijn bereid om er meer voor te betalen[17]. En die bonus geldt zeker voor gerevitaliseerde plekken met een locatiegebonden verleden, of het nu gaat om cultureel, religieus of industrieel erfgoed. Zo laat Koster (2016) aan de hand van empirisch onderzoek in Nederlandse steden zien dat de aanwezigheid van cultureel erfgoed tot een hogere WOZ-waarde van woningen in de directe omgeving leidt[18]. Met name hoger opgeleiden blijken de look and feel van nabijgelegen erfgoed te waarderen. Koster concludeert dat investeringen in historische gebouwen zich vanzelf terugverdienen. Bij gebiedstransformaties is het dan ook letterlijk en figuurlijk waardevol om in te spelen op de sense of place.
Noten
[1] Hospers, G.J. (2013), Geografie en gevoel: wat plekken met ons doen, Van Gorcum, Assen
[2] Norberg-Schulz, C. (1980), Genius Loci: Towards a Phenomenology of Architecture, Rizzoli, New York
[3] Augé, M. (1995), Non-Places: Introduction to an Anthropology of Supermodernity, Verso, London/New York
[4] Flanders Cushing, D. & E. Miller (2020), Creating Great Places: Evidence-Based Urban Design for Health and Wellbeing, Routledge, New York/London
[5] Johnson Coffin, C. & J. Young (2017), Making Places for People: 12 Questions Every Designer Should Ask, Routledge, New York/London
[6] Gehl, J. (2010), Cities for People, Island Press, Washington
[7] Burkhardt, L. (2006), Warum ist Landschaft schön? Die Spaziergangswissenschaft, Martin Schmidtz Verlag, Berlin
[8] Jacobs, J. (1961), The Death and Life of Great American Cities, Random House, New York
[9] Shaftoe, H. (2008), Convivial Urban Spaces: Creating Effective Public Places, Earthscan, London
[10] Rossi, A. (1982), The Architecture of the City, MIT Press, Cambridge MA/London
[11] Alexander, C., S. Ishikawa & M. Silverstein et al. (1977), A Pattern Language: Towns, Buildings, Construction, Oxford University Press, New York
[12] Hospers, G.J. (2020), Ruhrgebied: een sterk staaltje Duitsland, Edicola, Deventer
[13] Janssen, J. (2012), Territoriaal kapitaal: over de betekenis van erfgoed voor het vestigings- en leefklimaat, Vitruvius, 21, pp. 6-11
[14] Leaman, A. & B. Bordass (2007), Are users more tolerant of ‘green’ buildings?, Building Research & Information, 35, pp. 662-673
[15] Krznaric, R. (2021), De goede voorouder: langetermijndenken voor een kortetermijnwereld, Ten Have, Utrecht
[16] Johnson Coffin, C. & J. Young, op. cit.
[17] Adams, D. & S. Tiesdell (2013), Shaping Places: Urban Planning, Design and Development, Routledge, New York/London
[18] Koster, H. (2016), De economie van het ruimtelijk ordeningsbeleid, TPEdigitaal, 10, pp. 163-176
Wilt u reageren op dit artikel of een gastbijdrage voor Gebiedsontwikkeling.nu schrijven over een ander onderwerp? Bekijk dan hier de mogelijkheden.
Cover: ‘Landschaftspark, Duisburg’ door MIBO FOTOGRAFIE (bron: Shutterstock)