Opinie In zijn #crisiscollege vraagt Jos Gadet, hoofdplanoloog bij de gemeente Amsterdam, om meer aandacht voor aantrekkelijke openbare ruimte in onze steden. Dat dit de aanjager van onze kenniseconomie is staat buiten kijf en de coronacrisis onderstreept dit nog maar eens. De slechtst denkbare reactie op de coronacrisis zou zijn om van koers te veranderen en het aloude groeikernenbeleid van stal te halen.
In een pandemie als deze dansen gedachten tussen hoop en angst. Niemand heeft ervaring met de verspreiding van dit voor sommigen dodelijke virus en ook niet met de gevolgen daarvan voor onze leefomgeving. Duidelijk is wel dat in de openbare ruimte het alledaagse effect van de coronapandemie het meest zichtbaar is. Arnon Grunberg bericht vanuit New York dat de openbare ruimte alleen nog maar gebruikt wordt door daklozen en joggers. In Amsterdam zijn er relatief veel minder daklozen waardoor joggers en wandelaars nadrukkelijk in het beeld schieten. Het gebruik van de publieke ruimte is een vloeiende beweging geworden. Er wordt nagenoeg niet meer geflaneerd, laat staan gezeten op terrassen of gewerkt in ‘koffietenten’. De coronacrisis raakt het hart van het stedelijke leven: er vindt in straten en op pleinen amper nog uitwisseling van social talk, informatie of kennis plaats. Een groet is tegenwoordig het meest intieme sociale contact dat er in het publieke domein is.
Dat groeten doet overigens vrijwel iedereen. Naast het gezondheidsmotief is het gebruik maken van de openbare ruimte immers ook een mogelijkheid onder de mensen te zijn. We zoeken wat dit betreft met z’n allen het randje op. Wat nog kan en wat nog mag doen we ook. Niet om ongehoorzaam te zijn, maar om de voeling met ‘de stad’, met ‘de buurt’, met elkaar, niet te verliezen. Jane Jacobs zou zeggen: that’s the way people behave!
Hoe vriendelijk we ook tegen elkaar zijn, de openbare ruimte als ultieme plek van sociale en economische interactie, is ‘omgevallen’. De huidige kenniseconomie die draait om uitwisseling en scherpslijpen van ideeën kan niet zonder die ideale voedingsbodem van veel verschillende face to face interactie in het publieke domein. Ze kan bijgevolg ook niet zonder die grote aantallen dienstverleners in dat publieke domein. Dus maakt de dienstverlening in de openbare ruimte onlosmakelijk deel uit van die kenniseconomie. Denk hierbij aan bijvoorbeeld horeca, detailhandel, en schoonmaakbedrijven. In een eerste analyse van SEO Economisch Onderzoek naar de impact van de coronacrisis op de Amsterdamse economie zijn alleen al in deze bedrijfstakken ongeveer 120.000 banen geraakt. Voor een deel wordt dit verlies opgevangen door de economische maatregelen van de Nederlandse regering. De situatie in New York laat zien dat social distancing in deze pandemie veel banen op de tocht zet: in de creatieve kennissector en op meedogenloze wijze in de dienstverlening. De coronacrisis maakt voor iedereen zichtbaar wat voor veel ruimtelijk economen al duidelijk was: de kenniseconomie is geen ‘elitaire’ economie, maar een die banen creëert op academisch en praktisch niveau. Deze wederkerigheid speelt op verschillende schaalniveaus, maar is het duidelijkst zichtbaar in de buurteconomie.
Zie nu hoe belangrijk de openbare ruimte is
Hoe zal deze stedelijke infrastructuur zich herstellen van de rampspoed waarmee zij door de pandemie en de daarbij horende maatregelen zijn getroffen? Dat blijft vooralsnog ongewis. We weten nog altijd niet hoe lang de pandemie en de angst daarvoor regeert. We weten zelfs in de verste verte niet wat het Covid-19 virus nog meer voor ons in petto heeft.
Maar er is hoop. Ten eerste dat naast ruimtelijke economen, nu ook ontwerpers, planologen, stedenbouwers en architecten doordrongen raken van de notie dat die openbare ruimte niet alleen als sociale ontmoetingsplek fungeert, maar bij uitstek ook de werklocatie van de 21e eeuw is geworden. Hoop dat dit betekent dat in de nabije toekomst het optimaliseren van deze functies uitgangspunt wordt voor ontwerp of herstructurering van de openbare ruimte. Dat houdt in eerste instantie in dat in de verdichtende stad meer ruimte voor voetgangers, meer zitgelegenheden, meer groene gebruiksruimten en minder autobewegingen en parkeerplekken gerealiseerd wordt Ten tweede impliceert dit een zorgvuldige ruimtelijke (her)schikking van publieksfuncties, bedrijfspanden en andere werkruimtes. Dit zit niet als vanzelfsprekend tussen de oren van de gemiddelde Nederlandse ruimtelijke ordenaar of anderszins stadsmaker. Aan de openbare ruimte, nog te vaak een restcategorie, wordt amper economische waarde toegedicht.
En dat is niet slim. Ik verwijs hier naar de Duitse geograaf Klaus Brake, die voor de coronacrisis al stelde dat stedelingen alleen maar kunnen opereren in omgevingen waar verschillende contacten mogelijk zijn en snel gelegd kunnen worden, waar werk continu zelf gemaakt moet worden omdat ‘verzekerde banen voor het leven’ verdampen, waar alertheid op veranderingen in economische bewegingen bittere noodzaak is en waar ondersteunende voorzieningen ‘om de hoek’ onmisbaar zijn. De buurt is niet meer alleen een woonbuurt, maar ook de plek voor werk, vrije tijd, retraite en zorgfuncties, zoals scholen en kinderopvang. Volgens Brake fungeren nog veel te weinig buurten in de stad als zodanig. Hier ligt een grote opgave.
In de derde plaats, maar niet de minst belangrijke, vergen de hierboven genoemde inzichten wat van ‘bouwend Nederland’. Zowel wat betreft de verdichtingsopgave in de steden als de ontwikkeling van uitbreidingsgebieden gaat het, als puntje bij paaltje komt, toch enkel om de pecunia: stenen stapelen. De kwaliteit van de openbare ruimte delft in de onderhandelingen over de ontwikkeling van woningen vaak het onderspit. Wellicht dat na deze crisis de ontwikkelaars de schellen van de ogen vallen.
Haal de groeikernen nou niet van stal
Het zou bijzonder goed zijn als de openbare ruimte in onze steden meer aandacht, ruimte en kwaliteit zouden krijgen. Dan levert de coronapandemie toch nog iets positiefs op. Maar de pendule kan ook de andere kant op bewegen. In dat geval wordt ingezet op monofunctionele woonwijken, in nieuwe uitbreidingsgebieden. Dat is, als het om gebiedsontwikkeling gaat, de slechtst denkbare uitkomst van deze crisis: wijken zonder buurten à la Brake. Dit schrikbeeld is enkele maanden geleden door Denkwerk, een onafhankelijke denktank over de toekomst van Nederland, gepresenteerd in een door de bouwlobby omarmd rapport met de titel Klein land, grote keuzes: ruimtelijke ordening richting 2050. Voor de coronacrisis kon dit stuk politiek-bestuurlijk al op de nodige steun rekenen, het is niet te hopen dat de pandemie de nodige wind in de rug biedt. In het rapport van Denkwerk wordt namelijk het vermaledijde groeikernenbeleid uit de jaren ’70 (Derde Nota Ruimtelijke Ordening) afgestoft en als noodzakelijke remedie voor de druk op de steden gezien. De gevolgen zijn niet te overzien: slaapsteden, groene weduwes, immense forensenstromen, gebrekkige agglomeratiekracht van Nederlandse steden en het einde van de buurteconomie.
Omdat de oorzaak van de pandemie ook gezocht wordt in de hoge bevolkingsdichtheid, pleiten velen voor een hernieuwd suburbanisatiebeleid. In mijn ogen is dit het kind met het badwater weggooien. Kennisontwikkeling is de belangrijkste productiefactor van de economie. De economische weerslag van groeikernenbeleid zal daarom vele malen nadeliger zijn dan in de laatste 25 jaar van de vorige eeuw: suboptimale agglomeratiekracht, het forensenverkeer neemt toe, de ecologische voetafdruk wordt groter en ook de effecten op sociale verhoudingen en buurteconomie zullen niet mals zijn. Volgens de in onze vakkringen beroemde journalist Doug Saunders zijn juist de hoge dichtheden in steden juist een zege als antwoord op pandemieën: infrastructurele aanpassingen, draagvlak voor medische voorzieningen, snelle groepsimmuniteit (The Globe and Mail: In a pandemic, big cities are islands of safety, 30 maart 2020).
Wie over een langere periode naar het functioneren van steden kijkt en de rol die steden hebben in de nationale economie, kan niet anders dan tot de conclusie komen dat de openbare ruimte van dichtbevolkte urbane gebieden van fundamenteel belang is voor een florerende economie. Dat maakt de coronacrisis ook zo duidelijk: de openbare ruimte kan momenteel niet benut worden en wat zien we gebeuren? Onze economische motor komt tot stilstand. Het betekent dat we, hopelijk snel, na deze crisis juist vol in moeten zetten op die openbare ruimte. Als ruimte om informatie en kennis uit te wisselen, kennis te maken, te werken en vrije tijd door te brengen. En ook om weer volop te flaneren.
Cover: Illustratie door Ineke Lammers
Cover: ‘Cover crisiscolleges corona’ door Ineke Lammers (bron: Gebiedsontwikkeling.nu)