Analyse Het is een van de grote opgaven waar Nederland voor staat: de transitie naar duurzame energieopwekking. Wat houdt die opgave precies in? Wat is het speelveld? En hoe kan de energietransitie ruimtelijk beslag krijgen? Adviseurs Agnes Franzen, Wouter van den Wildenberg en Pam Engwirda gaan hier in drie artikelen op in. Deel 1: de Europese context en de sturing door de Nederlandse nationale overheid.
Over ‘Doe de tienkamp!’
De leerstoel gebiedsontwikkeling van de TU Delft publiceert een update van ‘Doe de tienkamp!’ uit 2011. Onder de overkoepelende triple P-benadering van People, Planet en Profit gaan we aan de hand van tien thema’s na hoe duurzame gebiedsontwikkeling de afgelopen tien jaar in de praktijk vorm heeft gekregen. Ieder hoofdstuk behandelt een belangrijk thema van duurzame gebiedsontwikkeling en bespreekt enkele wetenschappelijke inzichten, dilemma’s en instrumenten.
Vanwege de omvang van het hoofdstuk over de energietransitie publiceren we dit in drie delen. De eerste gaat over de Europese context en de sturing op de energietransitie van het Rijk. In het tweede artikel gaan we in op de regionale aanpak. Het drieluik (en daarmee ook de tienkamp als geheel) sluit af met de sturingsmogelijkheden van gemeenten.
Europa zet met haar Green Deal en de vorig jaar gepresenteerde uitwerking daarvan in de ‘Fit for 55’ Roadmap in op een nieuw sociaaleconomisch groeimodel dat gebaseerd is op een klimaatneutrale samenleving in 2050. In de basis stelt de Green Deal er zo snel mogelijk moet worden gestopt met het verbranden van fossiele brandstoffen (kolen, olie en gas). Hiertoe is in de Europese Klimaatwet een bindende doelstelling opgenomen om de netto broeikasgasemissies in de Unie in 2030 met ten minste 55 procent te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990.
De Europese Klimaatwet (juni 2021) vertaalt dit in doelstellingen voor 2030 met 45 procent schone energie. Dit is een collectieve doelstelling waardoor lidstaten elkaar kunnen compenseren en koolstofdioxideoverschotten en -tekorten kunnen uitwisselen. Europa wil zo in 2050 het eerste klimaatneutrale continent te worden. De TU Delft doet samen met ETH Zurich onderzoek naar een energieonafhankelijk Europa.
Gelijk speelveld
Een van de voordelen van een Europees klimaatbeleid Europees is het gelijke speelveld voor energiebedrijven via één Europese markt voor energie. Elektriciteit en gas kunnen dan ongehinderd van landen met een overschot naar landen met een tekort. Nationale regels voor energie worden vervangen door Europese regels, zodat binnen het Europese gebied overal dezelfde regels voor energie gelden. Dit maakt de uitwisseling van energie gemakkelijker volgens Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Eerder is door Europa in 2012 de Europese Energie-Efficiency Richting (EED) vastgesteld. Als vervolg op deze richtlijn is het sinds 2015 voor EU-lidstaten en bedrijven verplicht om een energie-audit (overzicht en analyse energiestromen gericht op mogelijke energiebezuinigingen) te maken. Deze audit vindt plaats naast een kosten-batenanalyse van de warmtevoorziening bij nieuwbouw en renovatie. Het doel is om bedrijven en instellingen bewust te maken van hun energieverbruik en van de mogelijkheden om energie te besparen en verduurzamen.
Gas inkopen
Door de oorlog in Oekraïne heeft Europa sancties aan Rusland opgelegd met het doel om de afhankelijkheid van Russisch gas te verkleinen en heeft de EU een olieboycot ingesteld. Omdat gas op de korte termijn nog onmisbaar is, gaan de EU-landen gezamenlijk gas inkopen en wordt ingezet op een opslag van 90 procent voor de volgende winter. Ook wordt er gezocht naar (niet EU-) landen om (LNG) gas uit te importeren. Vanwege de stijgende energieprijzen heeft het Europees Parlement recent een voorstel gedaan voor een Sociaal Klimaatfonds. Dit is een nieuw fonds om degenen die het meest worden getroffen door de gestegen energie- en mobiliteitskosten van de energietransitie te ondersteunen.
Rijk schept voorwaarden
Voor Nederland betekent de Europese doelstelling dat ze haar in 2019 vastgestelde Klimaatwet moet aanscherpen naar geheel klimaatneutraal in 2050. Voor 2030 zet het kabinet, onder minister Rob Jetten (Klimaat en Energie) in op 60 procent minder CO2-uitstoot, een hogere doelstelling dan de EU (55 procent). Dit kan gezien worden als antwoord op de uitspraak van Hoge Raad in 2019 op de door Urgenda aangespannen klimaatzaak tegen de Nederlandse Staat. Urgenda riep als eerste ter wereld de staat ter verantwoording inzake achterblijvende maatregelen om de klimaatverandering tegen te gaan. Verder deden duurzame ondernemers, hoogleraren, grote bedrijven, groene energieleveranciers en andere experts in maart 2022 een voorstel voor een nationaal noodplan om de overgang naar groene energie te versnellen.
‘Pijpleidingen’ door Mike Mareen (bron: Shutterstock)
Hun boodschap: vervang Russisch gas en olie niet door andere fossiele brandstoffen maar zet in op meer energiebesparing, meer zonne- en windenergie, uitbreiding van het elektriciteitsnet en kortere procedures. Op dit moment bevindt Nederland zich echter – niet als enige Europese land overigens – in een spagaat. Als tijdelijke maatregel, om het gastekort als gevolg van de stop in levering door Rusland op te vangen, heeft minister Jetten daarom aangegeven dat de kolencentrales tot eind 2024 weer volledig open mogen. Dit in plaats van de per 1 januari van dit jaar geldende maatregel dat ze maximaal 35 procent mochten produceren. Reden dat ze toch langer openblijven is om de gasgestookte elektriciteitscentrales te ontlasten en zo voldoende gas te kunnen opslaan.
Onderdeel Omgevingsbeleid
Los van deze actualiteit richt de rol van het Rijk richt zich in algemene zin op het scheppen van de juiste voorwaarden en het zekerstellen van het tot stand brengen van de energietransitie. Zo maakt de energieopgave integraal onderdeel uit van het Omgevingsbeleid (Omgevingsvisie, Omgevingsprogramma en de Omgevingsvergunning) met de aankomende Omgevingswet als wettelijk kader. Inzet is een evenwichtige toedeling van de diverse ruimtelijk opgaven waar Nederland voor staat. De Omgevingswet bundelt en moderniseert de wetten voor de leefomgeving. De wet kan in werking treden na goedkeuring van de Eerste Kamer. Naar verwachting wordt er in oktober of november van 2022 een besluit genomen over de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit maakt de voorgenomen ingangsdatum door Tweede Kamer van 1 januari 2023 onzeker.
De NOVI is een instrument dat onderdeel uitmaakt van de Omgevingswet. Ruimte voor klimaatadaptatie en de energietransitie zijn dan ook speerpunten in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI benoemt nationale belangen ten aanzien van de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet. Een daarvan is een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2-arm is en de daarbij horende hoofdinfrastructuur inclusief het waarborgen van transport van stoffen. Naast de Omgevingswet bewaakt het Rijk de samenhang in haar beleid via de programma’s NOVEX (Nationale Omgevingsvisie Extra) en het programma Mooi Nederland. Doel van deze twee programma’s is te komen tot uitvoering en waar nodig aanscherping van de Nationale Omgevingsvisie.
‘Schematische weergave van het Parijsakkoord 2015.’ door Elnur (bron: Shutterstock)
Voorafgaand hieraan hebben de overheid, bedrijven en maatschappelijke organisaties in 2019 een Klimaatakkoord gesloten. Dit als uitwerking van de internationale klimaatafspraken in Parijs in 2015. Het akkoord omvat vijf sectoren: elektriciteit, gebouwde omgeving, industrie, landbouw en landgebruik en mobiliteit. Aan tafel zaten overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Per sector is door het Rijk een nieuwe indicatieve bijdrage opgesteld om de uitstoot verder te reduceren. Hierbij wordt ingezet op een samenhangend beleidspakket van subsidies, beprijzing en normering om de doelen in 2030 te halen.
Provincie en regio
In het Klimaatakkoord en NOVI is het Programma Energiehoofdstructuur (PEH) aangekondigd. De ambitie van dit programma is tijdig te zorgen voor voldoende ruimte voor de nationale energiehoofdstructuur in afweging met andere opgaven en belangen, binnen een (inter)nationale context en waarbij een goede leefomgevingskwaliteit randvoorwaarde is. Naast dit instrument zijn er nog de Provinciale Energiestrategie (PES) en de Regionale Energiestrategie (RES). Hierbij is de PES een nationaal regie-instrument, een provinciaal beleidskader op basis van eigen ambities en plannen uit het Klimaatakkoord. Overheden, netbedrijven en marktpartijen richten zich hiermee op een integrale aanpak en het versnellen van de besluitvorming over de energieopgave.
Duurzame opwekking
In de RES werken dertig regio’s (gemeenten, provincies, waterschappen met netbeheerders, rijk, maatschappelijke organisaties) van onderop aan het realiseren van het nationale doel voor duurzame energieopwekking op land voor 2030. Ze zoeken met elkaar naar welke vormen van hernieuwbare energie in hun gebied het meest kansrijk zijn. Met de RES worden zo zoekgebieden vastgelegd en verankerd in het omgevingsbeleid van gemeenten, provincies en waterschappen. Het instrument hiervoor is de omgevingsvisie die vertaald wordt in een programma en vervolgens voor de uitvoering in een omgevingsplan.
Steun voor regio’s
Ter ondersteuning van het vormgeven van het RES is het Nationaal Programma RES (NP RES) opgericht. Dit programma ondersteunt de 30 regio’s bij de totstandkoming van een gedragen RES en de realisatie. Basis is het zorgen voor duidelijke kaders, zodat alle RES’en vergelijkbare en optelbare doelen hebben. Zo worden de uitkomsten gemonitord, kansen uit parallelle trajecten meegenomen en belemmeringen weggenomen bij de totstandkoming van de RES’en. Op dit moment zijn in alle regio’s plannen gemaakt. Het NP RES moet de regio’s nu helpen bij de benodigde ruimtelijke ingrepen. De provincies spelen hierbij een belangrijke rol als ruimtelijke verbinder. De gemeenten zijn vaak het eerste aanspreekpunt en verantwoordelijk voor het organiseren van participatie omdat projecten op hun grondgebied plaatsvinden. Dit doen ze samen met regionale bedrijven en netbeheerders.
Kennis delen
De gezamenlijke opdrachtgevers van het NP RES zijn drie koepelorganisaties Interprovinciaal Overleg (IPO) Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW) en de ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). NP RES ondersteunt de regio’s door kennis te ontwikkelen en delen, procesondersteuning te bieden en een lerende community te faciliteren. Daarnaast verbindt ze partijen, agendeert knelpunten en signaleert koppelkansen om de ambities te kunnen verwezenlijken. Naast bovenstaande ministeries speelt Infrastructuur en Waterstaat (IenW) een belangrijke rol als beheerder van rijksgronden.
Knelpunten signaleren
De opdrachtgevers van NP RES acteren ook actief op signalen over knelpunten vanuit de regio’s. Zo hebben ze voor vier grote knelpunten onafhankelijke werkgroepen ingesteld die oplossingen hebben ontwikkeld voor de knelpunten: SDE (Stimulering Duurzame Energietransitie) en maatschappelijke kosten, Zon op daken, Netimpact en Energie in natuur en landschap. De adviezen van deze werkgroepen worden verankerd in bestaand en nieuw nationaal en decentraal beleid. Een concreet voorbeeld is de SDE++ regeling om grotere energieprojecten, zoals aardwarmte en zonneparken, en technieken die CO2 verminderen sneller haalbaar te realiseren. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) monitort de voortgang bij de opvolging van de adviezen.
Aanpak energienetwerk
In 2004 is in Nederland de energiemarkt geliberaliseerd om concurrentie te stimuleren en consumenten keuzevrijheid te bieden. Er is een scheiding gemaakt tussen publiek netbeheer en een vrije energiemarkt voor productie en het leveren van energie. Naast gasnetwerken behoren elektriciteitsnetwerken en sommige warmtenetten op dit moment tot de publieke infrastructuur. Gas Unie Transport Service (GTS) zorgt voor het landelijk gastransport. Tevens is ze verantwoordelijk voor onderhoud en ontwikkeling van het gasnet, capaciteit en balans van het net en de internationale verbindingen. Tennet is landelijk verantwoordelijk voor transport van elektriciteit via hoogspanningsnetwerken en de verbinding met buitenlandse stroomnetwerken.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) bundelt kennis en leerervaringen over decentrale opwekking van energie via decentrale smart grids en andere slimme energiesystemen samen met het Topconsortium voor Kennis en Innovatie Urban Energy (TKI Urban Energy) van de Topsector Energie. Diverse netwerkbedrijven werken aan decentrale systemen voor de lokale opwek, opslag en inzet van duurzame energie. Dit maakt lokale energievoorziening mogelijk zonder dat daarvoor een nieuwe of uitgebreidere aansluiting op het reguliere net noodzakelijk zijn.
Meer capaciteit
In 2050 zal de omvang van ons elektriciteitsnet twee tot drie keer zo groot zijn in vergelijking met de huidige situatie. Nederland zet hiervoor in op het vergroten van de capaciteit aan wind- en zonne-energie. In 2021verbruikten we 33 procent aan hernieuwbare elektriciteit, in het Klimaatakkoord is afgesproken dat dit in 2030 gestegen is naar 70 procent, met een groot aandeel via windenergie op zee. Het Rijk geeft kavels uit met tenders voor windenergie op zee. Voor wind op land hebben provincies de taak een bepaald vermogen op land te realiseren. Veel buitenlandse bedrijven investeren in hierin (waaronder wereldleider Ørsted). Via subsidieregelingen en belastingvoordelen stimuleert het Rijk zonne-energie. Een belangrijk speerpunt is het vergroten van de zonne-energie op daken en gevels van gebouwen. Zowel voor huishoudens, coöperatieve energieopwekking als voor duurzame energieproductie door (internationale-) bedrijven en (non-profit) instellingen.
Extra kerncentrale
Naast wind- en zonne-energie is er op dit moment nog een bescheiden bijdrage van waterkrachtcentrales, bijvoorbeeld aan de Afsluitdijk en kernenergie via de kerncentrale Borssele. Voor de toekomst worden op dit moment op de TU Delft Campus in het Floating Renewables Lab onderzoek gedaan naar drijvende installaties, dit om ook in diepe wateren grote hoeveelheden energie op te wekken. Tot slot behoort een extra kerncentrale in Nederland ook tot de mogelijkheden. Hierbij is het goed te weten dat kerncentrales begin dit jaar tijdelijk en onder voorwaarden een groen EU-label hebben gekregen.
Warmtenet en warmtebronnen
Het tot stand brengen van warmtenetten valt onder gemeentelijke verantwoordelijkheid. Het Rijk is verantwoordelijk voor de wetgevende kaders. Als vervolg op de huidige Warmtewet wordt op dit moment gewerkt aan de bijstelling van de concept Wet Collectieve Warmtevoorzieningen (WCW), ook wel ‘Warmtewet 2’ genoemd. De reden voor bijstelling zijn de bezwaren vanuit gemeenten en netbeheerders bij de huidige warmtewet. Bij de dilemma’s van het Rijk en gemeenten gaan we hier nader op in.
Forse transitieopgave
Kijken we naar de huidige energiebronnen, dan bestond het totale gebruik van energie in 2021 nog voor 63 procent uit fossiele brandstoffen (gas, kolen, olie). Hernieuwbare energiebronnen hebben in Nederland dus nog een beperkte omvang (12,5 procent in 2021). Volgens het CBS hadden in 2019 92 procent van de woningen een aansluiting op het gasnetwerk. Voor nieuwbouw is de aansluitplicht op het gasnetwerk per 1 juli 2018 komen te vervallen. Ook al zal het percentage aansluitingen in2022 lager liggen dan in 2019, het maakt duidelijk dat we hier voor een forse transitieopgave staan.
‘Gasproductie in Groningen’ door Rudmer Zwerver (bron: Shutterstock)
Het Groningse gasveld is voor 50 procent in publieke handen. Het is een van de grootste velden ter wereld die ruim zestig jaar voor warmte in onze woningen heeft gezorgd. Maar om de CO2-uitstoot te verminderen wordt dit al enkele jaren afgebouwd. Hetzelfde geldt voor de eerdergenoemde kolencentrales.
Groei hernieuwbare energie
Het aantal nationale en internationale producenten en leveranciers voor hernieuwbare energie is de afgelopen jaren fors gegroeid evenals de haalbaarheid van diverse duurzame systemen. Naast windenergie (elektrische verwarmen) is biomassa op dit moment de belangrijkste bron als vervanger voor gas. Nederland heeft meer dan 200 biomassacentrales. Het gaat zowel om kleine centrales voor bijvoorbeeld scholen en zwembaden, als om grote centrales die hele gebieden voorzien van warmte of elektriciteit voor gebouwen of vervoer.
Groen gas
Biomassa is een verzamelbegrip voor materiaal van biologische oorsprong dat gebruikt wordt voor het opwekken van energie via verbranding, vergisting en vergassing. Het opwekken via vergassen wordt biogas genoemd. Dit is groen gas waar verontreinigingen en overtollige CO2 uitgefilterd wordt en dit wordt als echt duurzaam gezien. Voor de lange termijn heeft Nederland met haar aansluiting op vele gasverbindingen in Europa de ambitie om binnen Europa een belangrijke speler te worden met groen gas. Biogas heeft hierin een bescheiden plaats het gaat vooral om groene waterstof.
Waterstof is net als groengas en biogas een hernieuwbare brandstof. Het Rijk wil de productie en toepassing van energiedrager waterstof voor de industrie en als brandstof in andere sectoren verder ontwikkelen als grondstof en brandstof. Net als bij biomassa (verbranden) zijn er ook bij waterstof minder duurzame varianten. Dit zijn grijze en blauwe waterstof uit kolen of gas met afvang en opslag van CO2 (deels in lege gasvelden).
Fysieke opslag
Groene waterstof komt uit water, waarmee door elektrolyse met duurzame elektriciteit (wind- en zonne-energie) groen gas wordt gemaakt. Hierbij gaat op dit moment nog wel ongeveer een derde van de energie verloren. Energieverlies zien we ook bij transport van waterstof. De op zee opgewekte elektriciteit die het huidige netwerk nog niet aankan, kan benut worden voor groene waterstof. En vanwege de weersafhankelijkheid van wind- en zonne-energie is het ook goed te weten dat waterstof de mogelijkheid heeft van fysieke opslag. Verder is het belangrijk dat het benutten van waterstof wordt bekeken in relatie tot marktontwikkeling, vraag en aanbod, import en export en kosten.
Gebruik van waterstof
Naast (EU) subsidies en fiscale regelingen steunt het Nationaal Waterstof Programma (NWP) het gebruik van waterstof in verschillende sectoren. Op dit moment ligt de nadruk hiervoor bij de industrie. Voor de lange termijn, als er grote hoeveelheden beschikbaar komen en de kosten dalen liggen er ook kansen voor woningbouw. Diverse pilots, zoals het gebruik van groene waterstof in 80 woningen in Hoogeveen, laten zien dat dit kan.
Lokale bron
Op dit moment zijn, naast zonneboilers op woningniveau, aardwarmte met aqua- en geothermie belangrijke warmtebronnen. Bij aardwarmte gaat het afgekoelde water niet verloren, maar gaat via een put weer de grond in om opnieuw op te warmen. Aardwarmte is een relatief goedkope lokale voorspelbare en betrouwbare warmtebron. Bij koud weer is wel een aanvullende warmtebron nodig. In Naaldwijk loopt een aardwarmte project met twee warmtebronnen. De tweede bron voorziet naast 56 glastuinbedrijven ook 345 woningen van warmte.
‘Kassen Westland’ door Westlandkunst (bron: Shutterstock)
Vooral de grote industrie beschikt over restwarmte met een aantrekkelijk temperatuurniveau. Dit is geschikt voor het verwarmen van kassen, gebouwen en tapwater. Om de restwarmte op een goed bruikbare temperatuur te verkrijgen zijn bij de industrie wel vaak aanpassingen nodig. Ook datacentra kunnen restwarmte leveren, vooral in de nabijheid van woningen omdat er bij een lange afstand veel warmte op het net verloren gaat.
Alles elektrisch
Naast eerdergenoemde warmtebronnen kan warmtelevering ook via all electric. Dit staat voor oplossingen waarbij warmte wordt geproduceerd met elektriciteit. Vanuit duurzaamheidsoogpunt het liefst op (zonnepanelen) of rond het gebouw zelf. Elektrische warmtepompen en infraroodpanelen verwarmen het water en de ruimtes in het gebouw. Bij een gebrek aan lokale productie wordt gebruikgemaakt van het landelijke energienet.
Dilemma’s en uitdagingen
Het huidige electriciteitssysteem staat voor forse uitdagingen: de sterke groei van decentrale duurzame energieopwekking, gasloze gebieden en elektrisch vervoer. Nederland heeft negen regionale netbeheerders. In bijna alle regio’s staat op dit moment de netwerkcapaciteit en exploitatie onder druk in relatie tot de huidige en toekomstig verwachte vraag. De centrale en decentrale netbeheerders moeten het netwerk verzwaren. De bijbehorende forse investeringen tot 2050 worden geschat op circa 100 miljard euro. Hiermee zal in 2050 de omvang van het net twee tot drie keer zo groot zijn als op dit moment. Een dilemma is hoe de beschikbare capaciteit de komende jaren moet wordt verdeeld.
Eigen warmtebedrijf
Kijken we naar de netwerken dan zien we voor gebiedsontwikkeling, naast een tekort aan netwerkcapaciteit voor elektriciteitslevering, een belangrijk dilemma bij de huidige Warmtewet. Deze wet blijkt moeilijk te concretiseren en door te voeren op gemeenteniveau. Zo ontbreekt een juridisch kader om publieke belangen te borgen. Een bewoner betaalt zelf zijn aansluiting op het netwerk. En als een woning eenmaal is aangesloten op een warmtenetwerk is men afhankelijk van de warmteleverancier. Een spanningsveld hierbij is dat de marktprijs slechts beperkt leidend is, waardoor leveranciers hier veel ruimte hebben. Om hier grip op te houden kiezen sommige gemeenten ervoor om zelf een warmtebedrijf oprichten in plaats van dit privaat uit te besteden.
Extra geld
Om bedrijven en consumenten beter te beschermen, komt er naar verwachting in 2023 een Wet Collectieve Warmtevoorziening (WCW). Deze wet maakt de groei van collectieve warmtesystemen mogelijk. Hiervoor is extra geld beschikbaar om onrendabele toppen te dekken. Relevante vragen voor de nieuwe wet: wie heeft het economisch eigendom van het warmtenet? En hoe gaan we om met een warmtebedrijf met integrale verantwoordelijkheid? Dit belemmert immers verschillende samenwerkingsvormen tussen partijen evenals innovatie en een markt met diverse spelers. Een dilemma hierbij is wat aan de publieke kant nodig is en waar ruimte gegeven moet worden aan private partijen.
Instrumenten
Vanwege de transport-schaarste op het nationale elektriciteitsnet overweegt het Rijk aandeelhouder te worden bij de negen regionale netwerkbeheerders. Een andere vraag aan het Rijk is of wisselstroom de standaard moet blijven. We zien immers dat er steeds meer gelijkstroom wordt gebruikt. Oorzaak is de toename van lokaal opgewekte zonne-energie en uit (auto) batterijen. Daarbij levert de transformatie van gelijkstroom naar wisselstroom onnodig energieverlies op. Naast deze mogelijke maatregelen zijn er diverse regionale en lokale initiatieven die de druk op het net kunnen verlagen. Hier gaan we in de volgende hoofdstukken bij de delen Regionale Energie Strategie en gemeente nader op in.
De Wet Collectieve Warmte (WCW) (ook wel Warmtewet 2 genoemd) moet een antwoord geven op het ontbreken van een juridisch kader om publieke belangen te borgen en zo bedrijven en consumenten beter beschermen. Deze wet richt zich op vier specifieke doelen: de groei van collectieve warmtesystemen door nieuwe spelregels (marktordening), transparantie in de tariefstelling (een op kosten gebaseerd warmtetarief), het aanscherpen van vereisten voor de leveringszekerheid van warmte en het zekerstellen van verduurzaming. Gemeenten krijgen zo de bevoegdheid een warmtebedrijf aan te wijzen. De nieuwe koers voor de WCW is, na een ter inzagelegging vorig jaar, om alle netten publiek te maken.
Warmte joint venture
De Wet Collectieve Warmte kan drie verschillende vormen van warmtebedrijven mogelijk maken. Als eerste een integraal verantwoordelijk warmtebedrijf met economisch eigendom dat diverse werkzaamheden zoals de productie van warmte kan uitbesteden aan derden. Een tweede vorm geldt als het economisch eigendom niet in handen is van het verantwoordelijke warmtebedrijf maar in een samenwerkingsverband met een ander warmtebedrijf. Aanleg, onderhoud en beheer worden uitbesteed aan dit bedrijf of derden. Een derde optie is een ‘warmte joint venture’ waarin een warmteleveringsbedrijf en warmtenetbedrijf (heeft economisch eigendom) samenwerken. Ook andere partijen kunnen deel uitmaken van de joint venture en uitbesteding van werkzaamheden kan net als bij de tweede vorm ook aan derden worden uitbesteed.
Sneller isoleren
Ter ondersteuning van warmtelevering wordt ingezet op een langjarig ‘Nationaal Isolatieprogramma’ dat moet helpen bij het sneller, slimmer en socialer isoleren van woningen. Slecht geïsoleerde woningen komen eerst en huishoudens met een laag- en middeninkomen kunnen rekenen op extra financiële steun voor het isoleren van hun woningen. Op termijn mogen slecht geïsoleerde woningen niet meer verhuurd worden.
Vijf ondersteunende overwegingen
Deze serie van drie artikelen over de maakt duidelijk dat het vormgeven van de energietransitie vormgeven niet gemakkelijk is. Terwijl ‘het spel’ al gespeeld wordt, worden de regels nog gemaakt. Om partijen die de energietransitie vorm moeten geven te helpen in dit proces, geven we enkele overwegingen mee:
- De vele en diverse betrokken stakeholders hebben elkaar nodig, ook al is er nog weinig ervaring. Het gaat om het afwegen van belangen inclusief soms pijnlijke keuzes, het verdelen van de energie in omvang en beschikbaarheid (ook in tijd) en inpassing in de schaarse ruimte in ons land in samenhang met andere ruimtelijke opgaven
- Voor het afwegen van belangen voor de energieopgave is nog geen standaard proces, omdat wetgeving voorlopig nog ontbreekt. Zo moet bijvoorbeeld de Omgevingswet nog worden vastgesteld en zijn de Wet Collectieve Warmtevoorzieningen en de Energiewet nog in behandeling. Zonder wetgeving is het al mogelijk de energie-opgave aan te pakken, daarvan getuigen vele voorbeelden. Om te kunnen versnellen en opschalen is echter behoefte aan wetgeving die standaardisatie faciliteert in plaats van de noodzaak steeds tijdrovend maatwerk te moeten leveren. Met een juridisch kader durven (politieke) partijen immers meer en is er een duidelijk uniform speelveld.
- Naast het afwegen en maken van keuzes tussen de energietransitie en andere ruimtelijke opgaven is er in veel gebiedsopgaven sprake van een onrendabele top. Op regionaal niveau is een Regionale Investerings Agenda (RIA) een instrument om met een Regio Deal tot haalbare uitvoering te komen via een samenhangend pakket aan investeringen voor de diverse opgaven uit Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Op gemeentelijk niveau is voor de warmtenetten effectieve marktordening een belangrijke sleutel evenals het structureren van een effectief financieringsconstruct (al dan niet met subsidie).
- De elektriciteitsnetcapaciteit wordt twee- tot driemaal groter. Hierbij staan we voor een overgang van een centraal netwerk naar een combinatie met decentrale netwerken voor de lokale opwek en opslag. Met smart grids is het belangrijk in beeld te brengen hoe vraag en aanbod van elektriciteit slim kunnen worden afgestemd per moment op de dag. Batterijopslag wordt steeds belangrijker, thuis bij zonnepanelen maar ook op wijkniveau.
- Breng in beeld of een collectieve warmteoplossing de sleutel is en waar individuele oplossingen beter passen. Denk bijvoorbeeld aan warmtenetten die in omvang passen bij de beschikbare warmtebronnen of WKO-bronnen (met warmte-koude opslag) en zonne-energie voor elektriciteit en/of met boilers voor warmte op individueel niveau.
Cover: ‘Windmolenpark op zee’ door Cinematographer (bron: Shutterstock)