Analyse Het is een van de grote opgaven waar Nederland voor staat: de transitie naar duurzame energieopwekking. Wat houdt die opgave precies in? Wat is het speelveld? En hoe kan de energietransitie ruimtelijk beslag krijgen? Adviseurs Agnes Franzen, Wouter van den Wildenberg en Pam Engwirda gaan hier in drie artikelen op in. Deel 2: de regio en de regionale energiestrategieën.
Over ‘Doe de tienkamp!’
De leerstoel gebiedsontwikkeling van de TU Delft publiceert een update van ‘Doe de tienkamp!’ uit 2011. Onder de overkoepelende triple P-benadering van People, Planet en Profit gaan we aan de hand van tien thema’s na hoe duurzame gebiedsontwikkeling de afgelopen tien jaar in de praktijk vorm heeft gekregen. Ieder hoofdstuk behandelt een belangrijk thema van duurzame gebiedsontwikkeling en bespreekt enkele wetenschappelijke inzichten, dilemma’s en instrumenten.
Vanwege de omvang van het hoofdstuk over de energietransitie publiceren we dit in drie delen. De eerste over de Europese context en de sturing op de energietransitie van het Rijk is reeds verschenen. In dit tweede artikel gaan we in op de regionale aanpak. Het drieluik (en daarmee ook de tienkamp als geheel) sluit af met de sturingsmogelijkheden van gemeenten.
De eerste vraag die we in dit artikel behandelen, luidt: wat stuurt de Regionale Energie Strategie (RES) in de energietransitie aan en waar is zij verantwoordelijk voor? Welnu, dertig regio’s in Nederland werken intensief samen aan een concrete aanpak voor het opwekken van 100 procent duurzame energie in 2050 (CO2-neutraal). De regio’s zijn verantwoordelijk voor het in kaart brengen en verdelen van de beschikbare duurzame energie in de Regionale Energie Strategie (RES): een regionaal netwerk met provincie, gemeenten en waterschappen. Hierbij worden keuzes gemaakt voor het opwekken van duurzame elektriciteit, warmtetransitie in de gebouwde omgeving, opslag en energie-infrastructuur.
Warmtevraag- en aanbod
Van alle 30 regio’s samen wordt verwacht dat er in 2030 35 Terawattuur (TWh) aan duurzame elektriciteit wordt opgewekt. Windenergie op zee zit hier niet bij in en zondaken tellen mee vanaf 15kWh (tegenwoordig gaat dat om circa 60 panelen). Naast het elektriciteitsnetwerk is de warmte-infrastructuur een belangrijk energiesysteem als vervanging voor gaslevering. In de Regionale Structuur Warmte (RSW) wordt inzicht gegeven in de bovengemeentelijke warmtevraag, het aanbod van warmtebronnen en de (regionale) warmte-infrastructuur.
Kansen voor innovatie
De aanpak van de RES verschilt per regio. Dit hangt samen met de stedelijke dichtheid, mogelijkheden voor besparing door isolatie van woningen en bedrijven, nabijheid van industriële bedrijven die bij kunnen dragen aan een warmtenet en de ruimte en kansen voor innovatie. Denk bij dit laatste punt aan experimenteerruimte onder andere door versoepeling van belemmerende regelgeving, het agenderen van nieuwe (technische) mogelijkheden en lessen uit de pilots bij het Rijk en afstemming hiervan met andere provincies.
De RES komt in stappen tot stand. Na een concept RES in 2020 met een eerste overzicht van de gerealiseerde en geplande projecten en zoekgebieden voor de opwekking van zonne- en windenergie is verder gewerkt aan de RES 1.0. Hierin hebben de decentrale overheden: gemeenten, provincies en waterschappen samen met netbeheerders, maatschappelijke organisaties en inwoners aangegeven hoe ze meer duurzame energie gaan opwekken en waar bronnen zijn om huizen en gebouwen duurzaam te verwarmen.
Lastige keuzes
De resultaten in de RES 1.0 kwamen op een gezamenlijke ambitie van 55 TWh in 2030. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft de RES’en geanalyseerd en schat 35-46 TWh realistischer in. Eind 2021 is gestart met de fase RES 2.0. In de RES 1.0 is immers nog slechts beperkt rekening gehouden met de benodigde inspanning en lastige, vaak politieke, keuzes in de regio’s en op nationaal niveau. Denk aan de impact op de natuur, het energienetwerk en de directe leefomgeving.
‘Zonne-energiecentrale’ door fabersam (bron: pixabay.com)
Het Nationaal Platform RES (NP RES) richt zich op het ondersteunen van de 30 regio’s bij de totstandkoming van een gedragen RES en de realisatie daarvan. In het Klimaatakkoord is vastgelegd dat de decentrale overheden uiterlijk op 1 januari 2025 alle aangevraagde benodigde vergunningen voor hernieuwbaar opgewekte elektriciteit op land hebben afgegeven. De inzet is om zo te komen tot een rijk geschakeerd, overwegend decentraal, hernieuwbaar elektriciteitssysteem in 2050. Om de voortgang te bewaken verschijnt tweejaarlijks een Voortgangsrapport met de eerste op 1 juli 2023. Dit als ijkpunt in aanloop naar het verlenen van vergunningen in 2025. Omdat na het in werking treden van de Omgevingswet de RES soms Milieu Effect Rapportage (MER)-plichtig is, wordt naast het Voorgangsrapport gewerkt met een RES-herijking 2.0 en verder. Hierin worden nieuwe of aangepaste strategische keuzes vastgelegd.
Lokaal niveau
In de RES 2.0 verschuift het zwaartepunt van de regionale schaal naar uitvoering op het (boven) lokale niveau, waarbij keuzes ook in (nationale) samenhang worden bekeken. Hiermee wordt op dit moment de ambitie uit RES 1.0 met een perspectief voor 2030 en 2050 concreter gemaakt en vertaald naar uitvoeringsplannen. Door overheden wordt hieraan gewerkt met maatschappelijke partners, netbeheerders, het bedrijfsleven en energie-coöperaties. Participatie (meeweten, meedenken, meedoen) is hierbij van belang om tot voldoende draagvlak en daadwerkelijke uitvoering te komen.
Netwerken overschrijden grenzen
Met de RES 2.0 wordt nog beter in beeld gebracht of de ambities en pijplijnprojecten uit de RES 1.0 ook haalbaar zijn qua ruimtelijke inpassing én beschikbaarheid van het (regionale-) netwerk en de diverse energievormen in aanloop naar 2030 en 2050. Een onderliggende vraag is hoe de energie wordt verdeeld. Dit wordt een steeds belangrijkere vraag omdat de capaciteit op ons landelijke hoogspanningsnet beperkt is. Bijna overal is sprake van congestie. De druk neemt naar verwachting alleen maar toe omdat de vraag naar elektriciteit in het algemeen alleen maar zal groeien.
Lage dichtheid
Dit geldt des te meer in gebieden waar een warmtenet niet mogelijk is vanwege een lage dichtheid aan bebouwing en bewoners en gebouweigenaren aangewezen zijn op all electric oplossingen. Verder verandert met nieuwe vormen van energie zoals zon- en windenergie de aanlevering van centraal naar decentraal. Decentrale productie zorgt ervoor dat de behoefte aan energie infrastructuur niet alleen in stedelijke gebieden maar ook in het landelijk gebied stijgt.
Net als bij de elektriciteitsnetten gaan ook warmtenetten soms over gemeentegrenzen heen. De Transitievisie Warmte van de gemeente geeft input voor de Regionale Structuur Warmte (RSW), een onderdeel van de RES en visa versa. Op RES-niveau kan afstemming plaatsvinden over het voorgenomen gebruik van (boven) regionale en lokale warmtebronnen voor de verschillende warmtevragers en over de benodigde regionale energie-infrastructuur. De Transitievisies Warmte en de RSW moeten dus goed op elkaar worden afgestemd. Wat hierbij mee speelt, is dat om warmte van de ene naar de andere gemeente te transporteren een (kostbare) warmte-infrastructuur nodig is. Hierbij zijn bronnen met een hoge leveringstemperatuur (boven de 70 procent) geschikt voor (regionaal) transport.
‘Industriegebied’ door marcinjozwiak (bron: pixabay.com)
Een recent voorbeeld van een regionaal net is WarmtelinQ. Op verzoek van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat ontwikkelt Gasunie deze ondergrondse leiding. Vanaf 2025 gaat er zo warmte van Rotterdam naar Den Haag. Ook wordt gekeken of dit net nog verder kan worden uitgebreid. WarmtelinQ is onderdeel van een plan om een groot warmtenet in Zuid-Holland te ontwikkelen. Niet gebruikte restwarmte van de industrie uit Rotterdam kan zo worden ingezet voor het verwarmen van bedrijven en woningen. Op lange termijn kan er ook warmte uit lokale bronnen worden getransporteerd. Het integraal ontwerp van dit net is gebruikt als onderbouwing voor de Regionale Structuurvisies Warmte van de RES Rotterdam-Den Haag en kan als inspiratie dienen voor andere regio’s. Tevens kan het als basis dienen voor de gemeentelijke Transitievisies Warmte.
Alternatief voor aardgas
Waterstof is op dit moment vooral van belang voor de industrie, op de lange termijn als het is opgeschaald kan het een alternatief zijn voor aardgas in wijken waar andere oplossingen minder voor de hand liggen. Een voordeel van waterstof is dat, net als bij groen gas, de bestaande aardgasleidingen (met kleine aanpassing) hergebruikt kunnen worden. Waterstof kan zonder rendementsverlies over langere afstanden worden vervoerd via tanks of gasleidingen. Om te leren wat de productie van groene waterstof uit lokale wind- en zonne-energie kan betekenen voor betaalbaar en betrouwbaar netbeheer voor woningbouw is het goed te kijken naar pilotprojecten. In het project Rozenburg van Stedin in Rotterdam is elektriciteit omgezet in waterstof. Verder hebben Alliander (Lochem) en Essent (proeftuin Wagenborgen in Groningen) pilots met waterstof.
Belangen van partijen
Ook bij de RES is uiteraard sprake van dilemma’s. Een eerste is de vraag hoe en welke waarde en belang wordt toegekend aan de diverse betrokken partijen zowel publiek als privaat. In de RES werken gemeenten, waterschappen en provincies samen. Hierbij wordt al vroeg in het beleidsproces gesproken met maatschappelijk organisaties, netbeheerders, energiecoöperaties, marktpartijen, inwoners, bedrijven en het Rijk. Deze aanpak schept ruimte om al vroeg in het proces initiatieven en lokaal eigendom van bewoners en bedrijven een plek te geven of op aan te sluiten.
Lastige keuzes
Deze manier van werken leidt soms – ondanks een zorgvuldig proces – nog steeds tot een (negatief) oordeel van burgers en/of ondernemers op voorgenomen besluiten vanwege de impact op hun leefomgeving. Dit proces van het ruimte bieden aan initiatieven met aandacht voor de omgevingskwaliteit draagt bij aan betrokkenheid en begrip maar levert soms ook lastige keuzes op. Hoe richten partijen het participatieproces zo in dat ze komen tot een goede afweging en noodzakelijke keuzes? En wat is de rol van de Omgevingswet hierbij?
Schuifruimte voor de energietransitie
Herverkaveling kan een nuttig instrument zijn om de energietransitie op lokaal niveau te organiseren. Op regionale schaal is de herinrichting van het grondgebruik van de gemeente Goeree-Overflakkee in Zeeland hier een goed voorbeeld van. Een gebied van 500 hectare is duurzaam anders ingericht onder ander voor het vrijmaken van een locatie voor windmolens. Dit sloot aan bij de oorspronkelijke doelstellingen van agrarische structuurversterking, natuurontwikkeling, innovatief wonen en recreatief medegebruik. Belangrijke succesfactor is de vrijwillige kavelruil en de grond die de gemeente in bezit kreeg als katalysator voor het proces van gebiedsontwikkeling. Gekoppeld aan de grondtransacties zijn financiële afspraken gemaakt over de verdeling van de energieopbrengsten.
Een tweede dilemma is hoe de beperkte beschikbare elektrische capaciteit wordt verdeeld en hoe de financiering eruit gaat zien. Een efficiënt systeem vraagt om coördinatie van de netcapaciteit en het efficiënter benutten van het net. Zo kan tot 60 procent worden bespaard in netinvesteringen en benodigd ruimtegebruik.
Op dit moment werken netwerkbeheerders vanwege wettelijke eisen in volgorde van binnenkomst bij een energievraag. Het terugleveren van duurzaam opgewekte energie staat onder druk, maar ook het aansluiten van (nieuw-) vastgoed met een de verhoogde energievraag of een nieuwe woonwijk.
‘Helmond’ door dvangestel (bron: pixabay.com)
Een voorbeeld hiervan is het op losse schroeven staan van de woningontwikkeling rond het treinstation Sloterdijk in Amsterdam omdat er geen stroom kan worden geleverd aan supermarkten, kantoren en bedrijven. Het dilemma is dat als er een afweging moet worden gemaakt voor het aansluiten van bedrijven en woongebieden de functie die het hoogst op de agenda staat niet als eerste aan het elektriciteitsnet kan worden gekoppeld.
Rendabele warmtenetten
Een derde dilemma is dat investeringen in het warmtenet publiek en/of privaat nog niet altijd rendabel zijn. Hoewel steeds meer gemeenten inzetten op een aansluitplicht, kunnen alternatieve oplossingen niet verboden worden. Hiervoor geldt wel dat alternatieven minimaal eenzelfde mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu moeten bieden als aansluiting op een warmtenet. Zo kan ook gekozen worden voor een elektrische of hybride warmtepomp of zonnepanelen eventueel met een zonneboiler als elektriciteit voorziening.
Ruimtelijke inpassing
Een vierde dilemma in de weg naar RES 2.0 is hoe de energie-oplossingen worden afgewogen in relatie tot andere ruimtelijke opgaven. De uitdaging is te komen tot een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van hernieuwbare energiebronnen, warmte(rest)bronnen en bijbehorende (opslag) infrastructuur. Denk aan coördinatie van netwerkcapaciteit, het inpassen van nieuwe energienetwerken, windmolens in de nabijheid van woningen of het aanzicht en ruimtebeslag van zonneparken in (open) landschappelijke omgevingen in relatie tot (nieuwe) woon- werkomgevingen en benodigde klimaatingrepen. Maar denk ook aan de vraag of de plekken maatschappelijk gezien acceptabel en financieel haalbaar zijn.
De diverse functies met ieder een eigen ruimteclaim en investeringskosten verschillen per regio en hiermee heeft iedere regio ook andere voorliggende keuzes. Afstemming en het maken van keuzes tussen (inhoudelijke) thema’s betekent dat disciplines elkaar moeten leren kennen en samenwerken. Denk aan klimaat, wonen, gezondheid, mobiliteit en economie. Zonder elkaar komen gemeenten, provincies, waterschappen, netbeheerders, maatschappelijke partners en private partijen niet tot realisatie van de opgaven. De diverse stakeholders in de RES maken zo een integrale afweging tussen ambitie, ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit, maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak en systeem-efficiëntie.
Nationaal Programma
Nu alle regio’s plannen hebben voor regionale energiestrategieën wil het Nationaal Programma RES (NP RES) de regio’s helpen om de strategieën en ambities om te zetten in daadwerkelijke ingrepen in de ruimte: op daken, in velden, langs (water-)wegen en meer. Te midden van een veelheid van andere ruimteclaims (zoals wonen, natuur, mobiliteit) stelt het vormgeven aan de energietransitie extra eisen. Volgens Kristel Lammers (directeur van het NP RES) gaat het hierbij in de RES niet alleen over wat de regio’s kunnen doen maar ook hoe het Rijk kan faciliteren, ondersteunen en stimuleren om de vastgestelde ambities te halen. Zoals het inspelen op knelpunten in de regio, met financiële instrumenten of regelgeving en het beschikbaar stellen van eigen gronden en gebouwen voor de energietransitie. Daarnaast kan het NP RES bij knelpunten in het proces een rol vervullen in het beïnvloeden van gedrag en houding.
Verankerd in omgevingsbeleid
Na de dilemma’s stappen we over op de instrumenten. Als eerste is van belang dat de afspraken in de RES gemeentelijk worden verankerd in de Omgevingswet. Voor het wegen van belangen bij de diverse stakeholders en burgers is het provinciale omgevingsbeleid (waarin al het beleid samenkomt) de basis voor de aankomende Omgevingswet. Het gaat daarbij ook om de ambities uit de RES en hoe die kunnen worden verankerd in het omgevingsbeleid. Het omgevingsbeleid is kaderstellend voor ingrepen in de fysieke leefomgeving. Het bevat een Omgevingsvisie, het Omgevingsprogramma en de Omgevingsverordening. Het bestaande omgevingsbeleid moet worden aangepast om ruimte te scheppen voor projecten voor hernieuwbare energie. Dit betreft het omgevingsbeleid van Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten. Waarin de ruimtevraag voor hernieuwde energie een plek krijgt in samenhang met andere ruimtelijke opgaven.
Ambities realiseren
Ook wordt bij het thema ‘in de leefomgeving’ ingegaan op hoe de instrumenten van de Omgevingswet kunnen worden ingezet om de in de RES vastgelegde ambities te realiseren. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat voor 1 januari 2025 de vergunningen voor duurzame opwek en infrastructuur zijn verleend om de doelstelling van 35 TWh te realiseren in 2030. De belangrijke vraag hierbij is welke stappen kunnen worden gezet zodat op tijd alle aangevraagde benodigde vergunningen voor hernieuwbare energie op land zijn afgegeven. Hierbij is de ontwikkeling van de leefomgeving een continu (cyclisch) proces. Om dit proces te faciliteren gaat het Omgevingswet uit van een dynamische ‘beleidscyclus’. Startend bij de beleidsontwikkeling ofwel integrale visievorming voor de lange termijn, waarbij energie een van de opgaven is. Door steeds bij te sturen wordt de uitvoeringskracht vergroot.
Zoekgebieden
De Omgevingswet biedt zes kerninstrumenten voor de energietransitie om overheidsinstanties te helpen: de omgevingsvisie (NOVI), het programma, algemene rijksregels, decentrale regels, de omgevingsvergunning en het projectbesluit. Zoekgebieden worden verankerd in de omgevingsvisies van gemeenten en provincies. Ook kunnen er decentrale regels nodig zijn die landen in het omgevingsplan en/of de provinciale verordening. Om de realisatie een impuls te geven kan een provinciaal of regionaal programma worden gestart om de uitvoering van de RES een versnelling te geven.
‘Inspraak’ door RyanMcGuire (bron: pixabay.com)
Het tweede instrument dat we belichten, betreft de rol en het belang van participatie. Dit blijft in het hele RES-proces tot 2030 met onder meer inwoners, ondernemers, maatschappelijke partijen en energie coöperaties een belangrijke rol spelen. Het kunnen meedoen en meewerken, maar ook voor het komen tot uitvoering. Volgens hoogleraar gebiedsontwikkeling Co Verdaas kosten participatieprocessen en het zorgvuldig afwegen met andere belangen in de ogen van opdrachtgevers, politiek en media al gauw te veel tijd. Maar als het draagvlak dan toch te klein blijkt, treden vertragingen en kostenstijgingen vaak later in het proces alsnog op. Draagvlak is dan geen vijand, maar juist een vriend van snelheid.
Aan tafel
Onder de Omgevingswet dient bij het aanvragen van een omgevingsvergunning de initiatiefnemer aan te geven of aan participatie is gedaan en zo ja, hoe dat is gebeurd en wat de resultaten hiervan zijn. Een goede illustratie van hoe dit kan worden opgepakt zien we in Noord-Holland Noord. Hier is de basis voor het RES-uitvoeringsprogramma gelegd met bijeenkomsten (uitvoeringstafels) rond zeven thema’s.
Te weten: participatie en communicatie, kennis delen en ontwikkelen, monitoring, proces naar RES 2.0, regionale samenwerking warmte, zon op dak en opwek op land (of water). Ruim 250 ambtenaren, netbeheerders, ondernemers, maatschappelijke organisaties, volksvertegenwoordigers en bewoners hebben meegedacht. Hierbij zijn zorgen en aandachtspunten voor de uitvoering naar voren gebracht en zijn slimme oplossingen gedeeld.
Procesaanpak
Om in de RES 2.0 een gepaste afweging te maken tussen diverse stakeholders is in Noord-Holland Noord gekozen voor de volgende procesaanpak, met als houvast de uitgangspunten die ook in de RES 1.0 centraal stonden:
- Zorgvuldige participatie: bij planvorming kunnen inwoners/belanghebbenden meedenken en faciliteert de gemeente inwonersinitiatieven.
- Een eerlijke verdeling van de lusten en lasten: en er wordt gestreefd naar minimaal 50 procent lokaal eigendom per project.
- De wettelijke afstandscriteria en normen voor (geluids)overlast dienen als het uitgangspunt. Lokale overheden kunnen besluiten tot strengere normen.
- Zon op grote daken, zon op parkeerplaatsen en zon op geluidsschermen wordt actief gestimuleerd om de realisatie te versnellen.
- Er is en blijft ruimte voor nieuwe initiatieven en zoekgebieden.
- Op projectniveau wordt gestreefd naar het creëren van toegevoegde waarde voor natuur en landschap en het mitigeren van negatieve effecten op de natuur en omgeving.
- Ruimtelijke samenhang is belangrijk. De provincie neemt het voortouw om deze te bewaken.
- Koppelkansen worden per project verkend en waar mogelijk benut.
Een derde instrument dat in de RES-praktijk van pas komt, is een goede omgang met de capaciteit van elektriciteit en warmtenetwerken. Voor het maken van de juiste keuzes bij de energielevering op regionaalniveau is het belangrijk dat de negen netwerkbeheerders zorgen voor onderlinge afstemming om vraag en aanbod zo goed af te stemmen. In opdracht van het ministerie van Economische zaken en Klimaat wordt nu in drie pilots ervaring opgedaan met ‘integraal programmeren’ in het energiesysteem. Centraal staat de vraag hoe met mínder infrastructuur volgende stappen kunnen worden gezet in de energietransitie. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is hoe de ontwikkeling van het energiesysteem gelijke tred houdt met de ontwikkelingen van onder meer de industrie, mobiliteit, woningbouw enerzijds en de opwek van duurzame energie anderzijds.
In de RES wordt voor energieregio-overstijgende gebieden samen met relevante overheidspartijen en netbeheerder(s) gewerkt aan gedeelde uitgangspunten voor duurzame energieopwekking. De timing hiervan verschilt per gebied, maar alle uitgangspunten zijn vastgesteld vóór afronding in juli 2023. Zoekgebieden voor duurzame energieopwekking die RES grenzen overschrijden en in één landschappelijk gebied liggen worden samen uitgewerkt door gemeenten en provincie. Over publieke en private initiatieven buiten de zoekgebieden maken provincie, gemeenten en netbeheerder een eigen planning en procesafspraken. Deze gaan over de omgang met deze initiatieven, met name in relatie tot de netcapaciteit. Voor wind en ‘wind+zon’ geldt dat er, door restricties binnen de provinciale verordening, geen mogelijkheid is voor een initiatief buiten de zoekgebieden. Uitzonderingen hierop verschillen per provincie.
Ter illustratie: in Noord-Holland Noord zijn bijvoorbeeld kleine windturbines (tot 15 meter) op agrarische bouwpercelen toegestaan en bestaande parken mogen worden vervangen of vernieuwd, mits wordt voldaan aan ruimtelijke kwaliteitseisen en andere wet- en regelgeving. Om het ontbreken van keuzevrijheid bij een publiek of privaat verzoek tot aansluiting op het elektriciteitsnet te veranderen heeft Amsterdam met steun van de provincie Noord-Holland het Rijk gevraagd te kijken naar wettelijke mogelijkheden om te kunnen sturen op vraag en aanbod op het net. Er is behoefte aan afwegingscriteria om niet in volgorde van aanvraag maar op prioriteit in aansluiting te kunnen voorzien.
Financiering van de landelijke elektriciteitsnetwerken gebeurt door de aandeelhouders (nationaal is dat het Rijk, regionaal vaak gemeenten en provincies) en netbeheerders. De financiering staat echter onder druk. De drie grootste regionale netbeheerders (Liander, Stedin en Enexis) hebben in 2021 samen met Tennet richting het Rijk aangegeven dat de benodigde jaarlijkse investering in het stroomnet, ten opzichte van de afgelopen tien jaar moet verdubbelen
Een aanvullende optie om het financieringstekort bij het vergroten van de netwerkcapaciteit op te lossen is het toelaten van private aandeelhouders. Pensioenfondsen zien dit bijvoorbeeld als goede langetermijninvesteringen. Hiervoor is echter wel een wetswijziging nodig, omdat privaat eigendom op dit moment niet is toegestaan. Los van vraag of het Rijk moet inzetten op private investeringen in het net zijn voor productie, levering en opslag van hernieuwbare energie en warmte private en publieke-private investeringen essentieel. Private investeerders zijn bijvoorbeeld belangrijk voor de opslag van opgewekte energie via soms zeer grote batterijen. Dit is het gevolg van de groei aan decentrale netwerken en lokale oplossingen om niet alle opgewekte elektriciteit op het netwerk te hoeven zetten. Denk aan smart grids waarbij opwek, opslag en verbruik van energie slim worden gekoppeld. Of nog een stap verder met off-grids, waarbij het zelfvoorzienend zijn centraal staat. Niet alleen voor elektriciteit maar ook voor warmte, waterbeheer en afvalverwerking.
‘Fotovoltaïsch systeem’ door Sebastian Ganso (bron: pixabay.com)
Voor een rendabel warmtenet is zowel het borgen van het aanbod als het vergroten van de vraag naar warmtelevering als vervanging van gas in de gebouwde omgeving belangrijk. Voor de diverse bronnen zijn er verschillende wetten. Zo wordt in de nieuwe warmtewet – die naar alle waarschijnlijkheid in 2023 in de Tweede Kamer wordt behandeld – het gebruik van restwarmte gestimuleerd door warmtebedrijven het recht te geven om restwarmte ‘op te halen’. Het warmtebedrijf hoeft alleen de kosten te vergoeden die de producent van restwarmte maakt om het ter beschikking te stellen. De kosten die het warmtebedrijf maakt tot aan de gevel van de woningen horen bij de kosten voor het warmtenet. Verder moeten warmtebedrijven aangeven hoe ze de leveringszekerheid borgen.
Voor aardwarmte, ook wel geothermie genoemd is de Mijnbouwwet met als bevoegd gezag het ministerie van Economie en Klimaat een belangrijk instrument. Aardwarmte levert een belangrijke bijdrage aan de benodigde verduurzaming van het Nederlands energiesysteem en is een randvoorwaarde voor de warmtetransitie in Nederland. Omdat bij aardwarmte activiteiten in de diepte ondergrond plaatsvinden, is de mijnbouwwet van toepassing op vergunningen. Om dit mogelijk te maken wordt de huidige Mijnbouwwet aangepast. De door de Tweede Kamer voorgestelde nieuwe wet omvat alle regels met betrekking tot het opsporen, winnen en opslaan van delfstoffen en aardwarmte. Inzet is om deze op 1 januari 2023 in werking te laten treden.
Ook de vorm van organisatie die aan de uitvoering wordt gegeven is belangrijk voor een rendabel net. Een goed voorbeeld van een Regionale Structuur Warmte aanpak zien we in de provincie Gelderland. Om haar gemeenten te ondersteunen werkt de provincie aan het oprichten van een Gelders Warmte infrabedrijf (GWIB) om hiermee een derde van de woningvoorraad van warmte te voorzien. Het warmtenet wordt hierbij beheerd door het GWIB als warmtebedrijf. GWIB hoeft geen eigenaar van de bron te zijn, maar is wel verantwoordelijk voor de leveringsbetrouwbaarheid (langjarige contracten en back-upinstallatie).
Een ander model is een ‘gesplitst net’. Hierbij is sprake van een onderscheid tussen een partij die de rol van netbeheerder op zich neemt en aan andere partij de rol van warmteleverancier. Dit kan in diverse publieke- en/of private vormen. Hierbij is in de huidige warmtewet geregeld dat er één partij is die aangesproken kan worden op integrale verantwoordelijkheid bij het leveren van warmte.
Doelen lokaal afwegen
Een vierde instrument rondom de RES heeft betrekking op het zorgvuldig afwegen van ruimtelijke belangen in relatie tot de energietransitie. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI hanteert in dit verband vier prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, duurzaam economisch groeipotentieel, sterke en gezonden steden en regio’s en toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. De omgevingsagenda is de basis voor samenwerking tussen Rijk en regio. Het richt zich op het gezamenlijk oppakken van de opgaven in de fysieke leefomgeving. Hierbij is het aan gemeenten om regionale doelen lokaal af te wegen en een plek te geven in het RES-proces. Een passende term bij dit proces is het door Jannemarie de Jonge (College van Rijksadviseurs) gelanceerde begrip ‘energieplanologie’. Oftewel het reflecteren op en zoeken naar integrale ruimtelijke oplossingen waarbij het energienetwerk en ruimtelijke ontwikkelingen elkaar versterken.
Energie in de leefomgeving
In het traject Energie in de Leefomgeving werken de Leerstoel Gebiedsontwikkeling van de TU Delft en NP RES samen met partijen uit de praktijk aan de verbinding tussen de energieopgave en gebiedsontwikkeling. In de verslagen van de eerste bijeenkomsten in dit traject zijn diverse bruikbare lessen opgenomen over de opgaven. In het vervolg van dit traject worden nieuwe onderzoeksvragen geselecteerd en in de praktijk onderzocht. Met het uitdrukkelijke doel om oplossingen in de praktijk te vinden voor de ruimtelijke inpassing van de energietransitie.
Een verdere aanscherping bij ‘energieplanologie’ staat in het essay over de RES (pdf) van hoogleraar bestuurskunde Geert Teisman waarin hij aangeeft dat het beter is te spreken over het slim combineren van claims op middelen en ruimte dan over het afwegen hiervan zoals in de NOVI en veel andere Rijksdocumenten staat. Het RES-traject is immers een iteratief proces tussen gemeentelijke omgevingsvisies en de opgaven van de energietransitie. Inzet zou moeten zijn het komen tot breed gedragen lokale oplossingen met oog voor ruimtelijke en maatschappelijke kwaliteit. Waarbij de RES uiteindelijk wordt verankerd in de omgevingsvisie van de gemeente.
Ontwerp en de energietransitie
De ontwerpende discipline is bij uitstek een vak met de vaardigheid om bij meervoudige opgaves te onderzoeken en in beeld te brengen hoe slimme combinaties kunnen worden gemaakt en welke keuzes hierbij voorliggen. Ruimtelijke specialisten hebben eerder de publicaties ‘Energie en ruimte’ en ‘Klimaat, Energie, Ruimte’ uitgebracht. Hierin zijn de ruimtelijke gevolgen van de energietransitie voor heel Nederland in beeld gebracht. Deze kennis is benut bij de vijf sectorentafels die werkten aan het klimaatakkoord. Voor de RES zijn de volgende inzichten meegegeven: toepassing van ontwerpend onderzoek als methode bij de energietransitie, inzicht in ruimtelijke kansen en ruimtelijke overwegingen, systeeminzicht voor opgave energie & ruimte en koppeling van energietransitie met aangrenzende transitieopgaven. Door in en uit te zoomen komen ook nieuwe relevante partijen in beeld wat de integraliteit van de opgave bevordert.
Verder heeft het College van Rijksadviseurs voor RES 2.0 een advies opgesteld met inbreng van de onafhankelijke provinciale adviseurs ruimtelijke kwaliteit (PARK). Hierin geven zij aan dat een ontwerpende aanpak, ontwerpend onderzoek en kennisontwikkeling noodzakelijk zijn om de dialoog over de ruimtelijke impact van de energietransitie goed te kunnen voeren. Naast een reflectie op de opbrengst van de RES 1.0 geven zij vanuit hun onafhankelijke positie en expertise over de fysieke leefomgeving de volgende vier aandachtspunten mee voor de RES 2.0: stel de ontwerpende dialoog nu centraal, ontwikkel nieuwe ruimtelijke logica voor het post-fossiele energiesysteem, verhoud je verstandig tot onzekerheden en tot slot: verbind energie met andere doelen.
Een vijfde en laatste instrument dat in het kader van de energietransitie op regionale schaal genoemd moet worden is de Regionale Investeringsagenda (RIA). In een RIA maken publieke, maatschappelijke en private partners het afwegen van ruimtelijke belangen gekoppeld aan de investeringen die nodig zijn om opgaven als verstedelijking, energietransitie en klimaatadaptie, de verbetering van de bereikbaarheid en het verbeteren van de groene-blauwe kwaliteit tot uitvoering te brengen. De RIA is in zeker zin een concrete uitwerking van de regionale omgevingsagenda (ROA). Op dit moment werken vijf regio’s in Nederland aan Regionale Investeringsagenda’s (RIA’s). Deze richten zich op het integreren van verkokerde investeringen, publiek-private samenwerking (langjarig, strategisch, en samenhang tussen opgaven als infra, klimaat, groen, verstedelijking en economie) en er wordt ingezet op meer stabiliteit, voorspelbaarheid, innovatie, financiële ‘zekerheid’, onder andere door het bundelen van investeringen en een langetermijnperspectief.
In de regio Hart van Brabant wordt de Regionale Omgevingsagenda (ROA) gekoppeld aan een Regionale Investeringsagenda (RIA). De ROA geeft de gemeenten, regio, waterschappen en provincie houvast voor gerichte samenwerking en aanpak van de opgaven. Houvast wordt geboden door het gezamenlijk lange termijntoekomstperspectief, de benoemde hoofdopgaven en een set van afspraken over inhoud, aanpak en samenwerking. De RIA is een regionale uitvoeringstrategie met versnellingsacties en kwaliteitsverbetering door het benutten van meekoppelkansen vertrekkend vanuit de opgaven in het fysieke domein en de NOVI. De basis bestaat uit een investeringsperspectief waarbij de opgaven in samenhang financieel worden geprogrammeerd.
Energiemonitor
Hierbij is het goed om te weten dat de RES-gebieden niet een op een aansluiten op het gebied van de ROA- en RIA-gebieden. Maar daar waar de gebieden elkaar overlappen, biedt het een goed ruimtelijk kader voor het afwegen van kwalitatief de beste inpassingsoplossingen van de energieopgave. De regio is energieneutraal wanneer in de regio jaarlijks evenveel duurzame energie wordt opgewerkt als wordt gebruikt voor alle vormen van energiegebruik. Om deze ambitie te meten, wordt een energiemonitor ontwikkeld.
Regio Deal
Verder is voor deze regio met het Rijk een Regio Deal gesloten. Dit om de continuïteit van een regionale aanpak te borgen en zo de kracht van de regio te versterken. Economische, ecologische en sociale groei worden gecombineerd. De Regio Deal vormt zo een concrete uitwerking van de RES Hart van Brabant. Er staan afspraken in over hoe de Partijen de komende jaren willen samenwerken. Met als basis een gemeenschappelijke inzet om de Regio Deal ieder jaar te herijken, totdat de ambitie van energieneutrale regio is bereikt.
Zes ondersteunende overwegingen
Deze serie van drie artikelen over de maakt duidelijk dat het vormgeven van de energietransitie vormgeven niet gemakkelijk is. Terwijl ‘het spel’ al gespeeld wordt, worden de regels nog gemaakt. Om partijen die de energietransitie vorm moeten geven te helpen in dit proces, geven we enkele overwegingen mee:
1 De vele en diverse betrokken stakeholders hebben elkaar nodig, ook al is er nog weinig ervaring. Wacht niet, maar kijk samen naar wat er al wel kan. Wees je ervan bewust dat het een continu proces is, door steeds bij te sturen wordt de uitvoeringskracht groter. Het gaat om het afwegen van belangen inclusief soms pijnlijke keuzes, het verdelen van de energie in omvang en beschikbaarheid (ook in tijd) en inpassing in de schaarse ruimte in ons land in samenhang met andere ruimtelijke opgaven. Schep hierbij ruimte voor een ontwerpende dialoog.
2 Voor het afwegen van belangen voor de energieopgave is nog geen standaard proces, omdat wetgeving voorlopig nog ontbreekt. Zo moet bijvoorbeeld de Omgevingswet nog worden vastgesteld en zijn de Wet Collectieve Warmtevoorzieningen en de Energiewet nog in behandeling. Zonder wetgeving is het al mogelijk de energie-opgave aan te pakken, daarvan getuigen vele voorbeelden. Om te kunnen versnellen en opschalen is echter behoefte aan wetgeving die standaardisatie faciliteert in plaats van de noodzaak steeds tijdrovend maatwerk te moeten leveren. Met een juridisch kader durven (politieke) partijen immers meer en is er een duidelijk uniform speelveld.
3 Wees je bewust van het belang van participatie. Dit kost tijd, maar een te klein draagvlak kan leiden tot vertraging en stijging van kosten later in het proces.
4 Naast het afwegen en maken van keuzes tussen de energietransitie en andere ruimtelijke opgaven is er in veel gebiedsopgaven sprake van een onrendabele top. Op regionaal niveau is een Regionale Investerings Agenda (RIA) een instrument om met een Regio Deal tot haalbare uitvoering te komen via een samenhangend pakket aan investeringen voor de diverse opgaven uit Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Op gemeentelijk niveau is voor de warmtenetten effectieve marktordening een belangrijke sleutel evenals het structureren van een effectief financieringsconstruct (al dan niet met subsidie).
5 De elektriciteitsnetcapaciteit wordt twee- tot driemaal groter. Hierbij staan we voor een overgang van een centraal netwerk naar een combinatie met decentrale netwerken voor de lokale opwek en opslag. Met smart grids is het belangrijk in beeld te brengen hoe vraag en aanbod van elektriciteit slim kunnen worden afgestemd per moment op de dag. Batterijopslag wordt steeds belangrijker, thuis bij zonnepanelen maar ook op wijkniveau. Zoals bijvoorbeeld bij energiecoöperaties. Maar wees je ook bewust dat we in de toekomst niet meer op elk moment van de dag alles kunnen doen.
6 Breng in beeld of een collectieve warmteoplossing de sleutel is en waar individuele oplossingen beter passen. Denk bijvoorbeeld aan warmtenetten die in omvang passen bij de beschikbare warmtebronnen of WKO-bronnen (met warmte-koude opslag) en zonne-energie voor elektriciteit en/of met boilers voor warmte op individueel niveau.
Cover: ‘Windmolen’ door jwvein (bron: pixabay.com)