Analyse Het is een van de grote opgaven waar Nederland voor staat: de transitie naar duurzame energieopwekking. Wat houdt die opgave precies in? Wat is het speelveld? En welk ruimtebeslag krijgt de energietransitie? Adviseurs Agnes Franzen, Wouter van den Wildenberg en Pam Engwirda gaan hier in drie artikelen op in. In het derde en laatste deel gaan zij in op de rol van gemeenten.
Over ‘Doe de tienkamp!’
De leerstoel gebiedsontwikkeling van de TU Delft publiceert een update van ‘Doe de tienkamp!’ uit 2011. Onder de overkoepelende triple P-benadering van People, Planet en Profit gaan we aan de hand van tien thema’s na hoe duurzame gebiedsontwikkeling de afgelopen tien jaar in de praktijk vorm heeft gekregen. Ieder hoofdstuk behandelt een belangrijk thema van duurzame gebiedsontwikkeling en bespreekt enkele wetenschappelijke inzichten, dilemma’s en instrumenten.
Vanwege de omvang van het hoofdstuk over de energietransitie publiceren we dit in drie delen. Deel 1 over de Europese context en de rol van het Rijk en deel 2 over de regionale aanpak. Het drieluik (en daarmee ook de Tienkamp als geheel) sluit af met dit artikel over de sturingsmogelijkheden van gemeenten.
Gemeenten hebben een sturende rol als het gaat om wonen. Denk aan het vastleggen van woningbouwlocaties in het ruimtelijk beleid. In het grondbeleid legt een gemeente haar rol vast bij verwerving van gronden en gebiedsontwikkeling. In de gemeentelijke woonvisie komen alle aspecten van het wonen aan bod: kwantiteit, kwaliteit, locaties, woonruimteverdeling, doelgroepen, de rol van woningcorporaties. De woonvisie vormt de basis voor prestatieafspraken tussen gemeente, corporatie en huurdersorganisaties. Mede door de toenemende druk op de woningmarkt en de nieuwe Woningwet wint het gemeentelijk woonbeleid aan belang (Woonbeleid | VNG).
Beleidskaders
Naast het wonen maakt energie inmiddels een vast onderdeel uit van gebiedsontwikkelingen. Ook hier zijn beleidskaders voor. Zo werkt de gemeente mee aan de Regionale Energie Strategie (RES). Deze RES vertaalt zich vervolgens in het lokale omgevingsbeleid, omgevingsplannen en verordeningen en een lokaal uitvoeringsprogramma. Naast de rol van de gemeente in het bijdragen aan de RES is zij ook verantwoordelijk voor de lokale warmtetransitie. In een Transitievisie Warmte (TVW) doet de gemeente voorstellen voor alternatieven van aardgas met een wijk-voor-wijk planning.
Van het gas af
Voor het eind van 2021 moest iedere gemeente een Transitievisie Warmte (TVW) vaststellen, waarin gemeenten het tijdspad van de transitie naar aardgasvrij inzichtelijk maken. De TVW beschrijft welke bestaande wijken of buurten van het aardgas worden afgekoppeld en wanneer dat gebeurt. Voor de wijken of buurten die voor 2030 gepland staan voor afkoppeling, dient de gemeente de mogelijke warmte-alternatieven inzichtelijk te maken. Nieuwbouwontwikkelingen zijn wettelijk al verplicht aardgasloos. De gemeente kan hierbij sturen op de energieoplossing met een warmteplan en/of door het vaststellen van een interferentiegebied (binnen dit gebied zorgt de gemeente voor een ‘eerlijke’ verdeling van de bodemwarmte over mogelijke gebruikers ervan).
Hierbij heeft de gemeente de keuze uit een aantal warmte-alternatieven, op te splitsen in twee categorieën: collectief en individueel. Collectieve warmteoplossingen zijn warmteoplossingen waarop meerdere woningen aansluiten. Bijvoorbeeld een warmtenet, waarvan de bron kan verschillen, bijvoorbeeld aquathermie, aardwarmte (geothermie) of restwarmte. Voor de lange termijn (meer dan 20 jaar) kan ook aan groene waterstof worden gedacht. Hiervoor lopen zoals in het vorige deel van dit drieluik aangegeven enkele pilots.
‘Warmtepomp’ door Global Energy Systems (bron: pixabay.com)
Individuele oplossingen zijn oplossingen die specifiek één woning verwarmen. Dit zijn bijvoorbeeld warmtepompen, waarvan de bron tevens kan verschillen: bodemwarmte, lucht of hybride warmtepompen. Bij deze laatste is op momenten van grote vraag nog steeds gas als extra bron nodig. De keuze voor een bepaald alternatief hangt af van de technische en financiële mogelijkheden in een wijk en van het type bebouwing. Belangrijke variabelen daarbij zijn de isolatiegraad, de bodemgesteldheid, de ruimtelijke mogelijkheden binnen het vastgoed en in het openbaar gebied, het feit of in de regio warmte of elektriciteit te kort of juist ‘over’ is en de ruimte in de ondergrond.
Goede afwegingen
Een dichtbebouwd binnenstedelijk gebied met veel hoogbouw leent zich bijvoorbeeld goed voor een collectief warmtenet. Een buitengebied met vrijstaande woningen leent zich daarentegen beter voor individuele warmte-oplossingen. De gemeente moet hierover in de TVW goed onderbouwde afwegingen om zo het publieke belang van betaalbare, duurzame en betrouwbare warmte te borgen. Vaak is daarom het principe van laagste maatschappelijke kosten leidend bij het invullen van de TVW.
Kiezen voor een rol
Gemeenten moeten bewust een rol kiezen in de energietransitie. De smaken op hoofdlijnen: faciliteren, stimuleren, regisseren, participeren en natuurlijk elke denkbare tussenvorm. Per gebied of project kan de gemeente hierin variëren. Eenvoudig is dat niet, gezien de complexiteit van de opgave, de situatie dat vele verschillende stakeholders met uiteenlopende belangen met elkaar moeten samenwerken en het feit dat er financieel vaak sprake is van tekorten. Zo gaat het op gang brengen en houden van de energietransitie bepaald niet vanzelf. Het vraagt vaak minimaal een regisserende rol en regelmatig kiezen gemeenten voor participatie in het warmtenet of zelfs een eigen warmtebedrijf om de transitie daadwerkelijk van de grond te krijgen met een goede borging van de publieke belangen.
Eigenaren meenemen
Uiteraard hebben de gemeenten ook te maken met de eigenaren van het vastgoed. De transitie van aardgas naar een duurzame warmteoplossing vindt in de gebouwde omgeving nu eenmaal plaats achter de particuliere voordeur. De eigenaar of huurder van het vastgoed bepaalt wanneer en naar welke oplossing hij overstapt. Sommige gemeenten zetten in op een aansluitingsplicht in een proeftuin voor aardgasvrije wijken, hetgeen onderwerp is van de begin 2023 te verwachten Wet Gemeentelijk Instrumentarium Warmtetransitie (WGIW), waarover later meer.
Bezwaar indienen
Daarbij kunnen alternatieve oplossingen niet verboden worden, mits zij eenzelfde mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu bieden als de aansluiting op het warmtenet. Hierbij kan alleen bezwaar worden ingediend tot de omgevingsvergunning verleend is. Voor het vastgoed van woningcorporaties geldt dat zij een participatiegraad van 70 procent onder hun huurders moeten realiseren, voordat zij de overstap naar een nieuwe energieoplossing maken.
Dilemma’s op lokaal niveau
Bij het vormgeven van de energietransitie in gebiedsontwikkelingen lopen gemeenten aan tegen uiteenlopende dilemma’s. Het eerste is het bijeenbrengen van vele stakeholders met uiteenlopende belangen. Voor veel gemeenten is dit nieuw; deze processen vragen maatwerk en moeten voor het eerst ingericht worden. De belangrijkste stakeholders bij de energietransitie in gebiedsontwikkelingen betreffen de vele verschillende vastgoedeigenaren – particuliere eigenaren, vastgoedbeleggers en vastgoedontwikkelaars voor nieuwbouw -, de verschillende mogelijke warmtebronnen, netwerkbedrijven, netbeheerders en energieleveranciers naast natuurlijk de gemeente en regelmatig de provincie. Voor succesvolle gebiedsontwikkelingen zijn alle stakeholders nodig. Veel gemeenten ervaren dit als een lastig proces dat veel tijd inneemt.
Het leveren van het gevraagde maatwerk blijkt niet eenvoudig. Warmteprojecten zijn inhoudelijk complex en raken veel disciplines en belangen. Het wettelijk kader ontbreekt vooralsnog, zoals de Wet Gemeentelijk Instrumentarium Warmtetransitie (WGIW) en de Wet Collectieve Warmtevoorziening (WCW). Afronding en implementatie hiervan zal gemeenten handvatten geven voor standaardisatie. Denk daarbij aan de marktordening en bijbehorende typen contracten, over tarifering en aansluitkosten en over de wijze van bepalen van de restwaarde van een warmtenet.
Maatwerk per project
Tot die tijd moet per warmteovereenkomst maatwerk worden geleverd, afhankelijk van de warmtebronnen, bestaande posities, voorkeuren van gemeente en eigenaren, de mate van verdeeldheid van het vastgoedbezit, het type warmte en de nabijheid van bestaande warmtenetten. Voor gemeenten is het vaak lastig de kennis, mensen en de middelen te organiseren om dit voor elk project voor elkaar te brengen. Overigens zijn vanaf 2023 vanuit het ministerie van BZK wel ruime jaarlijkse middelen toegezegd als tegemoetkoming voor deze kosten.
Onvoldoende subsidie
Een volgend dilemma is de vraag hoe de energietransitie betaalbaar wordt gemaakt en de dekking voor de onrendabele top wordt georganiseerd. Hernieuwbare energie-oplossingen in de gebouwde omgeving zijn stuk voor stuk kapitaalintensief en kennen allemaal een onrendabele top. Dat is het deel van de investeringen dat niet terugverdiend kan worden met de exploitatie van de systemen. Huurders en particuliere eigenaren komen echter pas in beweging bij een waarde-positieve beleving bij de overgang naar hernieuwbare energie. Er zijn subsidies beschikbaar om de onrendabele top te verlagen, maar deze zijn vaak niet voldoende en versnipperd. Er zijn Rijkssubsidies en financieringsmogelijkheden voor particulieren, Verenigingen van Eigenaren en andere eigenaren. Gemeenten moeten in het geval van collectieve warmtenetten vaak aanvullende subsidie of financiering verstrekken ook al heeft de bewoner ISDE-subsidie ontvangen en kan hij zijn investering financieren via het warmtefonds.
Niet financierbaar
Collectieve warmtenetten vragen daarnaast grote uitgaven in de ontwikkelfase. Denk hierbij onder meer aan het uitwerken van de netstructuur, het bijeenbrengen van alle stakeholders, het organiseren van de vraag naar warmte en het aanvragen van vergunningen. Warmtebedrijven kunnen deze uitgaven niet voor elk project volledig voor hun rekening nemen, aangezien het project in die fase bij gebrek aan assets nog niet financierbaar is. Het project wordt over het algemeen pas financierbaar na de financial close, bij start van de realisatie. Op dat moment komt de activa, het warmtenet, daadwerkelijk op de balans terecht. Gemeenten hebben deze middelen zoals hiervoor beschreven slechts in beperkte mate beschikbaar.
‘Hoogspanningsmast’ door 简体中文 (bron: pixabay.com)
Een volgende uitdaging dient zich aan bij het samenbrengen van de belangen tussen ontwikkelaars en gemeenten, autonomie en collectieve systemen. In nieuwbouwontwikkelingen hebben gemeenten vaak een wens tot collectieve warmtevoorzieningen ten behoeve van duurzame, betaalbare en toekomstbestendige oplossingen. Het benutten van de warmte uit nabijgelegen water of bodem is vaak duurzamer dan het aanbrengen van vele individuele lucht-water warmtepompen die door hun warmteafgifte bij koeling impact hebben op de klimaatbestendigheid en geluid produceren. Projectontwikkelaars hebben echter de voorkeur voor individuele warmteoplossingen omdat ze liefst onafhankelijk en autonoom willen opereren, zonder risico op vertraging door een achterblijvende aanleg van een collectief warmtenet en/of smart grid. Het bij elkaar brengen van deze belangen is een uitdaging voor gemeenten.
Beperkte ruimte
Een laatste dilemma betreft het vraagstuk van de beperkte netcapaciteit. Veel hernieuwbare energieoplossingen gebruiken elektriciteit in plaats van gas en zonnepanelen wekken veel elektriciteit op, waardoor de energietransitie een groot beslag op het elektriciteitsnet doet. Er is echter beperkte ruimte op het elektriciteitsnet om deze elektriciteit te leveren of op te vangen. Deze netcongestie wordt een steeds groter probleem, zowel in de grote steden als op het platteland. Op een aantal plekken zijn nieuwbouwontwikkelingen daardoor al niet mogelijk. De toepassing van smart grids met opslag om de piekbelasting van het net sterk te reduceren, kan een oplossing bieden. Het probleem is nu al dat op een aantal plekken de levering van elektriciteit of teruglevering van zonnepanelen niet plaats kan vinden, vooral bij bedrijven (particulieren zijn beschermd met de salderingsregeling). Het gevolg is dat zij soms terug moeten vallen op de ongewenste situatie van fossiel gestookte aggregaten, ondanks de aanwezigheid van zonnepanelen.
Het gemeentelijk instrumentarium
De dilemma’s zijn complex maar gelukkig beschikken gemeenten wel over de nodige instrumenten om toch stappen te kunnen zetten in de energietransitie. De eerste daarvan is een effectieve rolneming en het bij elkaar brengen van stakeholders. De energietransitie vraagt samenwerking met een aantal nieuwe spelers in gebiedsontwikkeling. Naast vastgoedeigenaren, projectontwikkelaars en de gemeente zelf, hebben de netbeheerder en energieleveranciers ineens een belangrijke rol. Bij het voorlopig uitblijven van de nieuwe warmtewet (WCW) als instrument om publieke belangen te borgen, vallen faciliteren en stimuleren als effectieve rolneming voorlopig af.
Zaken als een aansluitplicht en betaalbaarheid voor iedereen zijn vanuit die rollen lastig in te vullen. Projecten waarin gemeenten kiezen voor deze rollen, door initiatief aan bewoners of de markt te laten, stranden uiteindelijk regelmatig door een ongedekt financieel tekort en/of door de complexiteit van het proces met alle stakeholders met strijdige belangen en de samenhang van de technische, financiële, juridische en organisatorische invulling zonder publieke regiefunctie.
Rol in waardeketen
Rolnemingen waarmee gemeenten beter hun publieke belangen invulling kunnen geven, betreffen regisseren, participeren of ’zelf doen’. Regisseren wil zeggen: de regie pakken zonder direct zelf te participeren of volledig eigenaar te zijn, bijvoorbeeld door een aanbesteding voor een beoogd warmtekavel uit te schrijven of een 1 op 1-onderhandeling te voeren (wanneer marktwerking ontbreekt) voor de aanwijzing van een warmteleverancier. Dit kan een effectieve rol zijn, mits de gemeente een rol heeft in de energiewaardeketen, wat inderdaad meestal het geval is. Feitelijk bestaat deze waardeketen uit de consument die zijn energierekening betaalt waaruit de energieleverancier, het netwerkbedrijf en energiebron betaald worden. Voorlopig vragen de meeste projecten in de warmtetransitie van de gebouwde omgeving om (gedeeltelijke) dekking van de onrendabele top door de overheid. Deze heeft daarmee direct een rol in de waardeketen en kan dus effectief deze regisserende rol invullen. In de aanbestedingen of onderhandelingstrajecten kan zij vervolgens voorwaarden stellen om de publieke belangen te borgen.
Gemeente wordt aandeelhouder
Naast een regisserende rol kan de gemeente ook kiezen voor een participerende rol of ‘zelf doen’ waarbij de gemeente een eigen warmtebedrijf begint. Elk met zijn eigen voor- en nadelen, waarbij de meest passende voortvloeit uit de waardedrijvers van de gemeente. Een groot voordeel van de participerende rol is bijvoorbeeld dat de gemeente aandeelhouder wordt van een Wijk Energie Maatschappij en daarmee volledige privaatrechtelijke transparantie creëert in de bedrijfsvoering. Bij gebrek aan publiekrechtelijk kader kan de gemeente privaatrechtelijk meesturen ter borging van de publieke belangen. De markt brengt tevens kapitaal in en de kennis en kunde: PPS (Publiek Private Samenwerking) ten voeten uit. Een inspirerend voorbeeld is de participerende rol van Energiebeheer Nederland (EBN) namens het Rijk: eerder voor de ontginning van olie- en gasvelden in de Noordzee, daarna voor de ontwikkeling van rendabele Wind op Zee-projecten en momenteel voor de ontwikkeling van de geothermiemarkt.
Beschikbare instrumenten
Gemeenten voelen zich regelmatig niet volledig bij machte door het beperkte instrumentarium dat hen ter beschikking staat, mede omdat de nieuwe wetgevende kaders steeds uitgesteld worden. Zo is de Wet Collectieve Warmtevoorzieningen (WCW), in de volksmond de warmtewet 2.0, al enkele malen uitgesteld. Datzelfde lot trof de Omgevingswet (zijnde het juridisch kader voor de Transitievisies ’Warmte en Wijkuitvoeringsplannen). Toch is het niet alleen maar kommer en kwel met het huidige al wel beschikbare instrumentarium.
Welke concrete sturingsinstrumenten heeft een gemeente op dit moment al wel voor gebiedsontwikkelingen? De belangrijkste zijn:
- Het aanwijzen van interferentiegebieden voor een ‘eerlijke’ verdeling van de bodemwarmte over de mogelijke gebruikers ervan. Interferentiegebieden zijn gebieden waarbinnen interferentie ontstaat bij gebruik van meerdere warmte- en/of koudebronnen. De gemeente kan ze als zodanig bestempelen waardoor pas na goedkeuring door de gemeente warmte- en koudebronnen kunnen worden geslagen, in afstemming met eventuele overige gebruikers.
- Het vaststellen van een warmteplan voor nieuwbouwontwikkelingen als onderdeel van het Bouwbesluit. Hierin kunnen gemeenten duurzaamheidseisen stellen waaraan de energievoorzieningen van projectontwikkelaars minimaal moeten voldoen.
- De huidige Warmtewet die al veel regelt over de leveringszekerheid en de bescherming van de eindgebruiker (bijvoorbeeld rondom de prijsstelling).
De eerste twee instrumenten zijn vooral effectief voor nieuwbouwontwikkelingen, de derde raakt de bestaande bouw. Voor een meer effectieve sturing op de warmtetransitie van de bestaande bouw is nu juist de WCW bedoeld, die voorlopig nog op zich laat wachten. Een instrumentarium dat wellicht eerder beschikbaar komt dan de WCW is de Wet Gemeentelijke Instrumentarium Warmtetransitie (WGIW). Deze is nu in consultatie. De WGIW geeft de gemeente een aanwijzingsbevoegdheid om wijken aan te wijzen waarin binnen een nader te bepalen termijn (het Klimaatakkoord zegt acht jaar) geen aardgas meer wordt geleverd. Hiermee kan de gemeente sturen op de participatie voor een collectieve warmteoplossing; voldoende draagvlak is hiervoor essentieel. De woningeigenaar heeft namelijk het recht zelf de keuze te maken voor de overstap en het moment waarop dit gebeurt. Ook mag hij kiezen voor een andere technische oplossing dan de aangeboden collectieve (‘opt-out’-mogelijkheid).
Een instrument dat zeker niet mag worden vergeten, is de keuze voor effectieve rol als gemeente. Hiervoor gaven we al aan dat de gemeente in de warmtetransitie minimaal een regisserende rol en waar gewenst een participerende rol heeft. Ze kan ook een eigen warmtebedrijf oprichten. Vanuit haar regierol is de belangrijkste opgave van de gemeente om de stakeholders bij elkaar te brengen. Zij krijgen de transitie zonder elkaar niet van de grond. En dat blijkt een lastige opgave met voortdurend de noodzaak van ingewikkeld maatwerk.
Oog voor belangen
Het gaat om een complexe inhoud en nog meer stakeholders dan in gebiedsontwikkeling al gebruikelijk was. De energiepartijen, energieleveranciers en netbeheerders zijn hier nog extra bijgekomen. Dit vraagt om een procesinrichting die lijkt op de Mutual Gains Approach (MGA), een benadering die helpt om snel scherp elkaars belangen in beeld te brengen. Zo kan vroegtijdig vastgesteld worden of er een oplossingsruimte bestaat. Gaandeweg vindt bovendien de opbouw van commitment plaats door steeds oog voor deze belangen te houden.
Impasse doorbreken
Bij nieuwbouwontwikkelingen hebben gemeenten regelmatig een andere voorkeur dan de projectontwikkelaars en andere eigenaren van de grond. Gemeenten willen vanuit duurzaamheid, betaalbaarheid en benutten van de lokale duurzame bronnen vaak een collectieve oplossing, ontwikkelaars stellen prijs op hun autonomie en gebruiken vaak het argument dat woningkopers meer waarde zien in een individuele energie-oplossing. Een goede manier om deze impasse te doorbreken is het modulair vormgeven van het energiesysteem. Zodoende wordt elke eigenaar of elk woningcomplex direct aangesloten op het systeem zodat de investeringen hierin hand in hand gaan met de aansluitingen waaruit deze weer terugverdiend worden. Een mogelijkheid is ook om een aantal kavels of complexen van eigen energiesystemen te voorzien en deze met elkaar en de duurzame bron te verbinden zodra een minimale omvang is bereikt. Zo gaan duurzaamheid, betaalbaarheid, leveringszekerheid én autonomie van de vastgoedpartijen hand in hand.
‘Zonnepanelen’ door Albrecht Fietz (bron: pixabay.com)
Een volgend instrument dat gemeenten nu al kunnen inzetten, is het combineren van warmte, koude en elektriciteit in de gemeentelijke energiestrategie. De energietransitie vraagt een integrale blik voor het bij elkaar brengen van enerzijds beschikbare bronnen en anderzijds de vraag naar energie. De zon schijnt per slot wanneer hij schijnt en de wind waait wanneer deze waait. Daar waar nu het elektriciteitsnet en het aardgasnet los van elkaar opereren, is voor hernieuwbare energievoorzieningen de integrale benadering wezenlijk om congestie te voorkomen. In gebieden waar veel warmte beschikbaar is, wordt het elektriciteitsnet ontlast door toepassing van die warmtebronnen voor de verwarmingsopgave voor de stad.
Integrale optelsom
Wanneer er weinig warmte uit natuurlijke bronnen beschikbaar is, liggen de elektrische verwarmingsoplossingen voor de hand (WKO en warmtepomp). Dan ligt netcongestie echter wel op de loer. Kortom: we moeten slim omgaan met de beschikbare bronnen. Dit vraagt een integrale analyse voor de hele stad die uitmondt in de energie-oplossingen die per wijk kunnen worden toegepast, als integrale optelsom van warmte, eventueel koude en elektriciteit, zowel opwek (zon-PV) als gebruik (laadpalen, woningverbruik, et cetera). Voor een goede afweging van de beschikbare bronnen helpen scenario’s in de tijd of zogenaamde verduurzamingsroutes en het hierbij vergelijken van de Total Cost of Ownership (TCO) van warmte, koude en elektra op stadsniveau.
Pieken verdelen
De toepassing van smart grids (op eigen kavel dan wel door meerdere grondeigenaren tegelijk) is een manier om piekbelasting op het net te verminderen. Ook verdeelt dit de beschikbare netcapaciteit beter over de stad. Meerdere gemeenten, gebiedsontwikkelaars en bedrijventerreinen doen momenteel onderzoek naar of ontwikkelen smart grids. Met batterijopslag en slimme afstemming tussen vraag en aanbod gaan zij de overbelasting tegen en optimaliseren het gebruik van het huidige elektriciteitsnet.
Kapitaalintensieve projecten
Een laatste instrument dat gemeenten kunnen inzetten, is het opzetten van een effectieve financieringsconstructie voor warmteprojecten. Het ontwikkelen van warmteprojecten is meestal een moeizaam proces om redenen die we hiervoor al noemden: het vraagt het bijeenbrengen van vele stakeholders met strijdige belangen en alle stakeholders moeten veel kennis meebrengen. Ook gaat het om kapitaalintensieve projecten waarvoor financiering moet worden gevonden. Om deze reden worden de meeste warmteprojecten momenteel ontwikkeld en gerealiseerd door een beperkt aantal kapitaalkrachtige warmteleveranciers die deze investeringen financieren op basis van hun balanspositie.
Wanneer de potentie van collectieve warmtenetten concreet wordt gemaakt in de feitelijke aanleg daarvan – experts schatten in dat 40 procent van de Nederlandse huishoudens aangesloten kan worden op een collectief warmtenet – dan zijn deze partijen echter niet meer in staat deze immense opgave volledig via hun balansen te financieren. Daarbij is de nieuwe WCW op komst waarvan de richting lijkt te gaan worden dat publieke partijen minimaal deel moeten uitmaken van het aangewezen warmtebedrijf dat het transport van de warmte doet. Ook zal het ontwikkelingsproces van warmte niet financierbaar zijn maar de inbreng vergen van eigen vermogen of subsidies. Al deze redenen bij elkaar maken de behoefte zichtbaar van een uitbreiding van de financieringsstructuur van warmteprojecten.
Uniforme aanpak
Voor deze uitbreiding zijn verschillende mogelijkheden, waarbij blauwdrukken en een uniforme aanpak zeker zullen helpen bij het laagdrempelig en op grote schaal toepassen ervan. Het financieringsconstruct kan bestaan uit publieke deelname, uit projectfinanciering met een effectief gestructureerde publiek-private samenwerking waarin de balans zit van risicodragend kapitaal, achtergestelde leningen en laag risico vreemd vermogen waarvoor de kapitaalmarkt veel interesse heeft. Ook de samenwerking met publieke netwerkbedrijven is een mogelijke route hiervoor.
Kennis en kapitaal
Een groot voordeel van projectfinanciering is dat het de partners aan de voorkant dwingt om alle risico’s adequaat te beleggen bij de partijen die ze het beste kunnen beheersen. Bovendien worden zo de garanties en zekerheden expliciet gemaakt en daarmee de businesscase verbeterd (lagere kapitaalkosten). Een voorbeeld van een effectief financieringsconstruct betreft het Gelders Warmte Infrastructuur Bedrijf dat vanuit de provincie Gelderland gemeenten ondersteunt bij het ontwikkelen van warmtenetten en samen met de gemeente (mede-)eigenaar is van het lokale warmtebedrijf. Het levert daarmee kennis en kapitaal voor de ontwikkeling en realisatie.
Onze conclusies
Vanuit deze praktijkervaringen concluderen wij dat er inmiddels veel is bereikt en er enorme stappen zijn gezet om de energietransitie van de grond te krijgen. Dit is zichtbaar in het regeerakkoord waaruit het commitment spreekt voor de energietransitie. Dit blijkt uit de ruime middelen die zijn vrijgemaakt en in de vele projecten die opgestart zijn en die langzaam van de grond komen. Zie ook de vele proeftuinen: niet alleen met de warmtetransitie maar ook via warmtepompen (zoals geïnstalleerd bij de gebiedsontwikkeling Rijswijk Buiten) en smart (off-) grid oplossingen.
Er is geld beschikbaar gesteld door het Rijk in het regeerakkoord. Echter, het benodigde wettelijk kader voor de warmtetransitie ontbreekt nog, wat tot veel duur en tijdrovend maatwerk leidt in het optuigen van de samenwerking tussen publiek en privaat. Het kan effectiever en efficiënter door meer duidelijkheid te verschaffen over alle regels rondom warmtekavels, de verantwoordelijkheden en marktordening daarbij en helderheid over de wettelijke tariefstructuur en wijze van indexatie daarvan.
Zolang de wetgeving nog op zich laat wachten, komen gebiedsontwikkelingen toch verder door een passende structuur te geven aan het benodigde maatwerk in de samenwerking tussen de publieke en private stakeholders. Ons advies: kies als gemeente een duidelijke rol, heb oog voor elkaars belangen en richt een effectief proces in waarin deze belangen en ontwikkeling daarvan centraal blijven staan met opbouwend commitment richting te ondertekenen overeenkomsten. Projecten komen niet voor niets nu al van de grond.
Voor een snellere, effectievere en efficiëntere energietransitie in de gebouwde omgeving, is wetgeving voor energietransitie in gebiedsontwikkeling zeer welkom om vanuit een logisch en vaststaand speelveld eenduidig en uniform tot toekomstbestendige energieprojecten te komen met heldere afspraken tussen publiek en privaat.
Tot slot: we hebben met elkaar, vanuit gelijkwaardigheid, de markt te maken in het belang van de energietransitie.
Zes ondersteunende overwegingen
Deze serie van drie artikelen maakt duidelijk dat het vormgeven van de energietransitie niet gemakkelijk is. Terwijl ‘het spel’ al gespeeld wordt, worden de regels nog gemaakt. Om partijen die de energietransitie vorm moeten geven te helpen in dit proces, geven we enkele overwegingen mee:
1 De vele en diverse betrokken stakeholders hebben elkaar nodig, ook al is er nog weinig ervaring. Wacht niet, maar kijk samen naar wat er al wel kan. Wees je ervan bewust dat het een continu proces is, door steeds bij te sturen wordt de uitvoeringskracht groter. Het gaat om het afwegen van belangen inclusief soms pijnlijke keuzes, het verdelen van de energie in omvang en beschikbaarheid (ook in tijd) en inpassing in de schaarse ruimte in ons land in samenhang met andere ruimtelijke opgaven. Schep hierbij ruimte voor een ontwerpende dialoog.
2 Voor het afwegen van belangen voor de energieopgave is nog geen standaard proces, omdat wetgeving voorlopig nog ontbreekt. Zo moet bijvoorbeeld de Omgevingswet nog worden vastgesteld en zijn de Wet Collectieve Warmtevoorzieningen en de Energiewet nog in behandeling. Zonder wetgeving is het al mogelijk de energie-opgave aan te pakken, daarvan getuigen vele voorbeelden. Om te kunnen versnellen en opschalen is echter behoefte aan wetgeving die standaardisatie faciliteert in plaats van de noodzaak steeds tijdrovend maatwerk te moeten leveren. Met een juridisch kader durven (politieke) partijen immers meer en is er een duidelijk uniform speelveld.
3 Wees je bewust van het belang van participatie. Dit kost tijd, maar een te klein draagvlak kan leiden tot vertraging en stijging van kosten later in het proces.
4 Naast het afwegen en maken van keuzes tussen de energietransitie en andere ruimtelijke opgaven is er in veel gebiedsopgaven sprake van een onrendabele top. Op regionaal niveau is een Regionale Investerings Agenda (RIA) een instrument om met een Regio Deal tot haalbare uitvoering te komen via een samenhangend pakket aan investeringen voor de diverse opgaven uit Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Op gemeentelijk niveau is voor de warmtenetten effectieve marktordening een belangrijke sleutel evenals het structureren van een effectief financieringsconstruct (al dan niet met subsidie).
5 De elektriciteitsnetcapaciteit wordt twee- tot driemaal groter. Hierbij staan we voor een overgang van een centraal netwerk naar een combinatie met decentrale netwerken voor de lokale opwek en opslag. Met smart grids is het belangrijk in beeld te brengen hoe vraag en aanbod van elektriciteit slim kunnen worden afgestemd per moment op de dag. Batterijopslag wordt steeds belangrijker, thuis bij zonnepanelen maar ook op wijkniveau. Zoals bijvoorbeeld bij energiecoöperaties. Maar wees je ook bewust dat we in de toekomst niet meer op elk moment van de dag alles kunnen doen.
6 Breng in beeld of een collectieve warmteoplossing de sleutel is en waar individuele oplossingen beter passen. Denk bijvoorbeeld aan warmtenetten die in omvang passen bij de beschikbare warmtebronnen of WKO-bronnen (met warmte-koude opslag) en zonne-energie voor elektriciteit en/of met boilers voor warmte op individueel niveau.
Cover: ‘Concept van energieopslagsysteem. Hernieuwbare energie - fotovoltaïsche, windturbines en Li-ion batterijcontainer in frisse natuur. 3d rendering.’ door petrmalinak (bron: Shutterstock)