20 juli 2017
7 minuten
In verandering van individuele leefstijlen en consumptiegedrag ligt de sleutel tot verduurzaming – op z’n minst voor een deel, zo lijkt het. Dominic Stead, als universitair hoofddocent stedelijke en regionale planning verbonden aan de Faculteit Bouwkunde van de TUD: ‘Als we veel duurzamer willen zijn, moeten we levenswijzen, consumptiepatronen en reisgedrag veranderen en eigenlijk het dagelijks leven reorganiseren. En wel radicaler en veeleisender dan mensen zich nu kunnen voorstellen en waar mensen nu mee om kunnen gaan. Als je zegt dat het milieu een verantwoordelijkheid van het individu is, dan moet beleid niet alleen gericht zijn op de gebouwde omgeving of op technologische oplossingen. Je alleen richten op het individuele gedrag is ook niet voldoende. Je hebt een beter begrip van de daadwerkelijke dagelijkse praktijken van stedelijke bewoners nodig.’ Dit zijn enkele hoofdconclusies uit het onlangs formeel afgeronde CASUAL-project (‘Co-creating Attractive Sustainable Urban Areas and Lifestyles’).
CASUAL – drie gerelateerde onderzoeksobjecten
CASUAL werd door het overkoepelende Europese onderzoeksprogramma JPI Urban Europe gefinancierd. Het drie jaar durende onderzoeksproject werd geleid door Nordregio (‘Nordic Centre for Regional Development’) uit Stockholm. Naast de TUD was het Österreichisches Institut für Raumplanung (ÖIR) uit Wenen ook betrokken als projectpartner. Met een combinatie van participatief observatieonderzoek, discourse-analyse en kwantitatieve analyse van mobiliteitspatronen heeft het CASUAL-team onderzoek gedaan op drie gerelateerde terreinen:
- Duurzame stedelijke gebieden en leefstijlen
- Stedelijke ontwikkeling en mobiliteit
- Urban living labs
Experimentele gebiedsontwikkeling nog niet ideaal
Het CASUAL-onderzoek wijst uit dat er in het beleid nog steeds een sterke focus ligt op techniek en infrastructuur. Ook wordt er nog altijd sectoraal en weinig integraal gewerkt en gedacht. Stead: ‘De experimenten in Stockholm en Wenen die we hebben gezien, bieden wel een andere benadering van projectontwikkeling, maar het is niet gemakkelijk om deze op te schalen en te mainstreamen. Neem de plannen voor een nieuwe wijk in Årstafältet in Stockholm. Duurzame stedelijke ontwikkeling heeft zich verplaatst van de oude stadswijken naar groene gebieden. Het onderscheid tussen stedelijk en suburbaan leven blijft hier gewoon voortbestaan; die twee manieren van leven worden geassocieerd met verschillende leefstijlen. Er is een visie die stelt dat het leven in de stad het meest duurzaam is en dat daar alleen echt duurzame leefstijlen mogelijk zijn. We hebben geen visie op mogelijke duurzame leefstijlen in die nieuwe wijk teruggezien. Als je dan wat gedetailleerder kijkt naar het ontwikkelingsproces, dan zie je dat er sprake is van een flinke dominantie van projectontwikkelaars en dat de oorspronkelijke visie op zo’n wijk meer op de achtergrond raakt. Burgers waren wel betrokken, maar niet als co-beslissers.’
Gedragsbeïnvloeding gesegmenteerd benaderen
De onderzoekers analyseerden ook het gedrag van bewoners. Ze deden dit met een enquête in de wijk Liesing in Wenen over mobiliteit en wonen. Stead: ‘In het project hebben we vier leefstijl-types onderscheiden: ‘Suburban’, ‘Urban’, ‘Neighbourhood-oriented’ and ‘Ecological’. De ‘suburban’-bewoners hadden vooral affiniteit met autogebruik en de ‘urban’-bewoners meer met openbaar vervoer. Buurtgeöriënteerden vonden alle modaliteiten even belangrijk. De ecologische burgers hadden een sterke voorkeur voor fietsen en lopen en hadden het vaakst geen rijbewijs. Leefstijl, beslissen waar je wilt wonen en het karakter van de stedelijke omgeving zijn onderling van elkaar afhankelijk, zo bleek. Je kunt mobliteitspatronen verduurzamen door de toegankelijkheid van bepaalde gebieden voor fietsen of OV te verbeteren.’
Transit Oriented Development opnieuw in zwang
Transit-oriented development (TOD) is een concept voor openbaar vervoer en ruimtelijke ontwikkeling waarbij infrastructuur en ruimtelijke inrichting op het gebied van zowel planvorming, financiering en exploitatie geïntegreerd worden aangepakt. Stead: ‘Ons onderzoek wijst uit dat TOD-achtig denken al sinds WOII impliciet onderdeel is van het beleid in Europa – althans in de onderzochte landen Nederland, Oostenrijk en Zweden. Op dit moment is het zeker weer in zwang omdat TOD gunstig is voor duurzaamheid en veerkracht van regio’s.’
Infra-ontwikkeling en ruimtelijk beleid combineren
Dena Kasraian, die in mei 2017 aan de TUD promoveerde op haar CASUAL-onderzoek, bestudeerde de gevolgen van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid in de Randstad, gedeeltelijk voor de periode sinds 1850, gedeeltelijk sinds 1960 en het meest gedetailleerd voor de periode van 1980 tot 2010. Haar onderzoek omvatte de trein, de auto en de fiets. Kasraian: ‘Vroeger bepaalden nieuwe spoorlijnen en snelwegen waar verstedelijking plaatsvond. Die invloed is er nog wel, maar lang niet zo sterk meer als voorheen. Het is daarom verstandig geweest dat in de afgelopen decennia in Nederland in aanvulling op het vervoersbeleid een krachtig ruimtelijk beleid is gevoerd. Hierdoor bood het stedelijk patroon draagvlak voor het openbaar vervoer en fiets. Sterkere autoafhankelijkheid is voorkomen. De nabijheid van bestaand stedelijk gebied heeft de belangrijkste invloed op verdere verstedelijking, en dus op duurzaam mobiliteitsgedrag. Randstadbewoners reizen sinds het midden van de jaren negentig kortere afstanden per auto. En het blijkt ook dat ouderen meer zijn gaan fietsen en vaker van de trein gebruik maken. Ook blijkt dat waar je woont een rol speelt: een van de uitkomsten is dat bewoners van suburbane gebieden minder vaak met de trein reizen, maar wel vaker de fiets pakken. De helft van de Randstadbewoners reisde in die periode minder dan 25 km per dag. Een goede voedingsbodem voor de elektrische auto en de fiets, dus!’
Urban living labs geen garantie voor gelijkwaardige participatie
De CASUAL-onderzoekers hebben in twee urban living labs geparticipeerd. In Stockholm draaide het om het gezamenlijk ontwikkelen van een expositie in samenwerking met een lokale stichting voor stedelijke ontwikkeling. In Wenen ging het eveneens om een expositie, puur gericht op mobiliteit en leefstijlen. In urban living labs kunnen verschillende actoren met elkaar experimenteren met een ander mobiliteitsgedrag, het verduurzamen van de buurt en het betrekken van allerlei verschillende groepen, individuen en andere partijen in de omgeving. In principe levert zo’n setting een veelbelovende methode op voor een uitgebalanceerde machtsverdeling tussen burgers, planners, beleidsmakers en bedrijven. Stead: ‘Een living lab is echter niet gevrijwaard van het risico om tot een politieke arena te verworden. Ook geeft zo’n setting geen garanties op een democratisch of legitiem proces. Buitensluiting van bepaalde groepen of leefstijlen blijft een issue. Niet iedereen neemt in gelijke mate deel.’
Living labs helpen bij vinden van nieuwe wegen
Uit de Weense casus concludeerden de onderzoekers dat niet alle stedelijke gebieden zich even goed lenen voor experimenten. Als snelgroeiende wijk bood Liesing een mooie kans op experimenteren met nieuwe stedelijke visies. In het living lab werd het ‘narratief’ over de lokale ontwikkeling wel deels herschreven, maar niet helemaal. Ook lukte het niet goed om de samenstelling van de deelnemersgroep te veranderen en zo het lab meer inclusief te maken. Het living lab in Stockholm ging om de Experiment Stockholm-expositie. De onderzoekers droegen daar inhoudelijk aan bij en onderzochten tegelijkertijd de mate van cocreatie en experimentatie binnen stedelijke ontwikkeling. Stead: ‘We zagen een sociaal platform en een evenement dat een leeromgeving bood met geweldige netwerkmogelijkheden voor de deelnemers. Maar het had allemaal toch wel een vrij exclusief karakter met een deelnemersgroep die grotendeels uit de ‘urbanistische elite’ bestond. Toch vonden de deelnemers wel dat de expo en de activiteiten eromheen hen hielpen bij het vinden van nieuwe wegen in stedelijke ontwikkeling.’
Stead: ‘Belangrijk is in elk geval om de ruimte en de evenementen binnen een living lab goed te organiseren, inclusief de facilitatoren en moderatoren. Er moet ook sprake zijn van passende en misschien zelfs onconventionele methodes om visionair denken los te maken en tot alternatieve oplossingen voor ruimtelijke problemen te komen. Living labs zijn als het ware een zachte vorm van stedelijk bestuur die kan helpen om creativiteit los te maken en nieuwe wegen voor experimenteren en alternatieve oplossingen te openen – vaak buiten politieke conflictvolle kaders. Maar je moet die living labs nu ook weer niet overschatten. Zo is het lastig om te voorkomen dat alleen experts meedoen in plaats van een brede doorsnede van de relevante burgers in het gebied.’
Aanbevelingen over de inzet van living labs voor verduurzaming van stedelijk gebied
1. Maak de effecten van gedragsverandering zichtbaar op een menselijke schaal.
2. Richt je op specifieke leefstijlen, maar stigmatiseer deze niet. Het bevorderen van duurzame consumptie moet vooral draaien rond leren en niet zozeer rond het segregeren van verschillende leefstijlgroepen.
3. Betrek sleutelfiguren en -partners nauw bij stadsbrede strategieën als stimuleerders van integratie.
4. Zie in dat burgerparticipatie en de rol van burgers kan variëren. Bij sommige strategieën zullen burgers co-beslissers zijn, terwijl ze in andere alleen geraadpleegd worden.
Bron: VerDuS, Verbinden van Duurzame Steden
http://www.verdus.nl/
Cover: ‘groen stad mensen park Primrose Hill - Pixabay, 2020’ door maovice123 (bron: gente sentada) onder CC0 1.0, uitsnede van origineel