Recensie In Han Lörzings ‘Een land waarover is nagedacht’ ziet recensent Jaap Modder bevestigd dat het in de ruimtelijke ordening niet alleen draait om de rol van het Rijk waarnaar tegenwoordig zo wordt terugverlangd. “Het is vooral zijn schets van de ‘onderstroom’, van de gebiedsontwikkeling op lagere schaalniveaus die dit boek zo interessant maakt.”
Het heet ‘Een land waarover is nagedacht’, ondertitel: ‘Hoe de planners Nederland vormgaven’. We lopen door honderd jaar ruimtelijke planning en planologie, en door een forse portie stedenbouw en architectuur. In dit vijfde boek van Han Lörzing, veteraan in de wereld van de planning, zien we ruimtelijke ordening c.a. op het schaalniveau van Nederland aan ons oog voorbijtrekken maar nog vaker op de schaal van steden en regio’s. Dat kan ook niet anders want de nationale ruimtelijke ordening is van kortere duur geweest dan die op het niveau van de steden en de regio’s. Om precies te zijn: van nationale ruimtelijke ordening was sprake in de periode van 1965 tot 2010 maar elders in het land werd ruim daarvoor en ook daarna volop gepland en gebouwd.
Jonge honden
‘Een land waarover is nagedacht’ is een boeiend boek omdat Lörzing zijn verhaal in de context plaatst van politiek en samenleving. Planning is immers politiek. Hij overziet het land maar ook de stad, de woonwijken en de gebouwen (de architectuur) als representanten van hun tijd. Lörzing vat dit in een heldere structuur met telkens terugkomende aandachtsvelden en zet dit neer in tien hoofdstukken die nagenoeg samenvallen met de decennia, te beginnen met de twintiger jaren.
De toon is kritisch beschouwend en betrokken, niet chagrijnig of vol dédain. En net als Hitchcock in zijn films doet komt Lörzing af en toe even zijn eigen boek binnenvallen met een persoonlijke anekdote of observatie. Hij is regelrecht euforisch als het over de hoogtijdagen van de ruimtelijke planning gaat. De rijksplanologen die “op kantoor de nieuwste hits van de Beatles draaiden…” Dit waren geen gewone ambtenaren volgens de auteur maar ‘magiërs’ en “jonge honden…die wisten dat zij aan een verhaal werkten dat het aanzien van Nederland ingrijpend zou gaan beïnvloeden. Ik kreeg er een ‘Tom Wolfe-gevoel’ bij, die in zijn boek The right stuff het heroïsche verhaal vertelt over de vroege geschiedenis van de ruimtevaart.”
‘Appartementencomplex in Wibautstraat in Amsterdam’ door Daniel Doorakkers (bron: Shutterstock)
Laatste klaroenstoot
Maar die titel, ‘een land waarover is nagedacht’, wie heeft die bedacht? De lezer wordt namelijk ruim bediend met het tegenovergestelde van een land waarover is nagedacht. De massale sloop van woonwijken en verkeersdoorbraken in de zestiger jaren, de rücksichtsloze ruilverkaveling van het platteland, de soaps en de missers van de grote infraprojecten, de afbraak van de instituties, het oprollen van de woningbouwcorporaties, om maar een paar prominente planning disasters te noemen. Hoezo nagedacht?! De titel van het laatste hoofdstuk zou beter als boektitel hebben gepast: ‘Een land om over na te denken’. Des te meer omdat het over een land gaat dat zich in het putje van de Europese delta bevindt. En de ondertitel van een hoofdstuk daarvoor had ook zo op de cover van het boek gekund: ‘waar zijn de planners gebleven?’
Natuurlijk maakt Lörzing duidelijk dat er ook werd nagedacht in de hoogtijdagen van de ruimtelijke ordening. Zeker, zonder doordachte nationale ruimtelijke ordening zou het Groene Hart waarschijnlijk helemaal zijn verdwenen. Het verstedelijkingspatroon (gebundelde deconcentratie) zou er heel anders hebben uitgezien. En niet te vergeten, de VINEX-aanpak. Die was vooral te danken aan het slimme denkwerk van de rijksplanologen. Lörzing laat ons eveneens scherp zien dat het ‘verval’ van de ruimtelijke ordening zich al vanaf de 90’er jaren aandient met de VINEX als één van de laatste klaroenstoten van een nationale overheid die nog wist waar ze mee bezig was. Een paar hoofdstukken verder kijkt de auteur achterom en vraagt zich af: “waar zijn de planners gebleven?” Goeie vraag ja. Na de opheffing van Rijksplanologische Dienst en de opvolger daarvan viel namelijk ook het ministerie van VROM in 2010 om. Het CDA wilde af van het ‘linkse bolwerk’ (dezelfde partij pleit inmiddels weer voor meer Rijksregie). In 2010 was het politieke signaal voor planners duidelijk: u heeft hier niets meer te zoeken, ruimtelijke ordening is niet meer een zaak van de nationale overheid. In een laatste Nota Ruimte (2004) schreef minister Dekker nog: “centraal wat moet, decentraal wat kan.” Maar centraal moest er niks meer. Minister Kamp haalde met één pennenstreek het beleid van voorganger Pronk onderuit, het Groene Hart mag best bebouwd worden. Het is na 2010 niet beter geworden ook al veranderde de samenstelling van kabinetten. De Nationale Omgevingsvisie lijkt meer op een aardrijkskundeboek en de nieuwe wetgeving wil maar niet geïmplementeerd worden. Einde verhaal.
Autoritaire planning
Maar we moeten nog even terug. Want eigenlijk begon de treurigheid al in de vijftiger jaren. Misschien bekend bij de kenners maar landschapsarchitect Lörzing praat ons nu ook allemaal even bij. Het is één van de beter bewaarde geheimen van de ruimtelijke ordening: de grootschalige opruiming van het platteland door middel van ruilverkaveling. Er is in die jaren een massale moderniseringsmachine over het platteland uitgerold die een einde maakte aan de kleinschaligheid ervan. Alles moest worden geofferd aan een nog efficiënter agrarische productie. Een land waarover is nagedacht? De auteur neemt ons mee naar de volgende klapper, de jaren zestig. Mijn beeld werd altijd gedomineerd door hasj rokende hippies in Kralingen, flower power. De werkelijkheid elders in het land was echter heel anders. Achter de ruggen van het ‘werkschuwe tuig’ vond een grootschalige opruiming in de steden plaats. Oude wijken werden compleet afgebroken en massale verkeersdoorbraken waren bussiness as usual. “Dolgedraaide grootschaligheid en autoritaire planning”, aldus de auteur. En als een wijk niet ten prooi viel aan de slopershamer, zoals de Pijp in Amsterdam, dan was dat niet aan het bestuur te danken. Gebouwd werd er echter ook, en niet zo zuinig. De zestiger jaren waren de jaren van de hoogbouw, de galerijflats, het waren ook de jaren van de woningbouwexplosie: 125.000 woningen in 1967. Kom daar nu nog maar eens om.
Dit gebeurde allemaal in de steden in die the roaring sixties. Binnen, in de ministeriële Haagse bureaucratie draaiden de rijksplanologen hun plaatjes en werkten ze fanatiek aan het eerste echte concept voor de nationale ruimtelijke ordening: de Tweede Nota (1965). En dat was het ook. Niet alleen een vergezicht (zelfs over de grenzen heen) maar vooral een duidelijke beleidslijn voor de spreiding van de bevolking. Als we in dit land onze redelijke compacte wijken dicht bij de steden aan iets te danken hebben dan is dat aan deze nationale politiek van de Tweede Nota. Gelukkig is een enorme misser van dit plan nooit werkelijkheid geworden. Ik heb het over de voorstellen voor een vernieuwd hoofdwegennet. Als dat was doorgegaan woonde iedereen nu op een paar honderd meter afstand van een oprit naar de snelweg.
‘Ruimte voor de rivier: Deventer’ door Apdency (bron: Commons Wikimedia)
Laatste stuiptrekkingen
Lörzing zet de zeventiger jaren in het teken van nieuwe stedenbouwkundige concepten, de woonerven en de opkomst van de ecologen binnen de overheid, die de natuur letterlijk op de kaart zetten. Zo neemt de auteur ons telkens mee naar voorbijgegane decennia. Met telkens een schets van de tijdgeest en de ‘nieuwe modes’ in het vakgebied. In de tachtiger jaren komt de nationale ruimtelijke ordening een beetje stil te liggen. Er verschijnt een Derde Nota, ditmaal met een hoog abstractieniveau: veel beleidspraat, weinig actie. In het ontstane vacuüm is er ruimte voor initiatieven vanuit de vakwereld. Nederland Nu als Ontwerp (NNAO) zet de toon in de nationale discussie, met concrete toekomstscenario’s. De Eo Wijers Stichting gaat succesvol van start met een thema dat veel later zou leiden tot het succesvolle ‘Ruimte voor de rivier-programma’. Opvallend is de participatie van (rijks)ambtenaren in deze nieuwe initiatieven. De vakwereld van de ruimtelijke ordening functioneerde beter dan ooit. De jaren negentig zijn vooral getekend door de nationale politiek die alvast een bodem legt in het afscheid van nationale ruimtelijke ordening. Een neoliberale wind steekt op met marktwerking, deregulering en privatisering als nieuwe issues. Lubbers en later ook Kok zijn de gangmakers geweest van wat na 2000 zou leiden tot de grote afbraak. PvdA’er Pronk had intussen het tij niet (meer) mee. Hij deed, nieuw op dit terrein, nog een verwoede poging om met een nationale nota, de Vijfde Nota, de Rijksregie op stad en land te versterken maar het bleken de laatste stuiptrekkingen te zijn van de ‘oude politiek’. De bestaande conservatieve partijen zochten hun heil bij de nieuw opgekomen populistisch partijen.
De VINEX-operatie is vooralsnog de laatste succesvolle Rijksoperatie geweest, met een effectief samenspel tussen de nationale overheid en de stedelijke en regionale overheden. Het bleek een schot in de roos in een tijd met een groeiende vraag naar koopwoningen voor de middenklasse. VINEX lijkt misschien te staan voor eenvormigheid, Lörzing laat ons nu juist de veelvormigheid van het VINEX-fenomeen zien, in zowel stedenbouw als architectuur.
Grote opgaven
Het aardige van het boek van Lörzing is dat hij niet alleen de opkomst en ondergang van de nationale ruimtelijke ordening in een wat ander tijdsperspectief zet. Het is vooral zijn schets van de ‘onderstroom’, van de gebiedsontwikkeling op lagere schaalniveaus die dit boek zo interessant maakt. Daar vindt al meer dan 100 jaar het ‘echte werk’ plaats. Het is het verhaal van de helden van vóór de oorlog, zoals de wethouders en stedenbouwers met hun succesvolle uitbreidingsplannen. Wie de staalkaart van de verschillende winden die vanaf de twintiger jaren in stedenbouw en architectuur waaiden, nog eens voorbij wil laten komen, moet dit boek zeker lezen.
De auteur eindigt met een nogal theatrale zinssnede: “Blijf over dit land nadenken, het is het waard.” We missen hier het rijtje grote vraagstukken en aanpak daarvan. Zeker, hij noemt de energietransitie als noodzaak voor Rijksregie. Maar de verdichting die nodig is voor de bouw van nieuwe woningen, de vergroening van steden, de actieve inzet voor de huidige en de nieuwe natuur, de wateropgave et cetera, ze ontbreken. Moet daarvoor de ruimtelijke ordening uit de vorige eeuw terug op het tapijt? Ik denk het niet. De vernieuwing van gebiedsontwikkelingsconcepten zal in ieder geval niet van een centrale overheid komen. Als Lörzings boek ons iets leert dan zullen de oplossingen vooral in de dagelijkse praktijk van stedelijke en regionale ontwikkeling moeten komen. En zonder actieve en faciliterende steun vanuit de nationale overheid is dat een stuk lastiger. Terug naar vroeger? Dat denk ik ook niet. Neem alleen al het feit dat we inmiddels in een samenleving leven waarin burgers vaak veel beter geïnformeerd zijn dan de overheid en die overheid er goed aan doet maar beter op een heel andere manier processen van gebiedsontwikkeling te orkestreren.
Cover: ‘Vinex Leidsche Rijn’ door Martijn van Exel (bron: Flickr.com)