Verslag De innovatiedistricten en innovation districts schieten de laatste jaren als paddenstoelen uit de grond. Maar welk label er ook op zo’n gebied wordt geplakt, de vragen die bij de ontwikkeling komen kijken zijn hetzelfde. De Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling zocht in het Innovatiedistrict Delft met behulp van experts naar de antwoorden.
Beleidsmakers, ontwikkelaars, onderzoekers, adviseurs, ondernemers en wetenschappers. Het was een bont gezelschap dat vorige week in Delft bij elkaar was geroepen door de Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling en het Innovatiedistrict Delft. De grote gemene deler van al deze gebiedsontwikkeling-professionals: hun betrokkenheid bij de ontwikkeling van innovatiedistricten in Nederland. Gezamenlijk probeerden zij tijdens de kennisbijeenkomst het antwoord te vinden op de vraag: sturing geven en het financieren van innovatiedistricten, hoe doe je dat nou eigenlijk?
Frank van Oort, hoogleraar stedelijke en regionale economie, schetste als aftrap de stand van zaken na tien jaar kennisontwikkeling over de sturing van innovatie in regio’s en gebieden. Op de vraag of hij economisch geograaf of geografisch econoom is, lijkt de economie toch de overhand te hebben. Maar laten het nou net innovatiedistricten zijn waar we ons op het snijvlak tussen economie en geografie bevinden en waar een mooie kruisbestuiving tussen de twee disciplines plaatsvindt. Innovatiedistricten kunnen immers gezien worden als het type gebiedsontwikkeling waar bij uitstek economische groei kan plaatsvinden. De vraag is alleen wel: hoe dan?
Interactie tussen mens en plek
Van Oort nam de aanwezigen mee in de voorwaarden die een gebied tot een succesvol innovatiedistrict (kunnen) maken en maakte onderscheid tussen kwantitatieve en kwalitatieve voorwaarden. De kwantiteit zit al gauw in de ruimtelijke eigenschappen van een gebied. Zo zijn steden van oudsher goed bereikbare plekken waar zowel handel, macht als kennis zich concentreren. De meeste van deze functies zijn vandaag de dag nog steeds belangrijk, maar de economische theorie richtte zich traditioneel op schaalvoordelen bij de productie van goederen als belangrijkste bepalende factor voor agglomeratievoordelen. Naarmate economieën in de loop van de tijd veranderden, werden deze schaalvoordelen ook toegepast op diensten.
Van Oort merkte vervolgens op dat om sturing te geven aan de ontwikkeling van een innovatiedistrict, er vaak op de bovengenoemde kwantitatieve of plaatsgebonden effecten wordt gesorteerd. Dit terwijl er ook nog een hele andere kant van de medaille is, namelijk de meer kwalitatieve kant die de mens met zijn talenten op de arbeidsmarkt inbrengt. De verwachting lijkt te zijn dat wanneer de ruimtelijke aspecten op orde zijn, de mensen vanzelf wel komen. Maar is dat wel zo? We moeten meer kijken naar de interactie tussen mensen en plekken, aldus Van Oort.
Een interessante vraag is dan ook: ga je investeren in het gebied of in de mensen die in het gebied iets moeten gaan doen? We verwachten dat in innovatiedistricten de samenkomst van beiden leidt tot betere economische groei dan in andere plekken. Laat dat nou precies zijn waar Van Oort de afgelopen jaren onderzoek naar heeft gedaan. In zijn voorlopige conclusie klinkt ook de geografische invalshoek weer door. Plekken hangen immers ruimtelijk met elkaar samen. Dus wanneer je in het ene gebied investeert, heeft dat altijd effect op omliggende gebieden. Daar kan als gevolg van die ontwikkeling minder (door competitie) of juist meer (door synergie en toelevering) dynamiek optreden. Het is belangrijk om daar goed naar te kijken in gebiedsontwikkeling, besloot Van Oort.
Lessen uit de praktijk
Wat kunnen we uit de theorie over innovatiedistricten leren als we deze lessen toepassen op de praktijk in Nederland? Ervaringsdeskundigen uit Zwolle, Den Bosch en Delft verzamelden zich aan tafel. Wat hebben deze casussen met elkaar gemeen en bovenal, wat kunnen ze van elkaar leren? Thijs de Muinck van de gemeente Zwolle vertelde hoe Zwolle de spoorzone tot onderdeel van de stad maakt door dit monofunctionele kantorengebied te transformeren naar een gemengd stuk stad met wonen, werken en recreëren in een groene en klimaatbestendige omgeving. Om deze ontwikkeling van de grond te krijgen, namen de gemeente en provincie het initiatief om een stichting op te richten die – op wat meer afstand van de ambtelijke organisatie – meer mandaat en slagkracht kan realiseren. Deze organisatievorm bleek goed te werken in de start-up fase van de ontwikkeling. Maar inmiddels is dat momentum voorbij en gaat de gemeente met betrokken partners van start-up naar scale-up, waarbij de wens is dat naast publiek ook private partijen meer gaan bijdragen.
‘Luchtfoto van het vernieuwde Stationsplein in Zwolle’ door Gemeente Zwolle (bron: Stedenbouw & Architectuur)
De organisatievorm moet hierin wellicht meegroeien met de fases van de gebiedsontwikkeling. Dat bleek in Zwolle nog best een uitdaging, want met wie ga je samenwerken en blijf je als gemeente een voortrekkersrol vervullen of verschuift deze rol naarmate de ontwikkeling vordert? Om daarin nu echt de stap naar scale-up te kunnen maken zijn forse investeringen nodig, met name in de infrastructuur, om het Spoorzonegebied aantrekkelijker te maken. Publiek en privaat hebben elkaar hier nodig. En dat blijkt best lastig gezien het grondeigendom versnipperd is. Het gaat om zo’n 16 partijen die zich inmiddels in een gebiedscoalitie onder de naam Hanzekwartier hebben georganiseerd. Toch kunnen binnen de coalitie de belangen uiteenlopen. In hoge abstractie ben je het dan met elkaar eens, maar als het concreter wordt komen de vragen op tafel als ‘wie betaalt de rekening’ en ‘waar liggen de risico’s’. Je moet dan met enigszins open boeken met elkaar kunnen communiceren.
Handen ineen
Des te anders lijkt de governance in elkaar te zitten in Den Bosch, waar publiek en privaat zich in een gezamenlijke entiteit organiseren. Edwin Greuter en Marcel Janssen, beiden werkzaam voor AM, vertelden hoe deze samenwerking tot stand is gekomen. Als ontwikkelaar zijn zij uit negen gegadigde partijen door de gemeente geselecteerd als partner om tezamen mét de gemeente en Coabax het Innovatiekwartier Den Bosch (IKDB) te ontwikkelen. Het IKDB is een voormalig industrieel gebied in de Bossche Spoorzone, dat een levendig werk-, innovatie- en woondistrict wordt, gericht op data en ICT.
‘Historische binnenstad van Den Bosch’ door Alseenrodelap.nl - Elco (bron: Shutterstock)
Even terug naar het begin, want waar lag de aanleiding om met deze ontwikkeling van start te gaan? Greuter en Janssen legden de link met de inleiding van Frank van Oort, want binnen de gemeentelijke organisatie van Den Bosch was het bij uitstek de afdeling en portefeuillehouder Economie (en niet die van Ruimtelijke Ordening) waar dit initiatief vandaan kwam. Een ander voorbeeld dat laat zien dat de driehoek ruimte-economie-sociaal centraal staat wanneer het (de ontwikkeling van) innovatiedistricten betreft. Het gebied kenmerkt zich als een plek waar industrieel erfgoed, onderwijs en bedrijvigheid – in de vorm van een duidelijk datagedreven structuur – aanwezig zijn. Ook ligt de locatie inmiddels centraal in de stad en is deze daarmee onderdeel van een bredere ontwikkeling van de binnenstad.
Toch blijkt de ontwikkeling van zo’n district, ook weer in deze casus, niet alleen een ruimtelijke opgave te zijn. “Om toonaangevende bedrijven in data en ICT te trekken zijn goede faciliteiten, een uitdagend en uitnodigend gebied nodig,” vertelt de wethouder Economie, Leefomgeving & Milieuzaken op de website van AM. “AM-Coebax levert als ontwikkelaar meerwaarde door lokale kennis en kennis van communityvorming rond data en ICT te verbinden met vastgoedontwikkeling en langjarige betrokkenheid.” Eén van de redenen van de gemeente dus om het als publieke en private partijen samen te doen. Maar de samenwerking, die zo ver gaat als een gezamenlijk IKDB-fonds, brengt meerdere voordelen met zich mee. In het fonds zijn opstal én exploitatie samengebracht. Daarmee is alles – ontwikkeling en exploitatie – in één hand waarmee de gemeente grip kan houden op de locatie, het ecosysteem kan bewaken en is zowel voor publiek als privaat een betrokkenheid van 10 tot 15 jaar verzekerd.
Schone taak
Ook het vertrekpunt in Delft is weer heel anders, bleek tijdens de middag. Zo lijkt het Innovatiedistrict Delft zich minder duidelijk af te bakenen tot één locatie en is er meer sprake van een heel groot, fluïde innovatie ecosysteem dat zich verder uitstrekt in de regio. Dat blijkt ook direct zichtbaar in de organisatievorm. Jeanet van Antwerpen is aangesteld als onafhankelijk programmadirecteur namens vijf verschillende partijen: de gemeente Delft, provincie Zuid-Holland, Metropoolregio Rotterdam Den Haag, de TU Delft en de bedrijvenkring Schieoevers.
‘Delft Schie’ door Werner Lerooy (bron: Shutterstock)
Natuurlijk vindt een hoop van de bedrijvigheid wel plaats binnen de gemeentegrenzen. De slogan where tech lives is niet toevallig gekozen. Daarbij focussen de aanwezige partijen zich niet op één, maar op tien verschillende sleuteltechnologieën die in de breedte aanwezig zijn in het gebied. En waar dit een onderscheidende waarde van het gebied betreft, is het tegelijk ook een uitdaging. Er is een enorme innovatieve maakindustrie in Delft aanwezig, maar hoe zorg je dat je in een toch al volle stad kunt meegroeien en er voor de groeiende industrie genoeg ruimte en voorzieningen behouden blijven?
‘Artist impression Schieoevers Delft’ (bron: AM)
“Een ecosysteem houdt zich niet aan administratieve grenzen,” zo stelde Van Antwerpen. En daar zit precies de crux: want wat er in het gebied moet gebeuren gaat verder dan de gemeentegrenzen. Er zijn grote investeringen in mobiliteit en bereikbaarheid nodig. Daarmee kan deze kraamkamer in Delft veel beter benut worden door de hele regio. Een investering waar heel Zuid-Holland, een regio die momenteel aanzienlijk slecht scoort op brede welvaart, baat bij heeft. En dat vereist samenwerkingskracht. De eerste contouren zijn daarvoor geschetst in de samenwerking die de vijf genoemde partijen als Innovatiedistrict Delft (IDD) zijn aangegaan.
Samenspel
Terugblikkend op alle thematiek die tijdens de middag de revue is gepasseerd, is misschien nog het meest opvallend hoe groot de diversiteit aan soorten netwerksturing in de verschillende casussen is en dat het soort sturingsmodel ook in grote mate afhankelijk is van de context waarbinnen je opereert. “We beseffen in Nederland nog niet genoeg hoe belangrijk het is de economische opgave aan de ruimtelijke te koppelen, en de sociale die daar dan nog omheen zit,” zo besloot Tom Daamen, directeur van de Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling, de middag.
Cover: ‘Luchtfoto spoorzone Zwolle’ door Remke Luitjes (bron: Shutterstock)