Opinie Mijn vak is duurzaamheid betekenis geven in gebiedsontwikkeling. Voor mij houdt dat in dat ik van visie tot uitvoering aan het roer blijf staan om daadwerkelijk duurzaamheid tot stand te brengen. Ik zeg niet voor niets dat het een vak is, meer dan alleen een aantal principes voor een specifiek gebied benoemen, een paragraaf toevoegen in een masterplan of stedenbouwkundig plan of uitleggen wat de definitie is en een aantal al eerder geadresseerde thema’s onder de kopjes people, planet en profit onderbrengen. Wat doe ik dan zoal en wat valt me dan op?
Overheid en bedrijfsleven spreken graag van een duurzame ontwikkeling. Vaak met het oog op het leveren van een bijdrage aan een maatschappelijk vraagstuk, economische winst en versterking van het imago. Immers, niemand is tegen een duurzame ontwikkeling. Waar in 2005-2007 door de EU nog gestuurd werd op het houden van peer reviews van enkele steden, zie je nu veel meer sturing op deelonderzoeken rond een thema als energieneutraliteit of vergroening van steden. Talloze visies verschijnen met ambities op het gebied van energieneutraliteit, C2C-ontwerpen en duurzame mobiliteit, vaak met de insteek om samen met marktpartijen en burgers te ontwikkelen. Ook ik heb meegewerkt aan de visie duurzaamheid voor projecten in Rotterdam, Den Haag, Moerdijk, Steenwijkerland en nu nog bij ADT Twente en Project Locatie Valkenburg. Het helpt echt om een aantal speerpunten te benoemen waar je in het hele ontwikkelingstraject rekening mee houdt.
In deze projecten volgt na de visievorming vaak een echte omslag in denken en doen omdat bijna iedere discipline binnen het ontwikkelproces ook echt iets moet veranderen. Met name bij energieneutraal ontwikkelen komt dat naar voren, omdat deze ambitie benadrukt dat bewoners en eindgebruikers centraal staan in het komen tot een duurzame oplossing. Hieronder deel ik een selectie van mijn ervaringen en waarnemingen.
Na de eerste klimaatbeleidsplannen van gemeenten (2006) en de komst van de SLOK-subsidie (Stimulering Lokale Klimaatinitiatieven) werden de eerste energievisies voor een gebied gevraagd. Hoofdzaak was om de energievraag en het -aanbod in beeld te brengen en advies te geven welke technieken op gebouwniveau en welke op collectief niveau technisch en financieel haalbaar waren. De eerste discussies werden gevoerd met de stedenbouwkundig ontwerper over energie, met name over de vraag: heeft een energieconcept invloed op ruimtelijke ontwikkeling, c.q. ruimtelijke kwaliteit. In die eerste jaren zijn een aantal energievisies op de plank blijven liggen, omdat niemand wist hoe je er verder op moet sturen om het voor elkaar te krijgen, wie de plankosten financiert en wie er voor de uitvoering hiervan verantwoordelijk is.
Geen enkele overheid is immers verplicht om te sturen op energieneutraliteit in een gebied. De gemeente heeft wel de opgave om bij te dragen aan klimaatdoelstellingen, maar feitelijk geen extra budget om te sturen op de ontwikkeling van energieneutrale plannen. In klimaatbeleidsplannen worden doelstellingen genoemd voor de gebouwde omgeving, maar de uiteindelijke uitvoering en plankosten ervan liggen bij de gebiedsontwikkelaar, woningcorporatie en burger. De plankosten zijn tot op heden niet te verhalen in de grondkostenexploitatie.
Klimaat en CO2-reductie kwamen hoog op de politieke agenda en met gesubsidieerde gelden kwam meer vraag naar energievisies en energieconcepten voor de gebouwde omgeving. Niet alle grote adviesbureaus, maar ook kleinere en ZZP’ers ontwikkelden een keur aan modellen om exact de energie te berekenen voor verschillende typen woningen. Door mijn betrokkenheid in het project 'Excellente gebieden' mag ik van nabij zien hoe adviseurs en ontwikkelaars een energieconcept afwogen tegen een betaalbare prijs voor een nieuwbouwwoning. Voor het eerst werd in gesprekken terminologie gebruikt als energieconcept in relatie tot gebruikerslasten en woonlasten(energie- en hypotheeklasten). Het positieve hiervan was dat de voordelen van wooncomfort en lager energiegebruik ook financiële voordelen hebben voor de bewoner, ook op langere termijn. Al snel bleek dat energieconcepten op gebiedsniveau met collectieve voorzieningen organisatorisch ingewikkeld zijn vanwege complexe besluitvorming met diverse betrokkenen.
Dit vraagt om andere inspanningen van de (lokale) overheid en het bedrijfsleven dan voorheen. Nieuwe adviesvragen worden gesteld over het in beeld brengen van de potentie van energieopwekking in een gebied, over de rol van de gemeente ten aanzien van het toestaan van windmolens bij bedrijven, biovergisters op het platteland of het aanleggen van een warmtenet. Financiële en organisatorische aspecten bepalen in toenemende mate de realisatie van projecten. De oprichting van een Energie Services Company, een oplossing waarbij een aantal bedrijven zich aanbieden om energievoorziening te leveren, is een optie. Echter krijgt deze organisatie het alleenrecht om energie aan die bewoners te leveren, iets wat indruist tegen de vrije keus van energie voor burgers.
In mijn werk zijn al deze vragen en issues duidelijk merkbaar. Ik zie in de praktijk dat er daadwerkelijk voordelen voor burgers zijn zowel in wooncomfort als in financiële zin. Blijf aan het roer staan en gebruik de inventiviteit van burgers, communicatie met burgers en het oprichten van een coöperatie of andere samenwerkingsvormen waarbij zij ook echt hun voordeel kunnen halen. Dan kunnen we een slag maken in decentrale energieopwekking.
Cover: ‘2013.04.11_column aan het roer staan’