10 april 2016
3 minuten
Onderzoek Huizen zijn in theorie prima energieneutraal te maken, maar in de praktijk gooien bewoners vaak roet in het eten. Energielabels krijgen pas betekenis wanneer ze worden gekoppeld aan verbruiksgegevens, stelt promovendus Daša Majcen. Zij pleit voor meer bewustmaking van bewoners.
Predicting energy consumption and savings in dwelling stock
12 april 2016 | 10:00
plaats: Aula TU Delft
Energielabels zijn in Nederland de belangrijkste meters voor de
energieprestaties van woningen, terwijl ze feitelijk weinig zeggen.
“Labels vergelijken alleen de thermische waarde van verschillende
soorten woningen met elkaar”, legt Majcen uit. “Daarbij worden het
gebruik en de gezinssamenstelling als vaststaande gegevens gezien. Maar
daarvan is natuurlijk geen sprake.”
Voor haar proefschrift
'Predicting energy consumption and savings in dwelling stock; a
performance gap analysis in the Netherlands' analyseerde ze de gegevens
van 200.000 woningen – voor het merendeel sociale woningen. Daarnaast
voerde ze in opdracht van de Rekenkamer Amsterdam onderzoek uit naar de
effectiviteit van hoofdstedelijke subsidies aan woningcorporaties voor
energierenovatie van hun huurwoningen. Hoofdvraag: zorgt een labelstap
werkelijk voor minder energiegebruik en dus minder CO2-uitstoot? Ze
voerde daarvoor een steekproef uit onder een kleine veertigduizend
sociale huurwoningen, door de energielabeldatabase van de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (RVO) te koppelen aan de energiedata van het
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
De uitkomst was
verrassend. Een alleenstaande oudere in een huis met energielabel G
blijkt soms minder energie te verbruiken dan een gezin met kinderen in
een woning met label A. Sterker, de meeste gebruikers van oude, slecht
geïsoleerde huizen scoren relatief goed als het gaat om stookkosten. Het
omgekeerde is ook het geval. Terwijl het werkelijke gasverbruik voor de
labels D tot en met G aanzienlijk lager ligt dan het theoretische –
gemiddeld pakweg de helft – geldt voor de hoogste labelklassen juist het
omgekeerd: het werkelijke energiegebruik is fors hoger dan vooraf
berekend. Het energieverbruik gaat wel naar beneden als de U-waarde
wordt opgekrikt. Maar voor een label A woning ligt het werkelijke
verbruik toch gauw 20 tot 30 procent hoger dan het theoretische
verbruik.
Hoe dat komt? Mogelijk doordat in oude woningen niet
altijd alle ruimtes centrale verwarming hebben, vermoedt Majcen. Ook kan
het moeilijk zijn om tochtige, slecht geïsoleerde ruimtes warm te
krijgen. In dat geval is het efficiënter om met elkaar bij de verwarming
te kruipen. Terwijl bewoners van supergeïsoleerde huizen al gauw het
idee hebben dat ze zich geen zorgen hoeven te maken over hun
stookgedrag.
De forse kloof tussen theorie en praktijk
bemoeilijkt beleid en investeringen ten aanzien van Nul-op-de Meter
renovaties. Want kosten en terugverdientijden zijn daardoor lastig vast
te stellen. Problematisch is ook dat verbruiksgetallen die op een label
worden vermeld weinig betekenis blijken te hebben. Hoe geef je dan een
idee van wat je van verduurzaming kunt verwachten bij grootschalige
woningverduurzaming? Door weergave van het gemiddelde werkelijke
verbruik, stelt Majcen. Zij constateert daarnaast dat bewustmaking van
bewoners minstens zo belangrijk is als technische ingrepen. “De
doorslaggevende factor zijn we zelf, richt het beleid dus ook op de
gebruikers”, zegt Majcen. “Gelukkig is de hoeveelheid gegevens waarover
we beschikken en die we kunnen delen overweldigend. We hoeven niet meer
te falen.”
Foto bovenaan: cover proefschrift 'Predicting energy consumption and savings in the housing stock: A performance gap analysis in the Netherlands'
Bron: Communication BK, 31 maart 2016
Zie ook:
Cover: ‘Energieprestatie: de doorslaggevende factor zijn we zelf’