Onderzoek Het nieuwe kabinet moet indringende ruimtelijke keuzes maken voor het landelijk gebied, anders gaan de leefbaarheid en de kwaliteit verder achteruit ondanks de kansen die er liggen. Dat is de conclusie van het rapport Kiezen én delen, dat is opgesteld op verzoek van de Tweede Kamer.
Stikstofdepositie, uitstoot van broeikasgassen, watertekorten, biodiversiteitsverlies, bodemdaling, tekortschietende waterkwaliteit en verzilting en een veranderende demografie met zowel krimp als vergrijzing. De vitaliteit van het platteland en de kwaliteit van de leefomgeving in het landelijk gebied staan door een bonte verzameling aan problemen onder druk. Tegelijkertijd is er de komende decennia veel ruimte nodig voor bijvoorbeeld de energietransitie, aanpassingen aan klimaatverandering en verschillende vormen van ‘verstedelijking’, inclusief bedrijventerreinen, logistieke centers en datacenters.
Indringende keuzes
Reden genoeg voor de Tweede Kamer de studiegroep, bestaande uit een mix van deskundigen van buiten en binnen de overheid, de vraag te laten beantwoorden hoe alle ruimtelijke claims een plek kunnen krijgen en tegelijk de vitaliteit en kwaliteit van de leefomgeving op het platteland op peil te houden. De belangrijkste conclusie uit het begin deze maand verschenen rapport: het is kiezen én delen. Alle ruimte is al bestemd, dus moet multifunctionaliteit van het gebruik van de ruimte in het landelijk gebied het uitgangspunt zijn. Dat betekent dat niet aan alle verzoeken om ruimte voldaan kan worden. Dit vraagt volgens de experts om meer regie op ruimtelijke ontwikkeling en het maken van “indringende keuzes” als herbestemming van grond (‘kiezen’) en meervoudig ruimtegebruik (‘delen’) in het landelijk gebied.
De studiegroep stelt in het rapport drie inrichtingsprincipes als leidraad voor. Het eerste is het bodem- en watersysteem leidend maken voor de keuzes in het landgebruik. “Het ruimtegebruik volgt de fysieke structuur van bodem en water, en niet andersom. Daar moeten het Rijk en medeoverheden op sturen en dit zal het ontwikkelperspectief van Nederland bepalen.”
In de gebieden met geschikte landbouwgrond moet de landbouw beschermd worden tegen functieverandering en moet de landbouw met voorrang ruimte krijgen om zich verder te ontwikkelen. Dat neemt niet weg dat meervoudig ruimtegebruik in het landelijk gebied waar dat past moet worden gestimuleerd, aldus de studiegroep. Er liggen kansen om extensieve landbouw met waterberging, natuurherstel, wonen en recreatie te combineren, of bijvoorbeeld intensieve landbouw met energieopwekking. In de veenweiden, op arme of gedegradeerde bodems, nabij kwetsbare natuur of in cultuurhistorisch waardevolle landschappen moet de druk op de omgeving worden beperkt.
Regisseur
Als tweede moeten functies en bestemmingen die elkaar in de weg zitten en minder goed bij elkaar passen uit elkaar gehaald worden. Geen zonneweides en datacenters in kwetsbare en waardevolle landschappen of op goed geschikte landbouwgronden. Windturbines en landbouw met veel stikstofemissies zijn ‘slechte buren’ van Natura 2000-gebieden. Ten derde moeten functies geclusterd worden waar dat nodig is om de identiteit van een gebied te beschermen. Zo moeten waardevolle gronden voor landbouw, natuur en bijzondere landschappen uitgesloten worden van de (woning)bouwopgave.
Door hierin keuzes te maken, zo voorziet de studiegroep, kan de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) concreter uitgewerkt worden. Daarvoor is het nodig dat de provincies per gebied de draagkracht van het bodem- en watersysteem en het landschap bepalen. De stuurgroep ziet de provincies als regisseur van het omgevingsbeleid op regionale schaal. Zij kunnen de benodigde samenwerking van alle overheden en maatschappelijke partijen organiseren om de doelen uiteindelijk te realiseren. Een actieve rol van het Rijk is nodig om te borgen dat de opgaven integraal en in logisch samenhangende deelgebieden worden aangepakt. Het is nodig om op rijksniveau sectorale doelen met eigen instrumenten en budgetten zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen en regio’s de ruimte te bieden voor een integrale uitvoering.
Mogelijk en wenselijk
De gezamenlijke aanpak moet uitmonden in regionale omgevingsagenda’s en regionale investeringsagenda’s die gezamenlijk worden vastgesteld door gemeenten, waterschappen, provincie en rijksoverheid. Om de aanbevolen inrichtingsprincipes te kunnen invullen en daarmee in te zetten op meervoudig grondgebruik zijn naast financiële middelen ook grondinstrumenten nodig voor de gewenste ruimtelijke transities. Voorbeelden hiervan zijn een grondfonds, een grondbank of vormen van landinrichting. De huidige rijksmiddelen zijn volgens de studiegroep bij lange na niet voldoende om de geschetste transities te kunnen bekostigen. “Er is verdere uitwerking en doorrekening van beleidskeuzes nodig voordat besluitvorming mogelijk en wenselijk is.”
De leden van de studiegroep zijn niet de enige experts die zich de afgelopen periode hebben bekommerd om een vitaal platteland. Vorige maand constateerden het Planbureau voor de Leefomgeving en het Athena instituut van de VU al dat het streven naar betere samenwerking tussen verschillende overheden voor een economisch sterker, leefbaarder en duurzamer platteland vruchten begint af te werpen, maar in de praktijk nog wel kwetsbaar is. De twee partijen voerden een lerende evaluatie uit van het Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland, een van de programma’s die zijn opgezet om de interbestuurlijk samenwerking tussen de vier overheden te versterken in de aanpak van grote maatschappelijke opgaven.
Lees het volledige onderzoek en het bijbehorende persbericht op de website van de Rijksoverheid.
Cover: ‘Landerijen met koeien en windmolens’ door Frederick Doerschem (bron: Shutterstock)