Nieuws Lelystad Airport mag definitief uitbreiden, zo is op 31 maart 2015 officieel bekendgemaakt. Schiphol heeft namelijk een groeiplafond. In 2020 mogen er maximaal 500.000 vliegbewegingen (starts en landingen) zijn. Zakelijke en verre transfervluchten zullen Schiphol blijven gebruiken. Europese vakantievluchten zullen gebruik maken van vliegvelden in Brabant en Flevoland. Om de toename in vliegverkeer te faciliteren is de groei van Lelystad Airport in drie fases gepland, eindigend in 2043 met 45.000 vliegbewegingen. Het vliegveld zal uitgaande van de voor Schiphol verwachte groei per 2018 operationeel zijn. De luchthaven zal een aantrekkelijke vestigingslocatie zijn voor bedrijven. Want voor bedrijventerreinen is de aanwezigheid van een luchthaven aantrekkelijk, zo blijkt uit de literatuur.
Drie factoren die van invloed zijn op de economische waardeontwikkeling van bedrijventerreinen:
1) Nabijheid van een regionale luchthaven, mits ook aan algemene kwaliteiten van goede bereikbaarheid en bloeiend regionaal economisch klimaat wordt voldaan;
2) Aanwezigheid van bedrijvenclusters;
3) Mogelijkheid tot kennisuitwisseling.
Ad 1) Nabijheid van een regionale luchthaven
Er zijn drie categorieën bedrijven te onderscheiden die zich in de buurt van luchthavens vestigen (Döring, 2009; Hart en Mccann, 2010).
1. Bedrijven die diensten leveren direct gericht op het functioneren van de luchthaven;
2. Luchthaven gerelateerde bedrijven die producten en diensten leveren aan de luchthaven (zoals logistiek en gastronomie);
3. Bedrijven die niet gerelateerd zijn aan of afhankelijk zijn van de luchthaven, maar die de nabijheid ervan aantrekkelijk vinden.
Figuur 1. Economische effecten van regionale luchthavens. Bewerking van Döring (2009). Klik voor groot.
Uit onderzoek naar bedrijfsterreinen in de nabijheid van drie regionale luchthavens in Nederland (Eindhoven Airport, Flight Forum en TechnoPort Europe) blijkt dat 65% van de bedrijven niet luchtvaart gerelateerd is (categorie 3), maar wel door de unieke uitstraling van de luchthaven aangetrokken is (Oosterwegel, 2006). Uit dat onderzoek blijkt ook dat de meeste categorie 3 kantoorbedrijven uit de regio afkomstig is. Zij kiezen voor het betreffende bedrijventerrein omdat de regionale luchthavenlocatie nabij een stadskern ligt, op een zichtlocatie gevestigd is, goed bereikbaar per auto is en veel ruimte voor parkeergelegenheid biedt.
In buitenlandse cases zoals Frankfurt Hahn (Döring, 2009) en Gatwick (Hart en Mccann, 2010) hebben 70% van de bedrijven wel een directe relatie met de luchtvaartindustrie. Deze cases zijn echter niet direct vergelijkbaar door het verschil in omvang en functies. Andere belangrijke vestigingsfactoren bij deze vliegvelden zijn lage grondkosten, goede bereikbaarheid over land en via de lucht en de uitbreidingsmogelijkheden.
Ad 2) Aanwezigheid van bedrijvenclusters
Bedrijvenclusters bestaan uit lokale netwerken van gespecialiseerde organisaties. Zij zijn met elkaar verbonden door productieprocessen, uitwisseling van producten, diensten en/of kennis (Van den Berg, Braun en Van Winden, 2001: 187). Bedrijvenclustering leidt tot een verbeterde economische concurrentiepositie en dus tot waardeontwikkeling (Porter, 1998). Een voorbeeld vormen de winkel- en recreatiesector. Door faciliteiten te delen of samen te adverteren trekken zij extra klanten aan (Mommaas, 2000). Clustervorming hoeft overigens niet alleen plaats te vinden tussen bedrijven. Ook overheden, onderwijs- en onderzoeksinstanties kunnen deel uitmaken van een cluster (De Zeeuw et al., 2008).
Bij het vermogen van een stad om een bedrijvencluster aan te trekken, spelen drie type factoren een rol (Van den Berg, Braun en Van Winden, 2001):
1. De plaatselijke ruimtelijk-economische situatie;
2. De kwaliteit van het stedelijk management;
3. Cluster-specifieke condities (zie figuur 2).
De ruimtelijk-economische situatie heeft onder andere betrekking op de marktsituatie: de quality of life, de bereikbaarheid en de culturele situatie van het gebied. Met de culturele situatie wordt de attitude van mensen en bedrijven tegenover bijvoorbeeld innovatie en samenwerking bedoeld. De kwaliteit van het stedelijk management (organising capacity) wordt bepaald door de aanwezigheid van een visie op en strategie voor het cluster, de kwaliteit van de publiek-private netwerken en het maatschappelijke en politieke draagvlak voor de ontwikkeling van het betreffende cluster. Het succes van clusters hangt echter af van unieke omstandigheden. Een clusterconcept kan niet van bovenaf ontwikkeld worden, maar moet vanuit een lokaal perspectief vorm krijgen (Visser en Atzema, 2007).
Cluster-specifieke condities tenslotte betreffen de omvang en de ‘autonome’ groei van het betreffende cluster. Om de ontwikkeling van een bedrijvencluster te bewerkstelligen, is een kritische massa nodig. Hierdoor kan specialisatie en kennisuitwisseling plaatsvinden en de kwaliteit van de geleverde producten en diensten (de output van het cluster) stijgen. Dit kan vervolgens tot gevolg hebben dat de vraag naar deze producten en diensten groeit.
Figuur 2. Factoren die van invloed zijn op de aantrekking van bedrijvenclusters. Bewerking van Van den Berg, Braun en Van Winden (2001). Klik voor groot.
Ad 3) Mogelijkheid tot kennisuitwisseling
Het belang van kennisuitwisseling tussen mensen en organisaties groeit in de huidige tijd. Kennis is immers een belangrijke economische factor. Theorie toont aan dat innovatie en onderscheidingsvermogen hoofdzakelijk zullen voortkomen uit kennisuitwisseling. Kennisuitwisseling vindt plaats wanneer sprake is van vertrouwen, kennis en wederzijds belang. Door openlijk elkaars belangen te bespreken groeit begrip en daardoor vertrouwen.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen expliciete en impliciete kennis. Impliciete kennis wordt uitgewisseld door terloops, persoonlijk contact. De ruimtelijke organisatie van bedrijven speelt vooral een rol bij deze vorm van kennisuitwisseling. De uitwisseling van expliciete kennis is minder ruimtegevoelig (Van de Klundert, 2007).
Bij gebiedsontwikkeling van bedrijventerreinen kan dus niet direct op kennisuitwisseling gestuurd worden, maar wel op het faciliteren van kennisuitwisseling. Door de wijze waarop functies en gebruikers ruimtelijk zijn geordend en door het organiseren van collectieve functies, kan de trefkans tussen mensen en kennis worden vergroot.
Literatuur
Berg, L. van den, E. Braun en W. van Winden (2001). Growth clusters in European cities: An integral approach. Urban Studies, 38 (1), p. 185-205 (via: http://usj.sagepub.com/content/38/1/185).
Döring, D. (2009). The “no frills” strategy of low-cost carriers: And their impact on the regional economical importance of Frankfurt Hahn Airport. MA-scriptie. München: GRIN Verlag.
Hart, D.A. en P. Mccann (2010). The Continuing Growth of London Stansted Airport: Regional Economic Impacts and Potential. Regional Studies, 34 (9), p. 875-882 (via: http://dx.doi.org/10.1080/00343400020002994).
Klundert, M.J.C.A. van de (2007). De werkomgeving in een kenniseconomie. Het stimuleren van kennisdiffusie door integrale gebiedsontwikkeling. MCD-scriptie.
Mommaas, H. (2000). De vrijetijdsindustrie in stad en land; Een studie naar de markt van belevenissen. Den Haag: Sdu Uitgevers.
Oosterwegel, R.J.P. (2006). Vastgoedontwikkeling Regionale Luchthavens: Een onderzoek naar de mogelijkheden van vastgoedontwikkeling op en rond regionale luchthavens. MSc-scriptie.
Porter, M. (1998). Clusters and the New Economics of Competition. Harvard Business Review, 98609.
Visser, E. en O. Atzema, (2007). Beyond Clusters: Fostering Innovation Through a Differentiated and Combined Network Approach. Papers in Evolutionary Economic Geography, # 07.05.
Zeeuw, F. de, A. Franzen, V. Kompier, J. van der Vegt (2008). Ontwikkelingsperspectief 2015; Regio op eigen kracht. TU Delft/KvK Noordwest-Holland: Delft.
Cover: ‘2015.04.13_Factoren van invloed_0_660’