Onderzoek Meer stikstof uitstoten door een nieuwe wetenschappelijke onderbouwing? Deze ontsnappingsroute waar de provincies op hadden gehoopt is niet mogelijk, blijkt uit onderzoek van TNO en de Universiteit van Amsterdam. Toch zijn de consequenties voor de woningbouwproductie beperkt.
Weer een tegenvaller in de voortslepende stikstofcrisis. Deze keer eentje die specifiek kleine uitstoters raakt, zoals bouwprojecten. Al jaren klinkt het verwijt dat de stikstofregels juist voor kleinschalige activiteiten onnodig streng zouden zijn en wetenschappelijk niet goed onderbouwd. Want is het effect van woningbouw op een natuurgebied 20 kilometer verderop eigenlijk wel goed meetbaar?
Het Rijk en de provincies zoeken naar allerlei rekenkundige en modelmatige oplossingen om de stikstofdruk te verlichten. Het Interprovinciaal Overleg (IPO) vroeg daarom aan TNO en de Universiteit van Amsterdam te onderzoeken of er een ‘rekenkundige ondergrens’ voor stikstofdeposities kan worden vastgesteld. Is er een grenswaarde waaronder het effect van stikstofuitstoot zo klein is dat er geen noemenswaardige en aantoonbare schade aan kwetsbare natuur ontstaat? De ultrakorte uitkomst van het onderzoek: meer onderzoek is nodig. Dat gaat jaren duren.
Drempelwaardes
Al enkele jaren wordt er gesproken over de ‘stikstofondergrens’. Deze is momenteel vastgesteld op 0,005 mol per hectare per jaar. Wie meer dan ongeveer een halve gram stikstof doet neerdalen op een hectare beschermd natuurgebied, moet een vergunning hebben. Deze drempelwaarde is vanuit het voorzorgprincipe zeer laag ingesteld. In ons omringende landen is die veel hoger - 10 mol per hectare of meer. Maar, stellen de onderzoekers, een wetenschappelijke onderbouwing daarvoor ontbreekt. Die hogere norm kan dus niet zomaar in Nederland worden doorgevoerd.
De hoeveelheid stikstof die op natuurgebieden neerdaalt, wordt berekend met het Aerius-model. Een model dat vooral goed is in het inschatten van de totale hoeveelheid stikstof die ergens terechtkomt. Het model wordt ook gebruikt om individuele deposities mee te berekenen. Dat is een lastigere kwestie. Omdat het om zulke kleine hoeveelheden stikstof gaat, zijn de foutmarges groot.
Politieke wens
Het verschil tussen enkele grammen stikstof die wel of niet op een bepaald natuurgebied neerslaan, is door modelonderzekerheden lastig te bepalen. Maar die kleine beetjes stikstof staan het verkrijgen van een vergunning ondertussen wel in de weg. Daarom is een soepelere én wetenschappelijk onderbouwde ondergrens politiek gewenst. Deze kan ervoor zorgen dat allerlei kleine bedrijven en projecten met een beperkte invloed op natuurgebieden toch een vergunning krijgen.
‘Drijfmestinjecteur op grasland’ door RPW de Jong (bron: shutterstock)
Dit creatieve geitenpaadje gaat er echter niet komen. Op basis van het door TNO en de UvA uitgevoerde onderzoek is een dergelijke ondergrens niet vast te stellen. De conclusie op basis van de atmosferische aspecten van stikstofdepositie luidt dat deze geen houvast bieden voor het bepalen van een ondergrens. De instituten stellen voor nader onderzoek te doen naar omgevingsfactoren zoals de bodem en de ecologische gesteldheid van natuurgebieden om tot een drempelwaarde te komen. Dit zijn echter onderzoeken die om intensief veldwerk vragen en wel vijf jaar kunnen duren. De quick-fix waar het IPO op gehoopt had, blijkt zodoende niet te werken. De provincies en de minister bezinnen zich momenteel op vervolgstappen.
Geen gevolg voor grote locaties
De stikstofproblematiek raakt op dit moment vooral de grotere woningbouwlocaties en infrastructurele projecten, schreven we eerder op Gebiedsontwikkeling.nu. Zo lopen meerdere Novex-gebieden serieus risico op vertraging door het uitblijven van een oplossing voor de stikstofcrisis. Zowel de bouwplaatsen zelf stoten te veel stikstof uit, als de aanleg van de wegen om de gebieden te ontsluiten. Het is echter de vraag of deze projecten uit de brand zijn geholpen met een hogere drempelwaarde. “90 procent van de geplande Novex-woningen kennen grote risico's vanuit stikstof. Dit laatste verandert echter niet als de drempelwaarden een beetje worden verhoogd,” stelt Taco van Hoek, directeur van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB).
Sinds 2022 is de zogenoemde bouwvrijstelling komen te vervallen en zijn alle bouwprojecten verplicht om aan te tonen dat zij geen schadelijk effect hebben op kwetsbare natuurgebieden. Uit onderzoek van het EIB blijkt dat dit voor 90 procent van de woningbouwlocaties geen probleem is. Deze projecten kunnen na een Aerius-berekening gewoon doorgang vinden. Wel lopen veel van deze projecten hierdoor vertraging op. Zo’n 6 procent van de projecten stoot zoveel uit dat een uitgebreid ecologisch rapport noodzakelijk is voor het krijgen van een natuurvergunning.
In sommige gevallen moeten er dan concrete maatregelen worden genomen om de uitstoot te verminderen. Dit kan door (kostbaar) emissiearm of emissieloos materieel in te zetten. Of door ‘intern salderen’, waarbij stikstofreductie op de locatie zelf wordt gebruikt om de bouw mogelijk te maken, bijvoorbeeld als een fabriek gesloopt wordt om plaats te maken voor woningen. En nog zo’n 3 procent kampt met verstrekkende stikstofproblematiek waardoor zij de komende jaren waarschijnlijk niet door kunnen gaan. Dit type project moet ingewikkelde procedures doorlopen en overgaan tot ‘extern salderen’. Daarbij worden bijvoorbeeld agrarische bedrijven in de omgeving opgekocht. De vrijgekomen stikstofruimte wordt vervolgens ingezet voor het bouwproject.
Bureaucratisch probleem
Het uitblijven van een nieuwe drempelwaarde lijkt vooralsnog vooral een bureaucratisch probleem te zijn. Projecten die kampen met grote stikstofproblemen zijn waarschijnlijk niet geholpen met een hogere drempelwaarde. Wel zouden de procedures voor projecten met een beperkte uitstoot verkort kunnen worden. Het verhogen van de drempelwaarde zou vooral de bouwproductie kunnen versnellen – maar helaas gaat dat er dus voorlopig nog niet van komen.
Cover: ‘Nieuwbouw van woningen in Beuningen, Gelderland’ door Mike Wiering (bron: shutterstock)