Analyse 20 experts deelden bij het begin van de coronacrisis in onze serie #crisiscollege hun adviezen voor gebiedsontwikkelaars. Nu, ruim een jaar later, kijken we terug. Wat is er gebeurd met hun voorspellingen en tips?
“Ik zeg u hier, en u mag me daar aan houden, dat deze coronacrisis de dood is van de stad en de opleving van het platteland”, schreef opinieschrijver Kris Oosting schertsend. “Mensen zullen massaal, in een zoektocht naar rust, reinheid en ruimte, trekken naar wat voorheen de provincie heette.” Hij reageert daarmee op het doembeeld dat geografen Gert-Jan Hospers en Piet Renooy schetsten over de dood van de stad. Want oh, wat klonk dat lonkend, die trek naar het platteland. Weg van die uit hun voegen tredende metropolen, tjokvol superspreaders.
Maar hoewel onze eigen columnist Rinske Brand met geen mogelijkheid een hutje op de hei kon kopen, zijn het vooral de G4-steden waar je al blij moet zijn als je nog ergens een overdekte parkeerplaats op de kop kan tikken om je stapelbed te stallen. De dood van de stad bleek eerder de definitieve doorbraak.
Voor architect Bart Mispelblom Beyer was er sowieso al nooit sprake van het failliet van de stad: “Verdichten, of liever intelligent intensiveren, blijft noodzakelijk. Met een aantal van (straks) 10 miljard mensen op deze aarde hebben we niet langer een vraag van stad of land.” Kortom: aan steden is niet te ontkomen. In zijn crisiscollege stelde Mispelblom Beyer wel de vraag “hoe we kunnen komen tot gezonde gebiedsontwikkeling in een geürbaniseerde omgeving.” De term gezonde gebiedsontwikkeling heeft ten tijde van de coronacrisis dan weer wél echt vaste voet aan de grond gekregen - ook al is het nog zoeken naar wat dit precies betekent.
Adviseur Ruben Visser van Over Morgen zag door corona menig nieuwe term de wereld van gebiedsontwikkeling betreden. Eén uit eigen koker was pandemieanticipatie (v): datagestuurde innovatieve oplossingen voor onze anderhalvemetersamenleving.
“[...] in de (nabije) toekomst zullen we via data en it-toepassingen de verspreiding van het virus kunnen beperken. Denk hierbij aan het intelligent reguleren van mensenstromen door logistieke geleiding of door reisadvies via bijvoorbeeld apps voor mobility as a service.”
‘Mensen met mondkapjes in de stad’ door Nikola Barbutov (bron: Shutterstock)
Heel letterlijk genomen heeft Visser absoluut gelijk: qr-codes helpen om beschermde mensen te onderscheiden van onbeschermde, apps van vervoersbedrijven laten zien hoe druk (en dus hoe veilig) het is in hun toestellen, diensten als SpotRotterdam vertellen waar je rustig kunt winkelen of recreëren, en fieldlabs zorgden ervoor dat we (beter) weten hoe we ons onder mensen moeten gedragen.
Maar ondertussen heeft het gebruik van data nog geen vlucht genomen in gebiedsontwikkeling, blijkt uit de serie ‘data & gebiedsontwikkeling’ die we de afgelopen maanden publiceerden. Blijkbaar zijn we heel goed in staat om data en technologie snel en kundig in te zetten voor acute en urgente problemen binnen een afgebakend domein. Maar een paar niveaus van abstractie hoger, waar het domeinoverstijgend en procesbeïnvloedend wordt, vinden we dat al een stuk lastiger.
Historica Hilde Sennema hoopte dat door de crisis stedelijk ontwerpers zich ook bezig zouden houden met onze geestelijke gezondheid. Zij pleitte daarom voor “kleine ingrepen die de geestelijke gezondheid van de stad helpen beter te maken. Laat ze openbare plekken ontwerpen voor ontmoeting of juist afzondering, voor zingeving of juist voor het grote niets.”
Enerzijds heeft ze gelijk gekregen. We zijn ons er bewuster dan ooit van dat de buitenruimte een plek is die niet enkel functioneel moet zijn (en hooguit de hinderlijke route tussen A en B), maar ook een doel op zich kan zijn.
Anderzijds vertaalt die groeiende aandacht voor de buitenruimte zich jammer genoeg (voor Sennema’s pleidooi) vooral in heel veel meer groen. Heel fijn voor de klimaatveerkracht (vasthouden van regenwater, bestrijden van hittestress) en de lichamelijke gezondheid (schonere lucht), zeker ook van invloed op ons geestelijk welbevinden (groter geluksgevoel), maar niet voldoende. Want, stelde zij: “Hoezeer ik ook een voorstander ben van meer groen in de stad: eenzaamheid of een depressie bestrijd je er niet mee.”
En dat vinden ontwikkelaars maar knap lastig, stukken grond onbestemd laten, of juist bewust niet invullen, zodat mensen er prikkelloos kunnen verblijven, op krachten kunnen komen, of aan introspectie kunnen doen. Als een plot al niet volgebouwd, ingebreid of opgetopt wordt met zoveel mogelijk appartementen, dan moet er minimaal een atelier kunstenaars en een rits foodtrucks komen, of een mobiliteitshub, of een groene oase. Het niets, het échte niets, dat blijft onbespreekbaar.
‘1.5 meter afstand, corona’ door KiwiK (bron: Shutterstock)
Sterker, onderzoeker Koen Bandsma vertelde in zijn crisiscollege dat nudging in de openbare ruimte ten tijde van de lockdown overal zichtbaar was – fen faveure van Sennema’s ruimtelijke nihilisme. Niet alleen met duidelijke markeringen op de stoep om looproutes aan te geven, maar juist op een ludieke of liefdevol bedoelde manier. Zo werden we met hartjes de gewenste kant opgestuurd. De bestemde ruimte werd daardoor nog eens extra richting gegeven. Volgens Bandsma is dat een methode om ook na corona gebruik van te maken. “Door op een gestructureerde en bewuste wijze nudges te verweven in ruimtelijk ontwerpen, kunnen gebiedsontwikkelaars de invloed van nudging aanwenden om veiligere, mooiere en leukere plekken te ontwerpen.” Die beweging past bij de hoop in onzekere tijden (en ook in gebiedsontwikkeling) om de crisis aan te wenden mooiere, duurzamere en veiligere plekken te maken.
Hoe keken we aan het begin van de coronacrisis naar de woningmarkt? Ondanks de grote vraag naar betaalbare woonruimte, was de vrees voor het instorten van huizenmarkt aanzienlijk. Want als de werkloosheid op zou lopen, dan zouden mensen geen huizen meer kunnen kopen of de huur niet meer kunnen betalen. Een crisis was dus slechts een kwestie van tijd. Dat doembeeld was voor consultant Eva Gaaff reden om de nadruk op aantallen te laten varen en de crisis aan te wenden om onze eigen wensen te herijken: de keuze voor kwaliteit in plaats van kwantiteit. Liever transformeren dan nieuw bouwen dus.
Intussen lijken gebiedsontwikkelaars het hoofd koel te houden, draait de cementmolen volop maar wordt er nog steeds niet snel genoeg gebouwd om aan de grote vraag naar extra en betaalbare woningen te voldoen. De crisis is er gekomen – alleen blijkt het nog steeds een wooncrisis te zijn.
Rigoreuze verandering, het systeem van voor corona moest op de schop! Dat was de conclusie van adviseur maatschappelijke gebiedsontwikkeling Frans Soeterbroek, die in de crisis “de nieuw ontdekte zin van ons leven en gemeenschapszin” ontwaardde, inclusief de kans om echt iets te veranderen in de wereld van gebiedsontwikkeling. “Hoe voorkomen we dat geld in de vorm van winsten en speculatie wegvloeit? En hoe kunnen we juist lokale netwerken bouwen waar we samen waarde creëren en opbrengsten herinvesteren?”
Ook SKG-adviseur Agnes Franzen richtte haar pijlen op de eenzijdige focus op geld. Zij legde de grote opgaven die de crisis voor de wereld van gebiedsontwikkeling met zich meebrengt langs de meetlat van People, Planet en Profit. "De crisis leert ons wat waardevol is. Kijk breder dan alleen financieel kapitaal, het is tijd voor nieuwe winst."
Maar hoewel het concept van ‘brede welvaart’ enige tractie heeft gekregen, blijft de reflex bestaan om vooral op de korte termijn meters te maken met het bouwen van zoveel mogelijk woningen, ongeacht hun locatie, ontsluiting, energieprestatie, klimaatresistentie, natuurinclusiviteit en wat dies meer zijt. Een nieuwe wereld? Was het maar waar!
Cover: ‘Illustratie Zomerserie 2021’ door Ineke Lammers (bron: gebiedsontwikkeling.nu)