Recensie BOEKRECENSIE Hackable City vertelt over nieuwe, digitale vormen van samenwerking in stedelijke planning tussen burger en overheid. Het resultaat is een must read voor studenten en wetenschappers, maar geen easy read voor gebiedsontwikkelaars.
Het ‘Hackable City’-drieluik is het resultaat van een onderzoeksproject dat nieuwe vormen bestudeert van samenwerking in stedelijke planning tussen burger en overheid. De Hacker is hier de ‘good guy’ die via data en nieuwe media een oplossing bedenkt voor stedelijk vraagstukken. Het boek is een sterk pleidooi voor meer invloed van de (professionele) burger.
Het onderzoek (dat bestaat uit drie bundels, ‘cahiers’ genoemd) is geïnitieerd door ontwerpbureau One Architecture en The Mobile City* en doet een oproep voor een meer democratische manier van stadmaken. Dit past in de beweging die eerder ‘who owns the city’ en ‘Wij maken Nederland’ opleverde. Het project roept op tot het ineenslaan van handen tussen instituties, overheden en collectieven van professionals en burgers, met als gedeelde ambitie: een prettige, weerbare stad voor iedereen. Ook laat het project de bijdrage van digitale media zien, met name het groeiende aantal platforms waarop mensen elkaar vinden in gedeelde interesses en passies. De zogenaamde ‘platform society’ stuwt het organiserende vermogen van collectieven, verder versneld door de terugtredende overheid en de crisis.
Hacken als democratisch ideaal
Cahier #1, ‘A Model for Collaborative
Citymaking’, bevat uitleg over terminologie en het achterliggende ideaal. Het beschrijft een theoretisch model om dit ideaal
te bereiken. Bij ‘hacken’ denken mensen vaak aan cybercriminaliteit, maar dat wordt
hier niet bedoeld. De schrijvers bedoelen het vanuit een nobel streven creatief
zoeken naar gaten in, of nieuwe mogelijkheden van een systeem.
Dat streven is in dit geval een betere stad, iets waarbij sociale media en de groeiende hoeveelheid data kunnen helpen. Door informatie te ontsluiten die in het verleden vooral voor professionals toegankelijk was, kunnen ook betrokken burgers mee stadmaken en initiatieven nemen in stedelijke planning. De veronderstelling is dat dit democratischer is, tot meer experimenten leidt en daarmee ook tot meer innovatie en het sneller bereiken van beleidsdoelen. Toch stelt het cahier meerdere malen de vraag of deze aanpak via social media en data echt wel zo democratisch is. Zijn data voor iedereen toegankelijk en bieden ze werkelijk mogelijkheden om te participeren? Hoe worden publieke waarden beschermd en slechte bedoelingen voorkomen? Die vragen zijn duidelijk nog een exercitie waard.
Ontwerper & ambtenaar
Om als stad een hackable city te
worden, is het noodzakelijk dat betrokkenen bij stedelijke planning een andere
rol pakken. Bij ‘city-hacken’ blijkt een belangrijkere rol voor professionele ontwerpers
weggelegd. Deze ontwerpers moeten wel breder onderlegd zijn in bijvoorbeeld storytelling, game design en fundraising.
Zij kunnen vanuit de professie verbindend werken door de gedeelde waarden te
verbeelden en gezamenlijke agenda’s op te stellen. Daarnaast kunnen professionals
een duurzaam businessmodel creëren. In het boek wordt deze rol omschreven als
‘design integrators’ die de aanpak van ‘design thinking’ toepassen, een methode
om op een praktische en creatieve manier te zoeken (vergelijkbaar met een
ontwerpproces) naar oplossingen voor een complex vraagstuk.
Ook de ambtenaar (bij instituten) moet in deze filosofie anders werken. Wetten en regels moeten worden veranderd en procedures aangepast. Dat vergt heel veel lef en lobbywerk van de ambtenaar. Het ideaal dat de schrijvers benoemen, is dat de lessen van deze innovatieve manier van stadsplanning ook structureel effect hebben op de manier van werken van bijvoorbeeld gemeenten. Wat mist in dit model, zijn suggesties over het bekende #hoedan? Hoe kan bijvoorbeeld een Chief Technology Office van een gemeente als Amsterdam zorgen dat deze innovaties ook binnen de eigen organisatie praktijk worden? Uit de voorbeelden die in alle cahiers worden gegeven, blijkt dit lerend vermogen van instituties nog tamelijk beperkt.
Spelletjes spelen, dromen delen
In cahier #2, ‘Design Probes for The
Hackable City in Amsterdam Buiksloterham’, heeft de transformatie van het oude
industriegebied In Amsterdam Noord als onderzoeksobject. De traditionele manier
van stadsplanning voor dit gebied werd door de crisis doorkruist, waardoor de overheid
de strategie veranderde en lege kavels aanwees voor bottom-up zelfbouw(groepen).
Verschillende manieren en methoden van bottom-up stadsplanning komen aan bod. In
de titel noemen de schrijvers dit ‘Design Probes’. Dat klinkt mooi, maar is niet
direct verhelderend. Wat wordt met probes bedoeld?
Waarschijnlijk bedoelen de onderzoekers voorbeelden van methoden of instrumenten waar ontwerpen een rol in speelt. Het boekje staat namelijk vol met interessante voorbeelden om via technologie en social media (zoals apps, gaming en platformen) bottom-up collectieven te helpen. Interessant en het meest uitgewerkt is het spel ‘Play the City’. Dat richt zich op de vraag hoe gaming kan helpen bij een duurzame gebiedsontwikkeling in een multi-stakeholder situatie, bijvoorbeeld bij de transformatie van industriegebieden. In het spel delen spelers hun eigen droom, leren zij vanuit een ander perspectief naar de gebiedsopgave te kijken, en maken zij een gedeelde visie, inclusief acties. Dit gebeurt allemaal op een prettige constructieve, want spelende manier.
Initiatieven opschalen
Cahier #3, ‘The Hackable City
International: Lessons from Athens, São Paulo and Shenzhen’, behandelt een
aantal internationale voorbeelden. Voor het pleidooi en het scherper krijgen
van ‘the hackable city’ is deze stap naar het buitenland alleen wellicht een te
grote stap. Men had ook kunnen kiezen voor Nederlandse of meer naburige voorbeelden,
want dan is de culturele, sociale economische en politiek context beter vergelijkbaar.
In veel van de genoemde landen werkt democratie ook minder goed - of in ieder
geval anders. Dat compliceert de vergelijking. Je gaat de betrokkenheid van overheid
en onze nationale regelgeving zelfs meer waarderen.
De interessante initiatieven in cahier #3 worden bovendien nog te weinig uitgediept. Het enthousiasmeert vooral om er meer over te gaan lezen. Wel vind je in het cahier een concreet voorbeeld van hoe de overheid goede bottom-up-initiatieven kan opschalen: Synathina in Athene. Synathina is een platform waarop stedelingen hun initiatief kunnen posten en medestanders zoeken. De overheid gebruikt het om te zien wat er speelt in de samenleving. Ambtenaren benaderen hierbij actief initiatiefnemers om ze te helpen met hun plan. Deze methode kan ook goed werken in de Nederlandse context, met meer ‘ondernemende’ ambtenaren.
Waar is het vervolg?
Hackable City is al met al inspirerend
en zet aan tot nadenken over je eigen rol in de stedelijke ontwikkeling: hack
your own system! Voor studenten van urban studies is dit een must read vanwege de (innovatieve)
manieren om stedelingen te betrekken bij stedelijke planning. Maar of deze drie
boekjes op het nachtkastje van veel praktijkbeoefenaren belanden, valt te
betwijfelen. Het is door taal en theorie geen easy read. De website en de aanvullende ‘Manifesto and Design
Toolkit’ (met daarin onder andere een procesbeschrijving van 7 fasen) zijn
noodzakelijk leesvoer om de cruciale ‘hoe’-vraag concreter te krijgen.
Het is dus wachten op een vervolg in eenvoudig Nederlands, in een communicatievorm die voor een bredere doelgroep toegankelijk is. Dan kan deze stadmakerstheorie, met een grote rol voor de (eigen)wijze stedeling, aan de praktijk verbonden worden. Dat is een wenkend toekomstperspectief voor de veerkrachtige stad die moet blijven innoveren.
* The Mobile City is een onafhankelijke onderzoeksgroep, in 2007 opgericht door Martijn de Waal en Michiel de Lange. The Mobile City onderzoekt de invloed van digitale mediatechnologieën op het stedelijk leven en hun betekenis voor stedenbouwkundig ontwerp en beleid.Cover: ‘GO recensie cover’