Verslag Recente ontwikkelingen als Brexit, Trump, nepfeiten en diverse crises geven de indruk dat er weinig zekerheden meer bestaan in de wereld. Toch heeft het Ministerie van Ruimtelijke Zaken juist behoefte aan harde feiten om haar beleid op te baseren. Maar wat zijn harde feiten? Ondanks de beschikbaarheid van enorme hoeveelheden data over klimaat, bevolking, vastgoed en economie blijft het giswerk hoe onze toekomst eruit gaat zien. Analyse en interpretatie van gegevens uit het verleden zorgen weliswaar voor aannemelijke veronderstellingen en prognoses, maar deze worden altijd ingehaald door nieuwe ontwikkelingen. Waar moet ruimtelijk beleid dan op gebaseerd worden?
Hoe voorkomen we dat ruimtelijke ordening achter de feiten aanloopt?
Vanuit de overtuiging dat de inrichting van de ruimte iedereen aangaat en niet alleen aan marktpartijen en mondige burgers kan worden overgelaten, organiseert Het Nieuwe Instituut samen met Elma van Boxel en Kristian Koreman (ZUS – Zones Urbaines Sensibles) en Stephan Petermann (OMA/AMO) een serie oprichtingsgesprekken van een nieuw Ministerie van Ruimtelijke Zaken. De eerste twee gesprekken stonden in het teken van geluk, een centraal thema in de eerste nota over ruimtelijke ordening, en politieke macht en ambities. Tijdens de derde bijeenkomst wil het Ministerie van Ruimtelijke Zaken weten waar het aan toe is; wat moet het ministerie weten om effectief nieuw beleid te kunnen maken? Het werd een avond over harde feiten…
Het begint bij de bodem. De bodem wordt vaak gezien als vast gegeven, maar zij is onderdeel van een ecosysteem en wordt beïnvloed door het klimaat, legt Kristian Koreman uit. Klimaatverandering zorgt o.a. voor zeespiegelstijging, bodemdaling en droogte, wat weer grote impact heeft op het gebruik van de bodem voor onder meer landbouw, woningbouw en recreatie. In Nederland vindt de grootste verstedelijking plaats in de Randstad, de meest laag gelegen gebieden die het kwetsbaarst zijn voor de gevolgen van klimaatverandering. Buitenlandse investeerders lijken dit geen probleem te vinden en investeren en masse ‘miljarden in het moeras’. Wendy Verschoor, vastgoedspecialist, legt uit dat die investeerders vooral kijken naar de ‘fundamentals’ economie (triple-A-rating en financiële stabiliteit van Nederland) en demografie (grootste bevolkingsgroei in de Randstad). Met klimatologische doemscenario’s houdt men zich niet bezig. Zou nationaal ruimtelijk beleid hier meer in kunnen en moeten sturen?
Marco Hoppesteyn, demograaf bij de gemeente Rotterdam, noemt een voorbeeld waaruit blijkt dat prognoses soms worden ingehaald door onverwachte (economische) ontwikkelingen. In de jaren 2005-2007 was er in Rotterdam sprake van een bevolkingsdaling en prognoses van BiZa verwachtten een continuering van deze daling, gebaseerd op ontwikkelingen van de voorgaande jaren in andere grote steden. Maar in 2008 zorgde de crisis ervoor dat veel jonge gezinnen hun vertrek uit de stad uitstelden waardoor een trendbreuk optrad: er ontstond bevolkingsgroei in Rotterdam. Deze groei is de afgelopen jaren verder versterkt door een toenemende trek naar de stad en buitenlandse migratie. Door deze onverwachte bevolkingsgroei trekt de stedelijke woningmarkt aan en worden bouwplannen weer uit de ijskast gehaald.
Wendy Verschoor schetst een zelfde beeld voor de zakelijke vastgoedmarkt. Waar deze sector zich 10 jaar geleden in een crisis bevond en men kampte met enorme leegstand van kantoorgebouwen in steden, is kantoorruimte in Amsterdam nu bijna uitverkocht. De vastgoedmarkt volgt een cyclus van ongeveer 7 jaar. Het knappen van de huidige vastgoed’bubble’ kunnen we dus nu al zien aankomen. Hoe kunnen we hier het beste op inspelen? De ‘oude garde’ op de vastgoedmarkt gaat uit van een groeiende behoefte aan kantoorpanden en roept daarom op tot meer nieuwbouw. De ‘nieuwe garde’ vraagt zich echter af of we in de toekomst niet op een heel andere manier gaan werken, met name onder invloed van technologie die thuiswerken vergemakkelijkt, waardoor kantoorpanden veel minder nodig zijn. Kortom: de meningen verschillen en prognoses lopen uiteen. Flexibiliteit kan hier een oplossing bieden, door gebouwen neer te zetten die makkelijk van functie kunnen veranderen (zoals leegstaande kantoorpanden de afgelopen jaren zijn omgebouwd tot woningen). Daarbij zou er een integraal ruimtelijk beleid gevoerd moeten worden dat anti-cyclisch en nivellerend werkt. Beleid dat investeringen stimuleert in tijden van crisis, wanneer ontwikkelaars het veelal laten afweten. Maar hoeveel invloed kan beleid hebben op een vastgoedmarkt die gedreven wordt door vraag en aanbod en die gedomineerd wordt door ontwikkelaars? Kan de nieuwe Omgevingswet hier sturende een rol in spelen?
Jelte Boeijenga, onderzoeker aan de faculteit Bouwkunde van de TU Delft, betwijfelt het. Hij noemt de Omgevingswet een ‘prachtig instrument dat echter niks afdwingt’, want de meeste beslissingen worden op een lager schaalniveau genomen. Maar aangezien het meeste inkomen van gemeentes afkomstig is van de nationale overheid zou hier toch enige sturing mogelijk moeten zijn? Het Ministerie van Ruimtelijke Zaken zou dan wel eerst een goed inzicht moeten krijgen in de geldstromen tussen gemeenten, provincies en Rijk, voordat zij haar nationaal ruimtelijk beleid vast stelt.
Ook Pieter Boot, Planbureau voor de Leefomgeving, heeft weinig vertrouwen in de slagkracht van de Omgevingswet die hij een ‘papieren tijger’ noemt. Hij ziet vooral mogelijkheden voor een sterker ruimtelijk beleid wanneer dit geïntegreerd wordt in bijvoorbeeld het energie- en economiebeleid, waardoor het ruimtelijk beleid een mechanisme kan worden om met bijvoorbeeld klimaatdoelen en economische ontwikkelingen om te gaan.
Harde feiten zijn er genoeg: klimaatverandering, energiecrisis, vergrijzing, fluctuerende urbanisatie en cycli op de vastgoedmarkt. Voordat het Ministerie van Ruimtelijke Zaken haar beleid op deze harde feiten baseert, zou zij echter eerst inzicht moeten krijgen in de geldstromen tussen gemeenten, provincies en Rijk. Ook zou een betere samenwerking en machtsverhouding tussen overheid, marktpartijen en burgers moeten worden bewerkstelligd. Een nationaal ruimtelijk beleid zou geïntegreerd moeten worden met beleid van andere departementen en zou flexibel genoeg moeten zijn om constant in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen. Alleen dan kunnen we slagvaardig de urgente, mondiale en nationale ontwikkelingen tegemoet treden. Hoe die integratie en flexibiliteit van ruimtelijk beleid verwezenlijkt kunnen worden, blijft de vraag. Hierop hadden ook de sprekers van de avond geen antwoord. Misschien een goed onderwerp voor de volgende bijeenkomst van het Ministerie?
Dit artikel verscheen eerder op: Wijmakennederland.nl.
Cover: ‘Rotterdam NAI’