Portret_Rudy Stroink_380px

Het buitengebied

22 mei 2012

5 minuten

Opinie Ik ben altijd voor een duidelijke taakverdeling tussen provincie en gemeente geweest. Ik heb na al die jaren nog steeds grote moeite om te begrijpen bij wie ik moet zijn en waarom. Ik ben als ontwikkelaar vaak slachtoffer geweest van zeer complexe discussies tussen deze twee lagen in het dikke spek van de vaderlandse bureaucratie. Ik stel voor om het heel simpel te maken. Simpel werkt meestal. Gemeentes moeten gaan over de bebouwde kom, dat wat gebouwd en stedelijk is, en dat beheerd moet worden of getransformeerd. Provincies gaan over alles daarbuiten, wat groen en landschappelijk is. Dat is iets anders dan de situatie nu waarin de gemeente over alles binnen haar territorium gaat en de Provincie daar ook iets van moet vinden. Laat nooit twee ambtelijke organisaties een verantwoordelijkheid over een territorium delen, dat wordt meteen een werkgelegenheidsproject.

Provincies hebben in mijn systeem een belangrijke taak. Gemeenten zijn voortdurend bezig hun eigen buitengebied te doorzoeken om verdwaalde functies als een woonwijk, een meubelcentrum, of een distributiecentrum kwijt te raken. Dat moet per se binnen de gemeentegrenzen, anders hebben de buren het voordeel. Daarom slibben open ruimtes steeds meer dicht en raken we steeds meer binnenstedelijk groen kwijt. Met name het mysterie van de verdwijnende trapveldjes wordt hiermee verklaard. De meest lastige zaken, woonwagenkampen en recyclingcentra bijvoorbeeld, zet je aan de rand van je gemeente. Dat valt onder de logica van de kerncentrales, als er iets mis gaat komt de helft van het probleem bij de buren terecht. Grensgebieden tussen gemeenten zijn rommelzones en rommel heeft de neiging steeds rommeliger te worden en hun rommel te exporten naar aanliggende ruimtes. Kijk thuis maar eens.

Het buitengebied is de achterkant van de gemeente. De aandacht voor een stadszone neemt kwadratisch af met de afstand tot het stadshuis. Het eens zo dierbare Groene Hart is tegenwoordig een distributiecentrum, zoals ik ervaar als ik van Den Haag naar Utrecht rij. Het is een aaneengesloten ruimte van restgebieden. Hiermee is volgens mij 75% van de verrommeling van het landschap verklaard. De andere 25% komt van die klojo’s van projectontwikkelaars die zo nodig iets willen, op makkelijk te verwerven locaties, waar weinig ambtelijke aandacht voor is en de dichtheid van lastige burgers laag.

Een duidelijke taakverdeling tussen gemeente en provincie kan ervoor zorgen dat het gebied tussen de bebouwde kommen niet als restruimte, maar als een eenheid met eigen kwaliteit wordt gezien, zo u wilt bufferzones met een duidelijke functie. En als een gemeente uitbreiding nodig heeft, wordt dat afgewogen tegen het belang van het landschap, niet alleen het lokale belang van de gemeente. Dat is ook handig in verband met het probleem van de ambtelijke leercurve. Elke gemeente heeft zijn eigen dienst en die maken maar eens in de 10 jaar een uitbreidingsplan. Dat levert een hoog faalrisico op als je steeds opnieuw dat planproces moet opstarten en dat hebben we gemerkt. Een centrale organisatie die dat voor het hele provinciale buitengebied doet, kan van zijn fouten leren en verbeteringen toepassen en ook sterker onderhandelen met gehaaide private belangen. De visie op het buitengebied loopt een groter kans consistenter te zijn. Zonder een visie en een eigenaar van het buitengebied, iemand die zich echt zorgen maakt over de kwaliteit van het landschap, is het landschap op voorhand de “Sjaak”, tegenover het geweld van infrastructuur, woningbouw, landbouw en werkgelegenheid.

Het is daarbij cruciaal te bedenken dat het landschap tussen de steden een rol heeft. Zonder die leegte, ook wel eens natuur of landschap genoemd, is het aanliggende stedelijk gebied een stuk minder waard. Ik heb eens uitgerekend dat een leeg Soesterberg (en god zij dank, dat blijft leeg dankzij een gedurfde actie van de provincie Utrecht, Utrechts Landschap en de Rijksoverheid) 5% waarde toevoegt aan 1 miljoen woningen in de regio. Bij een gemiddelde woonwaarde van € 250 000 is dat € 12,5 miljard. Dit staat tegenover een magere opbrengst van enige honderden miljoenen euro’s uit directe grondopbrengsten bij ontwikkeling van Soesterberg tot woongebied, zoals een deel van de aanliggende gemeenten dat graag wilde, vanwege het de mogelijke extra inkomsten voor de gemeente uit grondtransacties.

Dit brengt me overigens bij het punt dat we in de toekomst dan ook moeten regelen dat publieke geldstromen zo gaan lopen dat aandacht voor kwaliteitsverbetering van de bestaande stad meer oplevert dan eenmalige uitgiften van gronden. Dus verhoog die OZB of laat een deel van de overdrachtsbelasting of BTW verdient in een gemeente naar die gemeente toevloeien als beloning voor duurzaam stedelijk beleid. Dan worden ze vanzelf minder opgewonden over nieuwe stadsuitbreidingen, gepaard gaande met de overhaaste grondaankopen.

Er horen, in het licht van de huidige ingetogen ruimtelijke ordening strategie, ook harde lijnen (rode contouren) om de bebouwde kom getrokken te worden. Tot hier en niet verder. Of eigenlijk een rode zone, werd mij van de week uitgelegd *). Een rode contour is belangrijk, maar helpt niet bij het opruimen van een rommelgebied. Een rode zone van intensief beheer en met een op kwaliteit gerichte visie, kan helpen de verrommeling aan te pakken. Om ervoor te zorgen dat de achterkant van de stad, een voorkant wordt met een waardige overgang tussen bebouwd en onbebouwd. Die beter ingerichte rode zone helpt ook, als een harde grens, om de aandacht te verleggen naar de intensivering van het binnenstedelijk gebied. Het gaat om het sturen op de nieuwe schaarste, nu onze ruimtelijke ordening te ruim in zijn jasje zit.

Mijn taakverdeling met de provincie drukt de gemeenten met de neus op hun eerste verantwoordelijkheid, namelijk het beheer en de kwaliteit van de stad. Dat beheer zal de opgave van de komende jaren zijn. Het Nederland van vandaag is ongeveer het Nederland van onze kinderen en de opgave is het gebouwde Nederland beter aan te laten sluiten aan de eisen van de nieuwe tijd. Maar ook om de kwaliteiten die we hebben, beter tot hun recht te laten komen. Dat doe je met minder ingenieurs en met meer conciërges en tuinkabouters, ofwel beheerders. De stad is dan ook geen bouwput meer, wat de meeste van onze steden nu nog zijn, vanwege het gekraai van de stadsideologen dat “de stad nooit af komt”. Die stad moet wel een keer af. Zeker in een tijd dat we met sterk in waarde gedaalde steden te maken hebben. Dat gaan we niet oplossen met grote investeringen van publiek kapitaal in nog ambitieuzere projecten, want dat geld is er niet. Dat gaan we in kleine stapjes doen, maar een grotere aandacht voor de kwaliteit van zowel stad als het buitengebied. En dat is de enige echte zinvolle taakverdeling tussen gemeente en provincie.

Met dank aan de deelnemers aan het congres van de Algemene Vereniging van Natuurbescherming in het provinciehuis te Den Haag, waar ik de discussie mocht leiden.


Cover: ‘Portret_Rudy Stroink_380px’


Portret - Rudy Stroink

Door Rudy Stroink

Dutch Spring


Meest recent

GO Weekoverzicht 21 november door Gebiedsontwikkeling.nu (bron: Gebiedsontwikkeling.nu)

Dit was de week waarin bleek dat het einde van de Didam-saga nog niet in zicht is

Wil je helemaal bij zijn bij de (gebieds)ontwikkelingen van deze week? Dan zijn dit de stukken die je gelezen moet hebben. Er is een nieuw hoofdstuk in de Didam-saga en de waterproblematiek vergroot de druk op ruimtelijke plannen in Limburg.

Weekoverzicht

21 november 2024

Zaandammerplein in Amsterdam door TasfotoNL (bron: Shutterstock)

Waardegedreven gebiedsontwikkeling zet baathouder centraal

Ferry Renne, procesmanager bij Brink, pleit voor een verandering in het vakgebied en stelt dat moderne gebiedsontwikkeling dwingt om op een andere manier naar ‘baten’ te kijken. “Zo creëren we kansen voor duurzame oplossingen in de toekomst.”

Analyse

21 november 2024

Wolkenkrabber in Londen in aanbouw door WD Stock Photos (bron: Shutterstock)

Circulaire gebiedsontwikkeling vraagt om meer dan alleen kringlopen sluiten

Circulair beleid richt zich binnen gebiedsontwikkeling nu nog vooral op het hergebruik van materialen. Dat kan en moet anders, blijkt uit een beleidsanalyse van TU Delft-onderzoekers. “Nu blijft het bouwprogramma onaangepast.”

Onderzoek

20 november 2024