Opinie Afgelopen woensdag presenteerde de Europese Commissie haar energie- en klimaatpakket voor 2030. Een belangrijk onderdeel van het pakket plannen zijn de doelen die voor 2030 geformuleerd kunnen worden. Bij de lidstaten en het Europees Parlement zijn er globaal drie groepen: degenen die opteren voor meerdere doelen (vooral emissiereductie en hernieuwbare energie), degenen die één doel kosteneffectiever vinden (emissiereductie) en degenen die eerst de mondiale klimaatonderhandelingen willen afwachten.
Duitsland en Denemarken zitten met een meerderheid van het Europees Parlement in de eerste groep, Engeland in de tweede, Polen in de derde. We moeten niet naïef doen over deze verschillen, omdat ze vaak samenhangen met diepgewortelde verschillen in drijfveren van het nationale beleid. In Duitsland is energie- en klimaatbeleid in de eerste plaats industriepolitiek, in Engeland heeft men te maken met een wettelijk kader dat reducties oplegt, in Nederland letten we nu eenmaal van oudsher op de kosten en Polen wil niet nog meer afhankelijk worden van Russisch gas.
PRIMES-model
De Europese Commissie had al eerder aangegeven dat een 40-42% reductie van broeikasgasemissies in 2030 past bij een doel van -80% ten opzichte van 1990 in 2050. Het gaat dan om reductie in Europa zelf, niet de aankoop van reductie elders. Deze stelling is gebaseerd op het energiemodel PRIMES. Andere modellen indiceren dat het PRIMES-model wellicht wat optimistisch is en dat het doel voor 2030 iets (ordegrootte 5%-punt) ambitieuzer moet zijn om -80% in 2050 te halen.
Dit past bij de inzet van Nederland dat ‘minimaal 40%’ reductie nodig is. Dat zal veel extra inspanning vragen. Zonder nieuw beleid komen we naar verwachting op 32% reductie in 2030 uit. De eerste vraag is dus welk doel hier voorgesteld gaat worden: -35% is weinig, -40% krap, -45% adequaat maar duurder.
Hernieuwbare energie
Een tweede vraag is of er een apart doel voor hernieuwbare energie wordt voorgesteld. Vanuit klimaatoptiek is dat overbodig. Een broeikasgasdoel leidt al tot extra hernieuwbare energie. Het EU Referentiescenario laat het aandeel duurzaam tot zo’n 24% in 2030 toenemen. In een kostenoptimaal reductiepad komt daar ordegrootte 3-5%-punt bij.
Ingeval de Europese Commissie dus een HE-doel van 27-29% zou voorstellen voor 2030, zou dat niet veel anders zijn dan passend bij een kostenoptimaal pad – mits het huidige 2020-doel wordt gehaald. Zo’n extra doel ontneemt lidstaten echter speelruimte. Als Engeland liever een extra kerncentrale bouwt omdat men opziet tegen de uitdaging van een zeer groot aandeel fluctuerende windenergie, lijkt dat toch een verdedigbaar onderdeel van het energiebeleid. Het risico van een apart doel hernieuwbaar is verder dat het ingevuld gaat worden met extra biomassa, wat het lastiger maakt strikte duurzaamheidscriteria te hanteren. Bij een nog hoger doel geldt dat des te meer.
Energiebesparing
Opmerkelijk is dat energiebesparing bij de doelstellingsdiscussie – behalve door het Europees Parlement – weinig wordt genoemd. Dat is jammer. Immers, als je vergaande broeikasgasreductie wilt realiseren, loopt dat via een reductie van de energie-intensiteit van de economie en/of een reductie van de CO2-intensiteit van het energieverbruik.
Op kortere termijn is het eerste goedkoper te realiseren, op langere termijn heb je ook het tweede meer nodig. De jaarlijkse energie-efficiencyverbetering die hoort bij een -80% doel is fors hoger dan wat in het verleden werd gehaald. Ook hier zal een stevig broeikasgasreductiedoel extra impulsen geven en denkbaar is dat een Europese doelstelling niet zoveel toegevoegde waarde heeft boven nationale.
Innovatie
Maar dan is in elk geval krachtig Europees beleid door voortschrijdende normen voor auto’s en apparaten cruciaal. Ook ambitieuze landen kunnen dat niet zelf. Adequate Europese normen zijn wellicht belangrijker dan afgedwongen nationale doelen.
Het PBL heeft in het verleden een pleidooi gehouden voor zichtbare aandacht voor innovatie in een beleidspakket. Dat blijft onverminderd belangrijk. Een belangrijk argument daarvoor is dat oplopende kosten van een klimaatpakket verminderd kunnen worden. Een beleidspakket voor 40-45% broeikasgasreductie in 2030 en 80% in 2050 leidt in de periode 2030-50 tot steeds hogere kosten omdat de eenvoudiger maatregelen al zijn genomen. De overblijvende, duurdere zitten vooral in het verkeer.
Verspreiding en toepassing
Extra nadruk op innovatie – niet alleen R&D, maar ook de start van diffusie (verspreiding en brede toepassing) van nieuwe technologie – kan ervoor zorgen dat de hogere kosten in de latere decennia omlaag gaan. Omdat innovaties niet uit de lucht komen vallen, zal dat nu al extra acties vragen.
Commissievoorstellen zijn het begin van besluitvorming. Het is te hopen dat het debat niet alleen over de doelen gaat, maar ook over het beleid dat nodig is ze te realiseren, opdat het energiesysteem daadwerkelijk schoner en competitiever wordt.
Cover: ‘2014.01.28_Het Europese beleidspakket voor 2030_660’