Recensie Steden verdichten en toch de menselijke maat behouden. Dat is volgens Frank Suurenbroek en Gideon Spanjar misschien wel de grootste stedelijke opgave van het moment. Zij schreven ‘Neuro-architectuur. Ontwerpen van hoogbouwsteden op ooghoogte’ en maken gebruik van inzichten en technologie uit onverwachte hoek.
Er wonen steeds meer mensen in de stad. Gevolg: grotere bouwvolumes, die ook steeds vaker de hoogte ingaan. Maar hoe kan de straat zo ontworpen worden dat de menselijke maat behouden blijft? Dan moeten we weten hoe de bewoners en gebruikers van de stad die hoogbouw op straat ervaren. Onderzoekers/auteurs Frank Suurenbroek en Gideon Spanjar zetten geavanceerde technologie en de neurowetenschappen in, om na te gaan hoe het lichaam reageert op impulsen uit de gebouwde omgeving. Ze noemen dit ‘nieuwe hybride werkveld’ neuro-architectuur. Uiteindelijk moet deze nieuwe aanpak leiden tot betere inzichten over hoe gebruikers van de stad hun leefomgeving ervaren, zodat ontwerpers daar beter rekening mee houden.
Mens mogen zijn
“Neuro-architectuur biedt de ontbrekende kennis en technologie om direct vanuit de beleving, de perceptie en het gedrag van gebruikers actief aan de leefkwaliteit van onze stedelijke omgeving te werken.” Dat schrijven Frank Suurenbroek en Gideon Spanjar – beide werkzaam als onderzoeker aan de Hogeschool van Amsterdam – in de slotbeschouwing van hun boek Neuro-architectuur. Ontwerpen van hoogbouwsteden op ooghoogte dat onlangs bij nai010 uitgevers uitkwam. Zij combineren twee belangrijke vragen die in elkaars verlengde liggen: wat vinden mensen prettige stadsstraten om in te verblijven en hoe kunnen we die realiseren als er ook nog eens veel meer woningen en voorzieningen in onze steden gebouwd moeten worden?
‘Scannen omgeving’ door Frank Suurenbroek en Gideon Spanjar (bron: nai010 uitgevers)
De eerste vraag is eigenlijk een heel fundamentele waarover al veel geschreven is. Sociologen en ontwerpers buigen zich er al jaren over. Van Jane Jacobs tot Jan Gehl: wat zijn de verhoudingen van een prettige straat? Welke elementen horen daar wel en niet in thuis voor mensen om zich daar op hun gemak te voelen? Welke rol speelt de overgang tussen gebouw en openbare ruimte daarin? We weten daar al veel over, op basis van sociologisch onderzoek, praktijkervaringen van ontwerpers en vertelde ervaringen van de gebruikers van die openbare ruimte. Maar, zo geven de auteurs terecht aan: wat er precies in de hoofden van de gebruikers gebeurt, weten we niet.
Aandacht trekken
Om daar wel achter te komen, maken de onderzoekers/auteurs gebruik van technologie die in de neurowetenschappen en omgevingspsychologie is ontwikkeld. Die technologie is de afgelopen jaren ook gemakkelijker toepasbaar geworden. We kunnen bijvoorbeeld de hersenactiviteit meten op het moment dat iemand een foto van een straatbeeld krijgt voorgehouden. Waar kijken mensen dan naar? Leidt dit tot veel beweging of worden mensen vrij gemakkelijk naar enkele punten in het beeld gestuurd die de aandacht trekken? Daarbij wordt aangenomen dat te veel beweging kan duiden op verwarring (‘deze straat is onoverzichtelijk’) of juist op te weinig impulsen (‘deze straat is te saai’).
Straten die over het algemeen als prettig worden ervaren, zijn straten waar grote bouwblokken niet domineren, met een zekere mate van afwisseling. En dat is terug te zien in het kijkgedrag van de respondenten van het onderzoek. Op basis van de hersenactiviteit achterhaalden de onderzoekers welke straten een prettig gevoel geven. Dat zijn straten met groen, warme materialen en met plinten waar iets te zien of te doen is. Gebruikers van de stad voelen zich er niet overweldigd door grote bouwvolumes of autoverkeer.
Het zijn straten waar je als mens ‘mag zijn’, waar je je al flanerend op je gemak voelt. Veel oude binnensteden zijn daar goede voorbeelden van en die worden ook steeds meer op die manier (weer) ingericht. Auto’s eruit of onder de grond, de voetganger krijgt meer ruimte met meer plekken voor ontmoeting.
Goede voorbeelden
De tweede hoofdvraag in het boek gaat over hoe die ‘menselijke maat’ behouden of gecreëerd kan worden in steden die de komende tijd stevig moeten verdichten om aan de enorme behoefte aan woningen te voldoen. Zoals de auteurs terecht aangeven, is niet alleen het bouwen van die woningen een forse opgave: de inpassing in bestaande steden vraagt nogal wat van de ontwerpers om die massa voor de bewoner en gebruiker van de stad prettig, overzichtelijk en voor hun hersenen behapbaar te houden. Want als het toevoegen van woningen niet in de breedte kan – buiten de stad – dan moet het in de hoogte.
Hoe gaan verdichting en menselijke maat op een prettige manier gelijk op? Daartoe zijn stadsstraten met hoogbouw geanalyseerd in zes verschillende steden. Deze worden binnen de vakwereld nogal eens genoemd als goede voorbeelden waar hoogbouw is toegepast. Steeds zijn twee straten onderzocht om zo aangrijpingspunten te vinden voor ‘hoogbouw met een menselijke maat’.
‘Heatmap Gustav Mahlerlaan Amsterdam’ door Frank Suurenbroek en Gideon Spanjar (bron: nai010 uitgevers)
De voorselectie van de veel genoemde goede voorbeelden komt zowel pragmatisch als efficiënt over. Gelukkig is niet geprobeerd een totaalbeeld te presenteren over hoe hoogbouw in alle uithoeken van de wereld wordt toegepast en hoe dit de perceptie van Nederlandse gebruikers – de respondenten waren allemaal Nederlandse studenten – beïnvloedt. Zo komen we in deze studie geen voorbeelden uit Abu Dhabi of China tegen. Vermeden is ook de worsteling die in verschillende Europese steden over hoogbouw speelt. De respondenten – met eyetracker – keken naar steeds twee straten in Vancouver, Toronto, Manchester, Londen, Oslo en Amsterdam (Zuidas). Zo werden vrij gericht lessen voor de Nederlandse praktijk opgehaald.
Hoogbouw niet te vermijden
De twaalf straten in de zes steden worden uitgebreid besproken, na inleidende hoofdstukken over de beleving van de leefomgeving, stedelijke verdichting in verhouding tot de menselijke maat en de principes van neuroarchitectuur. Het komt in iedere casus aan bod: de maat van de straat, de vormgeving van de gebouwen, de overgang tussen gebouw en straat, de verhouding tussen plint en de hoogbouw die erboven verrijst of iets naar achteren is geplaatst – het luistert allemaal heel nauw. Op basis van de neuro-architectonische instrumenten blijkt veel te kloppen van wat we al vermoedden op basis van eerdergenoemd onderzoek. Namelijk dat actieve plinten, het ritme in gevels en gebouwen en het gebruik van meer tactiele, warme materialen een rol spelen in wat de meeste mensen als een ‘prettige straat’ typeren.
Het meest opvallend vinden de onderzoekers zelf dat voor de respondenten niet alleen het straatniveau van belang blijkt te zijn in zowel hun perceptie als beoordeling van een straat; ook de aanwezige hoogbouw speelt daarin een rol. Zo kan een straat een aantrekkelijke plint hebben. Er kunnen ook bomen aanwezig zijn die zowel de straat ‘verzachten’ als de hoogbouw een beetje verstoppen. En de hoogbouw kan ook wat meer naar achteren zijn geplaatst om deze minder dominant te laten zijn in het straatbeeld. Maar ook dan speelt hoogbouw weldegelijk een rol op ooghoogte voor het totaalbeeld van de mensen die op straat lopen.
Maakbare stedelijkheid
Het voert te ver om iedere casus hier tot in detail te bespreken, maar voor wie er geweest is: het verbaast niet dat de Tjuvholmen Allé als beste werd gewaardeerd. Deze straat ligt in het getransformeerde havengebied van Oslo, bestaande uit twee eilanden die samen de nieuwe wijk Tjuvholmen vormen. De gebouwen zijn afwisselend én vormen een geheel, het stratenpatroon is in een strook langs de gebouwen fijnmaziger dan in het midden waardoor sferen van openbaarheid ontstaan en er zijn op goed gekozen plekken in de Allé bomen te vinden. Verder zijn de plinten aantrekkelijk maar verre van schreeuwerig en kent de straat op gezette locaties goede herkenningspunten.
‘Gazepath Tjuvholmen Allé Oslo’ door Frank Suurenbroek en Gideon Spanjar (bron: nai010 uitgevers)
De Tjuvholmen Allé is het soort straat – en dit geldt voor de gehele wijk – waaruit blijkt dat een prettig soort stedelijkheid wel degelijk maakbaar is. Hetzelfde geldt overigens ook voor het enige Nederlandse voorbeeld in het boek: de Zuidas. De George Gershwinlaan – met veel naar achter geplaatste en oplopende hoogbouw – scoort bij de respondenten nog net wat beter dan de Gustav Mahlerlaan, maar beide voorbeelden in het boek van Suurenbroek en Spanjar bieden voldoende bewijs om de nogal eens verguisde Zuidas van het nodige eerherstel te voorzien (en daarmee het stedenbouwkundig concept van architect Pi de Bruijn). Het blijken gebalanceerde straten te zijn waar dichte bebouwing in hoge volumes op een doordachte manier samengaat met stedelijkheid op ooghoogte. De scans van de respondenten liegen niet.
Neuro-gebiedsontwikkeling
Wat is nu de betekenis van dit boek? De auteurs stelden een bijzonder relevante vraag: hoe houden we onze steden leefbaar en aangenaam als er nog heel veel woningen bij moeten komen? Daarbij is het van groot belang en van meerwaarde om de ontwikkel- en ontwerppraktijk te voeden met de technologische mogelijkheden uit de neurowetenschappen en omgevingspsychologie. Het samenbrengen van verschillende disciplines helpt om de praktijk te verbeteren, iets wat uiteindelijk moet leiden tot prettige en daarmee gezonde leefomgevingen voor stedelingen.
‘George Gershwinlaan, Amsterdam’ door David Peperkamp (bron: Shutterstock.com)
Toch zijn er ook de nodige vragen te stellen bij dit onderzoek en de bijbehorende publicatie. Zo zijn de resultaten gebaseerd op een kleine groep studenten (31) en is er geen onderscheid gemaakt naar bijvoorbeeld gender en andere mogelijke relevante kenmerken en ervaringen van de gebruikers die de beelden van straten hebben bekeken en beoordeeld. In het boek wordt wel gezegd dat culturele verschillen van belang zijn, maar niet duidelijk is in hoeverre die een rol spelen bij de mensen die de beelden van straten hebben bekeken. Het zou interessant zijn om daar meer over te weten te komen, om zo een vollediger beeld te krijgen over wat voor straten met veel hoogbouw als prettig en menselijk worden ervaren – voor Nederlandse stadsbewoners in al hun diversiteit.
Ook is er in het onderzoek niet of nauwelijks rekening gehouden met de verschillende ervaringen van uiteenlopende vervoersmiddelen. Is een straat met hoogbouw in verschillende varianten al wandelend per se hetzelfde als op de fiets, in de tram of op de scooter?
‘Alberni Street Vancouver’ door Frank Suurenbroek en Gideon Spanjar (bron: nai010 uitgevers)
Suurenbroek en Spanjar noemen de ervaring van gebruikers van de stad op gebiedsniveau als interessant vervolgonderzoek. Deze schaal is voor gebiedsontwikkelaars zeer relevant. Waar de onderzoekers/auteurs op hinten is dat verdichting tot stress kan leiden, maar dat die voor stedelingen beperkt kan worden door op de juiste plekken in de omgeving pleinen en parken toe te voegen. Zo worden de nodige rustpunten gecreëerd. Er wordt weleens beweerd dat wijken rust en reuring nodig hebben, maar hoe beide elementen elkaar daadwerkelijk beïnvloeden voor gebruikers van de stad kan – aan de hand van ‘neuro-gebiedsontwikkeling’ – een boeiend vervolgonderzoek vormen.
Stap verder
Ondanks de nog openstaande vragen maken Suurenbroek en Spanjar duidelijk dat de inzet van technologie en kennis van de neurowetenschappen en omgevingspsychologie van waarde kan zijn om “direct vanuit de perceptie van gebruikers aan de leefomgeving te werken”, zoals ze in hun slotwoord aangeven. Het is te hopen dat zij dit experimentele onderzoek over de ontwerppraktijk van individuele (hoogbouw)straten nog een stap verder brengen – en dan het liefst ook voor complete gebiedsontwikkelingen.
In deze korte AT-5 docu legt Frank Suurenbroek de principes van de Zuidas en de neuro-architectuur uit:
Cover: ‘Gazepath Bay Street Toronto’ door Frank Suurenbroek en Gideon Spanjar (bron: nai010 uitgevers)