Opinie Je bent óf voor binnenstedelijk bouwen óf voor bouwen in het groen. Columnist Hans-Hugo Smit ziet deze klassieke tegenstelling onder invloed van de grote behoefte aan woningen, voorzichtig kantelen. “Als we dan toch in de wei moeten bouwen, dan wel buitengewoon stedelijk.”
Zo lang als ik werk in gebiedsontwikkeling, is er een tweestrijd tussen ‘bouwen in de stad’ en ‘bouwen in de wei’. Waar het eerst vooral een ‘of-of’ discussie was, hoor ik nu meestal zeggen dat het ‘natuurlijk en-en’ is. Maar heel snel daarna volgt toch vaak de oude voorkeur, voor hetzij ontspannen woonmilieus aan de rand, hetzij binnenstedelijk verdichten. De oude kampen bestaan nog steeds, alleen de framing is wat anders.
Onderdeel van dat nieuwe frame is de term ‘buitenstedelijk’. Nadat ik een paar jaar geleden het Planbureau voor de Leefomgeving erover hoorde, lanceerde onlangs de NEPROM een plan voor nieuwbouw op ‘100 buitenstedelijke locaties’.
Ik moest er even aan wennen, maar inmiddels zie ik wel wat in dat woord ‘buitenstedelijk’. In de eerste plaats – en voor NEPROM waarschijnlijk niet onbelangrijk – klinkt het minder ontgroenend en invasief dan bouwen ‘in de wei’. Ten tweede behoeft het voor leken minder uitleg dan onze vakterm ‘uitleglocaties’. En ten derde geeft het indirect extra duiding aan ‘binnenstedelijk bouwen’. Daarmee bedoelen we immers niet ‘bouwen in de binnenstad’, maar ‘bouwen binnen de stad’. Je bouwt of binnenstedelijk of buitenstedelijk (maar dan dus niet of-of, maar en-en he!). Lekker helder toch?
Van oudsher zit ik meer in het stads- dan het wei-kamp. Recentelijk schuif ik wel wat op. Vanuit mijn binnenstedelijke appartement (met buitengewoon lage woonlasten) zie ik de woonprotesten voorbijtrekken. Als we ieders recht op (enigszins betaalbaar) wonen willen honoreren, moeten we sneller en meer bouwen dan wat binnen de stadsmuren mogelijk is. Bovendien heeft corona ons maar weer eens laten zien hoe fijn buitenruimte en groen in de stad zijn. Ook de stedeling snakt naar licht, lucht en groen. Dat moeten we koesteren, niet volbouwen.
Buitenstedelijk zegt iets over waar we bouwen, maar niet over wat we moeten bouwen. Een pleidooi voor ‘bouwen in de wei’ was doorgaans een pleidooi voor monofunctionele woonwijken met laagbouw, ruimere huizen met tuinen en autoparkeerplek voor de deur. Maar als we weten dat levendige gemengde woonmilieus met veel stedelijke voorzieningen zo populair zijn, dat verdichting ook allerlei voordelen biedt met het oog op verduurzaming en de energietransitie (zoals draagvlak voor OV en deeleconomie) en dat ruimte schaars is, laten we daar dan – ook buiten de stad – vol op inzetten. Dus compact, gemengd (zowel qua functies als doelgroepen) en hoog bouwen, rond hoogwaardig openbaar vervoer en met goede en groene collectieve buitenruimtes.
Buitenstedelijk bouwen? Ja graag, maar dan wel – ook buiten – gewoon stedelijk!
Cover: ‘GO Column Hans Hugo Smit’ door Robin Duister (bron: Gebiedsontwikkeling.nu)