Verslag Het ontwikkelen van ‘binnenstedelijke innovatiedistricten’ is het antwoord van veel steden op de veranderende economie. Maar slagen deze gebiedsontwikkelingen ook in hun ambities om een brede groep ondernemers aan te trekken en spin-offs te creëren voor alle lagen van de bevolking? Dit najaar gingen tijdens de Urban Transformation Conference in Rotterdam Wouter Jan Verheul, Flavia Curvelo en Daniel Rietbergen in op deze vragen.
Verslag van Urban Transformation Conference
Binnen zogenoemde urban innovation districts worden binnenstedelijke locaties getransformeerd naar levendige woon-, werk- en recreatiegebieden. Het beoogde gevolg: een broedplaats van innovatie en een sterke impuls voor een hoogwaardige kenniseconomie. Toch lijken deze gebieden niet altijd een brede groep aan te trekken, terwijl deze diversiteit aan mensen, bedrijvigheid en faciliteiten juist innovatie en werkgelegenheid moet bevorderen.
Ten eerste: wat zijn urban innovation districts nu precies? In theorie kunnen deze volgens keynotespeaker en innovatiegoeroe Bruce Katz het best omschreven worden als gebieden waar vooruitstrevende en plaatsbepalende bedrijven en instituties zich clusteren en verbinden met start-ups, scale-ups en incubators. Dit gebeurt in een omgeving met goede bereikbaarheid, fysieke nabijheid en een mix van retail, kantoren en woningen (1). Het ontstaan ervan wordt gezien als een verschuiving van bedrijfslocaties buiten de stad naar een binnenstedelijke omgeving. Hier zijn door de diversiteit van gebruikers en de ruimte voor (onverwachte) ontmoetingen meer prikkels voor innovatie en groei aanwezig.
‘Canary Wharf 1212’
Canary Wharf in Londen
Sociale diversiteit als output
Maar niet iedere succesvolle bedrijvenlocatie leidt tot werkgelegenheid en economische voorspoed voor omliggende wijken. Wouter Jan Verheul (TU Delft) wijst in dit verband op het business district Canary Wharf in Londen. Economisch gezien is dit weliswaar een succes voor de banken en vastgoedsector, maar de sociaal-economische verschillen tussen Canary Wharf en de omliggende gebieden zijn gedurende de ontwikkeling juist toe- in plaats van afgenomen (2). In ons eigen land kunnen we ook discussiëren in hoeverre het succesverhaal van de High Tech Campus in Eindhoven slechts een enclave is voor hoogopgeleide kenniswerkers, of dat de gehele bevolking van Eindhoven er de vruchten van plukt. De meningen zijn hierover verdeeld.
Het wezen van deze innovatedistricten bestaat uit drie condities: economisch (bedrijven, start-ups, incubators, cafés & restaurants, et cetera), fysiek (innovatie stimulerende en faciliterende parken, straten, gebouwen) en sociaal (zoals workshops, trainingen en netwerkevenementen). Deze drie condities vormen samen, wanneer in juiste verhouding, een innovation ecosystem (3). Flavia Curvelo (TU Delft) stelt echter dat in de praktijk veelal maar twee van de drie condities aanwezig zijn. Fysieke condities zouden niet alleen de economische, maar juist ook de sociale condities moeten ondersteunen. Hierin een balans vinden blijkt vaak een moeizaam proces, vooral omdat het niet altijd duidelijk is hoe en door wie de omgevingsontwikkeling precies wordt gestimuleerd. Om daadwerkelijk de inclusieve stad vorm te geven, moeten de fysieke condities voor iedereen uitnodigend zijn.
Met haar casusonderzoek naar Kendall Square in Cambridge (VS) laat Curvelo zien hoe de bedrijvencampus van technologie-universiteit MIT zich door de jaren heen heeft ontwikkeld: van een oud industrieel terrein tot een werkelijk innovatiedistrict waar tientallen (inter)nationale bedrijven gevestigd zijn en miljarden omzetten. Toch blijft het gebied een enclave voor rijke hoogopgeleiden, waar de toegankelijkheid voor lage inkomensgroepen is afgenomen. Een voorbeeld is de 1200 dollar per maand die een student in het district moet betalen voor een schrale acht vierkante meter aan woonoppervlak. Volgens Curvelo moeten innovatiedistricten sociale diversiteit (en de inclusie daarvan) niet alleen als een input gebruiken om tot innovaties te komen, maar zeker ook als succesindicator van de output.
‘Den Haag Centraal 1212’
Den Haag Centraal (bron: "- Den Haag Centraal -" (CC BY 2.0) by Jacqueline ter Haar)
Onderbenutte condities
Verheul stelt via de casus ‘Den Haag Central Innovation District’ (CID) de vraag welke fysieke condities vereist zijn voor het gewenste katalysatoreffect. De gemeente omschrijft het CID Den Haag als het gebied binnen en rondom de drie transportknooppunten (station Den Haag Centraal, Laan van NOI en Hollands Spoor). Na onderzoek met Tuur Pluijmen presenteert Verheul een model van de fysieke condities waar in innovatiedistricten aan gewerkt kan worden. Het gaat om interventies voor infrastructuur (openbaar vervoer, bewandelbaarheid), functies & voorzieningen (mix kantoor, wonen, retail en evenementenruimtes), gebouwen & publieke ruimte (open plinten, flexibele multipurpose publieke ruimte) en imago & branding (banners, herkenningstekens, onderscheidend ontwerp) (4).
Met name voor publieke
(ontmoetings)ruimte en imago (herkenbaarheid) kan nog een flinke slag
geslagen worden in het CID. Door onderbenutte fysieke condities en
een gebrek aan een programma dat kennisuitwisseling en onverwachte
ontmoetingen stimuleert, komen innovaties en spin-offs voor de
omliggende buurten te weinig tot stand. Terwijl het gebied wel
potenties heeft. Verheul concludeert daarom: het fysieke programma is
niet de motor van innovatie, maar kan wel als katalysator dienen,
vooral als aan de sociale programmering van de fysieke ruimte wordt
gewerkt.
‘Strijp-S: levendigheid op het Ketelhuisplein, met op de achtergrond het Klokgebouw’ door Peter Beekmans (bron: Wikimedia Commons)
Strijp-S (bron: Peter Beekmans)
Inclusiever maken
In de derde casus, het gebied Strijp-S in Eindhoven, laat planoloog Daniel Rietbergen zien hoe innovatiedistricten een katalysator voor de omgeving kunnen worden. In zijn Master City Developer-afstudeeronderzoek keek Rietbergen naar de connectiviteit tussen gebruiker en gebouw, tussen programma en marketing, en hoe katalysatoreffecten van innovatiedistricten ontstaan voor de stad.
Het voormalige Philips-fabrieksterrein Strijp-S onderging vernieuwing tot een woon-werkgebied voor zo’n 700 bedrijven. Aanvankelijk werd participatie door de omgeving beperkt om het ontwikkelproces niet te vertragen. In een later stadium is onderzocht wie in het gebied wilde wonen en hoe dat eruit moest zien. Door de focus op sociale evenementen, weet Strijp-S nu de verbinding te maken met de omliggende buurten. Een voorbeeld hiervan is de ‘Dutch Design Week’, waar alle designers de mogelijkheid krijgen hun werk te presenteren. Maar ook door de culturele identiteit van Strijp-S te behouden en te benadrukken (denk aan het transformeren van oude gebouwen en gebruik van transparante plinten), is het DNA van de plek en de verbondenheid met de buurt versterkt. Maar hoewel de creatieve industrie en de sociale huurwoningen op Strijp-S het gebied inclusiever maken dan de High Tech Campus, blijft de toegankelijkheid voor een brede doelgroep een uitdaging.
5 lessen voor katalyserende innovatiedistricten
- Beschouw de fysieke ruimte als katalysator voor de aanwezige economie en maak deze ook uitnodigend voor een diverse doelgroep
- Maak innovatie zichtbaar voor de publieke gemeenschap
- Focus op een breed sociaal programma en experimenteer daarmee
- Gebruik de waarde van historische gebouwen voor nieuwe ontwikkelingen
- Verbind de lokale bevolking met het gebied, want zij maken vaak meer dan de kenniswerkers het gebied gedurende de hele dag aantrekkelijk
(1) Katz & Wagner, 2014
[Tekening](2) Doucet, 2010
(3) Katz & Wagner, 2014
Cover: ‘Canary Wharf 1212’