Verslag Is koopkracht een goede indicator voor de kwaliteit van het stedelijk leven? En hoe is deze gerelateerd aan ruimtelijke kwaliteit? De Amerikaanse landschapsarchitect Jessica Bridger presenteerde op 11 december jl. de resultaten van haar Jaap Bakema Fellowship onderzoeksproject: Purchasing Power and Spatial Consequences: A 21st Century Mashup. Het project combineert kwantitatieve economische gegevens en ruimtelijke analyse met case studies, te weten Zurich, Berlijn en Sofia. De lezing over dit relevante onderzoek was vooral een persoonlijk statement.
Kernpunten
- Economie wordt nog teveel los gezien van geografie; in welke steden en regio’s vindt economische activiteit plaats en waarom?
- Quality of place is deels afhankelijk van onmeetbare factoren; het ontastbare is vaak precies hetgeen steden aantrekkelijk en onderscheidend maakt.
- Steden die economisch en/of cultureel sterk zijn handhaven en versterken deze positie relatief eenvoudig.
2011/2012-fellow Jessica Bridger is een Amerikaanse journalist, onderzoeker en adviseur. Naast eigenaar-directeur van het bureau *Very mercenary is ze redacteur bij Topos: The International Review of Landscape Architecture and Urban Design. Haar werk richt zich op de samenvloeiing tussen de gebouwde omgeving en economische en culturele processen op alle schalen. Meer dan een ontwerper noemde Bridger zichzelf een journalist,. Haar onderzoek werd getriggerd door de simpele vraag: ‘waar wil ik leven?’ Bridger woonde eerder in Berlijn, maar moest wegens familieomstandigheden terugverhuizen naar Boston en New York, waar ze ondanks een veel hoger salaris aanzienlijk minder gelukkig was. Berlijn had Bridger ervaren als mooier en groener en ze had daar meer geld om te besteden aan leuke dingen. Dit riep de vraag op: wat is de relatie tussen koopkracht, ruimtelijke kwaliteit en geluk? De aanleiding voor haar onderzoek Purchasing Power and Spatial Consequences: A 21st Century Mashup.
Jaap Bakema Fellowship
De Jaap Bakema
Fellowship is een beurs van 10.000
euro voor onderzoek op het snijvlak
van architectuur, techniek en
samenleving, dat nieuwe perspectieven
kan openen op ontwerp, gebruik en
perceptie van de gebouwde omgeving.
Het fonds, geïnitieerd door wijlen
professor Piet Sanders en opgericht
door het NAi en uitgever A10, richt
zich volgens avondleider en scheidend
NAi-directeur Ole Bouman vooral op de
‘celebration of speculation’. Waar
speculatie in deze tijden vaak het
slachtoffer is van bezuinigingen,
heeft dit fonds kunnen blijven
bestaan, en zal het zelfs blijven
bestaan binnen het Nieuwe Instituut,
kondigde Bouman aan. ‘De Bakema
Fellowship is uitgereikt aan een
diverse verzameling onafhankelijke
denkers. De lijn tussen deze
onderzoekers is niet zozeer coherent
gebleken, behalve in het feit dat het
iedere keer ging om zeer
onafhankelijke denkers met hun eigen
ideologieën en fascinaties,’ aldus
Bouman.
Kwantitatief
Bridger plaatste haar onderzoek in het perspectief van internationale onderzoeken naar koopkracht, zoals het jaarlijkse vergelijkend onderzoek van de Zwitserse bank UBS naar koopkracht over de hele wereld. Wat kan je met een bepaalde som geld kopen op een bepaalde plek? The Economist drukt dit uit in de Big Mac-index; voor 10 dollar koop je in Jakarta veel meer Big Macs dan in New York, maar je moet verhoudingsgewijs veel langer voor een Big Mac werken.
‘Koopkracht en ruimtelijke consequenties - Afbeelding 1’
Drie steden vergeleken. De tijd die het kost om een Big Mac en kilo brood of een kilo rijst te verdienen (in minuten) en de tijd die het kost om een iPad te kunnen betalen (in werkdagen).
Bridger bestudeerde in eerste instantie 35 Europese steden, van Oslo tot Athene. In haar overall rankings kwam Zurich als beste uit bus, Kiev eindigde op de laatste plaats. Voor een verfijning van het onderzoek analyseerde ze drie casestudies nader: Zurich, Berlijn en Sofia. Bridger calculeerde hoeveel werktijd - in minuten of werkdagen - gelijk staat aan een Big Mac, een kilo brood, een kilo rijst en een Iphone. Het stippendiagram maakt inzichtelijk dat het verkrijgen van al deze producten in Sofia aanzienlijk meer moeite kost dan in Zurich of Berlijn.
Bridger tracht relaties te leggen tussen deze vrij basale kwantitatieve constateringen en ruimtelijke kwaliteit. Al gaf ze direct aan niet de enige te zijn die dit probeert te doen; zie het magazine Monocle en The Economist, die in haar 'Best Cities Ranking and Report' sinds kort ook refereert aan enkele ruimtelijke aspecten. Bridger hamerde op de relationaliteit tussen geografie en economie, verwijzend naar de Amerikaanse professor Paul Krugman:
“It should not be hard to convince economists that economic geography - the study of where economic activity takes place and why - is both an interesting and an important subject. Yet until a few years ago it was a subject mainstream economics largely neglected. Even now, introductory textbooks seem to describe a curiously disembodied economy, without regions or cities”.
Kwalitatief
Bridger vervolgde haar verhaal met een (fragmentarische) opsomming over de ruimtelijke kwaliteit van de drie bestudeerde steden, op basis van door de door haar aangewezen indicatoren. Zurich scoort al jaren enorm hoog in diverse rankings. Berlijn is een stad met een enorme diversiteit, waar alles mogelijk is en veel cultuur wordt geproduceerd, ondanks de relatief hoge werkloosheid en moeilijke geschiedenis. Sofia is volgens Bridger 'the city as unfulfilled promise'; een stad die met zichzelf worstelt sinds de val van het IJzeren Gordijn, maar blijft proberen. Bridger voerde ruimtelijke analyses uit om te verklaren waarom deze steden zijn zoals ze zijn. De wegenstructuur blijkt een belangrijke onderlegger voor economische activiteit te zijn, ook in historisch perspectief. De drie steden kennen een compleet verschillende netwerkstructuur: die van Zurich is enorm geconcentreerd, Berlijn heeft een veel lossere structuur en Sofia bestaat uit een hart met daar omheen een policentrische periferie.
Wat betreft openbaar vervoer stelde Bridger dat de prijs van een kaartje in iedere stad een daadwerkelijk andere betekenis heeft. Zo zijn er in Sofia twee gescheiden systemen, kent het systeem in Berlijn een enorme dichtheid en is dat van Zurich perfect afgestemd op regionale netwerken. Wat Bridger vooral had bemerkt waren de verschillen in ruimtelijke kwaliteit van het systeem zelf. In het mooie en kostbare openbaar vervoerssysteem van Zurichprint een niet werkende stempelautomaat zelfs een verklarend kaartje. In Berlijn ziet het er niet zo geavanceerd uit als in Zurich, maar werkt het systeem uitstekend en is men daar erg trots, net als in Sofia - waar men vooral nog moet wennen aan de metro. Bridger sloot af met een gepassioneerde oproep aan ontwerpers om verantwoordelijkheid te nemen in het duurzaam ontwikkelen van steden binnen hun lokale context.
Reactie
Volgens referent Robert Kloosterman, hoogleraar economische geografie en planologie aan de Universiteit van Amsterdam, is de kwaliteit van een plek 'a matter of daily life', wat hij illustreerde aan de hand van zijn geliefde vakantieoord Calabrië in Italië. ‘Een geweldige plaats waar het eten goed is, de stad prachtig en het weer uitstekend.’ Het gaat dan over de kwaliteit van een plaats, niet over de kwaliteit van het leven - een belangrijk onderscheid volgens Kloosterman. Hij benoemde enkele fundaties van 'plaats-kwaliteit'. Calabrië ziet er dan misschien fantastisch uit, het mist een flexibel lokaal productiesysteem en faciliteert dus nauwelijks banen - volgens Kloosterman een basisconditie. Daarnaast refereerde hij aan 'stedelijke orde', enerzijds een fysieke orde als bijvoorbeeld riolering en transport, anderzijds een sociale orde - regels en aansprakelijkheid.
Het onderzoek naar steden is volgens Kloosterman nooit vanzelfsprekend geweest, maar heeft het laatste decennium een enorme vlucht genomen. Steden veranderen enorm, het inwoneraantal van Amsterdam ligt nu bijvoorbeeld weer op het niveau van 1972. Na 1985 kenden steden een terugval als gevolg van decentralisering, en in de post-fordistische productiemarkt veranderde de betekenis van nabijheid . De symbolische waarde van producten werd steeds belangrijker; series werden kleiner en plaatsen raakten meer verweven met de producten.
Kloosterman stelde dat er onevenredig veel onderzoek is gedaan naar binnenstedelijke gebieden; naar de herovering van de binnenstad door de culturele elite en bovenklasse. Gentrification laat daar de terugkeer van rijkdom zien, aldus Kloosterman. Volgens hem is Richard Florida terecht bekritiseerd over zijn concept van de 'creative class', maar had hij wel een punt. Er is iets aan het veranderen in steden, en het zijn vooral de bewoners die veranderen.
We moeten ons denken volgens Kloosterman vooral focussen op de dynamiek van steden. De quality of place speelt volgens hem een belangrijke rol in de hedendaagse trend dat hoogopgeleide jongeren na hun studie verhuizen naar Amsterdam. Aangetrokken door de kwaliteit van de plaats, culturele voorzieningen, werk en een levendige partnerpool. Maar ook de dialectiek in die stad tussen chique winkels en vintage boetiekjes. Kloosterman ziet het als een proces van terugkerend rendement, zichzelf telkens versterkend - zonder beleidsinterventies.
Tot slot stelde Kloosterman dat de context van steden een principiële betekenis heeft in de ruimtelijke kwaliteit. Culturele hoofdsteden versterken zich continu, net als regionale metropoolgebieden. Kloosterman ziet een sterke relatie tussen mondiale kunstcentra en mondiale financiële centra. New York en London zijn evidente voorbeelden van de synergie tussen die twee, maar Berlijn is vooral enorm cultureel. Kloosterman besloot zijn betoog met wat misschien wel de hele avond als een mist boven de zaal hing; quality of place is deels simpelweg onmeetbaar. Het ontastbare is vaak precies hetgeen steden aantrekkelijk en onderscheidend maakt.
12 december 2012, NAi Rotterdam
Organisatie: NAi
Cover: ‘Koopkracht en ruimtelijke consequenties - Afbeelding 1’