Opinie Flip ten Cate nam op 24 november afscheid van de Federatie Ruimtelijke Kwaliteit, de vereniging van lokale adviescommissies voor omgevingskwaliteit, erfgoed en welstand. Als geen ander heeft hij zicht op het lokale beleid rondom ruimtelijke kwaliteit. MooiNL vroeg hem naar zijn visie op het plan van (demissionair) minister De Jonge om lokale bouwmeesters bij gemeenten in te zetten. Daar is hij niet zonder meer voorstander van.
Nederland heeft een bijzondere traditie in de zorg voor een mooie omgeving. Al in de Middeleeuwen bestonden er verordeningen die eisten dat nieuwe woningen bijdragen aan de ‘cieraet’ van de stad. Zogenoemde ‘fabrykmeesters’ zoals de bouwmeesters Daniël Stalpaert en Hendrick de Keyser zagen er op toe dat de huizen aan de grachten en de straten aan die eis voldeden. Die zorg is nooit verdwenen, de huidige adviescommissies Ruimtelijke Kwaliteit beijveren zich in (bijna) elke gemeente nog steeds voor de schoonheid van de nieuwe bouwwerken. Dat doen ze omdat de gemeenten het zelf nodig vinden – want van het Rijk hoeft het allemaal niet.
Nieuwe koers
Met het programma Mooi Nederland slaat de regering echter een nieuwe koers in. Ruimtelijke kwaliteit staat nadrukkelijk op de agenda. In een recente brief aan de Tweede Kamer schrijft demissionair minister Hugo de Jonge dat er de komende jaren zoveel op gemeenten afkomt, dat de lokale aandacht voor kwaliteit wel een steuntje in de rug kan gebruiken. Niemand weet hoe Nederland van de toekomst er precies uit zal zien. Maar iedereen wil graag dat het een land is waar ook onze kleinkinderen van kunnen houden.
‘Openbare ruimte Den Helder’ door Bertil van Beek (bron: Zeestad)
Het is goed om te realiseren dat alle urgente opgaven de uitstraling van elk gebied in Nederland zullen veranderen. Of het nu maatregelen zijn voor duurzame energie, waterbeheer, woningbouw, stikstof, openbaar vervoer of bestaanszekerheid: stuk voor stuk zullen ze de stad, het dorp en het landschap transformeren. Voor het welzijn en geluk van mensen is het van belang dat we met die transformatie niet alleen ruimte vinden voor de verschillende functies, maar dat we vooral ook fijne plekken creëren, samen met bewoners. “Fijne plekken met een goede balans tussen gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde en gemaakt met goede stedenbouw en architectuur,” schrijft De Jonge.
Sector-overstijgend denken met schoonheid
Het belangrijkste instrument waarmee gemeenten sturen op ruimtelijke kwaliteit is hun adviescommissie van onafhankelijke meekijkers. De Jonge wil dat lokale adviesstelsel versterken, onder meer door in elke gemeente ook nog een lokale bouwmeester aan te stellen.
Is dat een goed idee? Er is inderdaad behoefte aan vrijdenkers die bijvoorbeeld de energietransitie (zonnepanelen en gevelisolatie van alle gebouwen van voor 1975) weten te koppelen aan erfgoed, architectuur, klimaatadaptatie en stedelijke ontwikkeling. Dit sector-overstijgende denken met schoonheid als focus is er bij de gemeenten nauwelijks. Een lokale bouwmeester kan daar wellicht bij helpen, maar hoe voorkom je dat de bouwmeester een hofnar wordt, die door niemand serieus wordt genomen?
Voorwaarde zijn een krachtig lokaal bestuur en een goede afdeling stedenbouw, die de uitdaging van een onafhankelijke dwarsdenker aan kunnen. Een zwakke wethouder benoemt namelijk liever een ambtenaar die mééspreekt in plaats van tégen.
Een bouwmeester moet gewíld worden. Gewild door het bestuur aan wie hij adviseert. Gewild door de ambtelijke stedenbouwers die hem niet als een bedreiging moeten zien. En gewild door de onafhankelijke adviescommissie, die zich niet op zijn eigen gelijk moet terugtrekken. Iemand die eigenwijs is én diplomatiek, toegankelijk voor zowel bewoners als experts maar ook onafhankelijk en superieur. Niet autoritair, maar wel een autoriteit die blijmoedig kan accepteren dat een stadsbestuur andere belangen soms zwaarder laat wegen dan de schoonheid. Probeer zo iemand maar eens te vinden. Maal 342, want zoveel gemeenten hebben we.
Omgevingswet versus goede omgevingskwaliteit
De bouwmeester moet straks onderdeel uitmaken van een goed werkend lokaal adviesstelsel. De Omgevingswet heeft weliswaar ‘goede omgevingskwaliteit’ als doel, maar is veel te vrijblijvend in de uitwerking daarvan. Omgevingskwaliteit is geheel aan decentrale overheden overgelaten en ze hoeven er geen verantwoording over af te leggen. Als ze er met de pet naar gooien, is er niemand die ze op de vingers tikt. Merkwaardig hoor, want het kabinet heeft ook uitgesproken dat het hier wel om een Nationaal Belang gaat.
Via kwalitatief goed ontwerp van steden en landschappen kan op gebiedsniveau de héle toekomst van een gebied worden onderzocht. Zo kun je voorkomen dat de ene urgente opgave de realisatie van de andere urgente opgave onmogelijk maakt – tot frustratie van de bewoners en belanghebbenden. Op gebiedsniveau kunnen mensen het al gauw eens worden over de identiteiten en waarden van de streek. In naoberschap kunnen ze de buren iets gunnen dat hen zelf een beetje pijn doet. Het kwaliteitsstelsel dat dienstbaar is aan die gebiedsprocessen, is nu te vrijblijvend. Het kraakt en piept aan alle kanten, door gebrek aan mensen, aan geld en aan visie.
Een nieuw kabinet zou vooral de bestaande kwaliteitsstructuur moeten versterken. De vrijblijvendheid moet eraf. Het stelsel is door het Rijk verwaarloosd en dat verdient reparatie. En als het dan goed functioneert, dan past daar inderdaad een lokale bouwmeester bij, die strategische vergezichten kan schetsen – maar in die volgorde. Als het andersom gaat, is er een levensgroot risico dat de bouwmeester dat wat nog rest van het ruimtelijke kwaliteitsstelsel alleen maar verder in gevaar brengt.
Dit artikel verscheen eerder op MooiNL.
Cover: ‘Standbeeld Van De Nederlandse Architect Berlage In Amsterdam’ door Dutchmen Photography (bron: shutterstock)