12 januari 2013
6 minuten
Verslag De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur werkt aan een advies aan de regering en de Tweede Kamer over de toekomst van de stad. In dit kader heeft de Raad een aantal essays laten schrijven over dit onderwerp. Drie van deze essays worden vanavond voor het voetlicht gebracht. Ter inleiding vertelt de voorzitter van de commissie die het advies voorbereidt, prof. Pieter Hooimeijer, waarom het belangrijk is om na te denken over de toekomst van steden. Steden zijn de motor van innovatie en innovatie is de drijvende kracht achter economische groei. Hoe kunnen we de lokale kracht verder ontwikkelen? Dit is ook nodig om de concurrentie met andere landen/regio’s aan te gaan.
Kort verslag van het debat over drie essays Toekomst van de stad
‘Lokale kracht doorontwikkelen - Afbeelding 1’
De eerste spreker van de avond is socioloog Justus Uitermark (Erasmus Universiteit), over de zelfredzaamheid van de burger. Hij stelt dat je in de meeste gevallen alleen de succesverhalen van zelforganisatie te horen krijgt. Het gaat dan bijvoorbeeld om een buurthuis dat door grote inzet van burgers open kan blijven. Hij heeft onderzoek gedaan naar de mislukte pogingen tot zelforganisatie. Zijn conclusie is dat je als overheid niet zomaar kunt vertrouwen op zelforganisatie en dus moet helpen om het beter te laten functioneren. Bovendien is het zo dat een overheid die veel voorzieningen creëert, ook meer zelforganiserende burgers genereert. Maar pas op, zegt Uitermark, zelforganisatie kan ook – onbedoeld - leiden tot segregatie. Het is de taak van de overheid ervoor te waken dat er geen gesloten groepen ontstaan maar dat iedereen kan meedoen.
Firoez Azarhoosh (Meevaart) ziet het anders. Er wordt veel bereikt door actief burgerschap maar als zelforganisatie mislukt, so what? En relativeer de rol van de overheid. Organisaties als Meevaart volgen hun idealen en bepalen zelf wat ze willen doen. Mensen roepen wel als ze niet mee kunnen doen maar dat wel willen. Nazmiye Oral (Zina) bestrijdt dit. Niet iedereen is in staat tot zelforganisatie. Als actieve betrokken burger is het heel frustrerend, als je iets wilt bereiken en het niet lukt. Jesse Bos (wethouder Stadsdeel Nieuw-West) vertelt dat zij graag op haar manier een bijdrage levert aan zelforganisatie door hier en daar pogingen tot zelforganisatie een steun in de rug te geven. Als stadsdeelbestuur kun je niet alles zelf regelen, je moet partners zoeken in de wijken om samen dingen tot stand te brengen.
Martijn de Waal (The Public Matters) vertelt vervolgens over zijn onderzoek naar de rol van nieuwe media in de stad en de openbare ruimte. Hoewel iedereen in de publieke ruimte eigenlijk constant vertoeft in zijn eigen digitale cocoon, barsten de parken uit hun voegen. We hoeven immers niet meer binnen te blijven om te bellen of te werken en kunnen spontaan wat vrienden optrommelen voor een barbecue. Het is bekend dat triviale ontmoetingen op termijn leiden tot vertrouwen tussen stedelingen. Maar de mensen met wie we niet te maken willen hebben, filteren we als het ware weg met behulp van digitale media en dat zou het vertrouwen kunnen ondermijnen. Dit is te voorkomen door (digitale) plekken te maken waar mensen die iets aan elkaar kunnen hebben, elkaar kunnen ontmoeten. Denk aan websites als thuisafgehaald.nl waar je een door een buurtgenoot bereide maaltijd kunt bestellen.
Marleen Stikker (Waag Society) vindt het van belang dat we kijken naar de ontwerptechnologie achter producten. Redeneer hierbij vanuit de gebruiker. Dit gebeurt nog niet bijvoorbeeld bij de slimme meter, die van de netwerkbeheerder is in plaats van de gebruiker en de OV-chipkaart die strikt individueel is, terwijl je bij de strippenkaart iemand kon uitnodigen om mee te reizen. Bied mensen meer mogelijkheden om zelf in te vullen hoe ze het netwerk gebruiken bijvoorbeeld om energiebedrijfjes op te richten. Het gaat erom de mechanismen te ontdekken om mensen zich maximaal te laten ontplooien. De overheid zit vaak vast in systemen die niet meer passen in wat de mensen zelf willen. Zoals het plaatsen van ‘superieure’ meters om CO2 te meten, terwijl de burgers dat ook zelf kunnen met kleine meters.
Jos de Blok (Buurtzorg) ziet nieuwe media niet direct als bedreiging maar als nieuwe communicatiemiddelen waarmee we moeten leren omgaan. Wel moet worden gewaakt voor verarming van contacten in de maatschappij. Voorwaarden waaronder zelforganisatie succesvol is, zijn vakmanschap en logica waarom je iets doet. We zijn verslaafd geraakt aan dingen die niet functioneel zijn en waar men niets mee doet. Zijn ervaring is dat een eenvoudige manier van denken meer oplevert. Naar zijn overtuiging zijn bijvoorbeeld 30-40 % van de kosten in de zorg niet nodig, als er geredeneerd wordt vanuit de vraag en niet vanuit het aanbod. Bij de overheid is meer context gestuurd denken nodig. Hij mist een toekomstvisie hoe de nieuwe ontwikkelingen gebruikt kunnen worden.
In antwoord op de vraag naar de sociale kwaliteiten van de gebouwde omgeving acht Annemiek Rijckenberg (lid commissie Rli) toegankelijkheid een kernwoord. Mensen zitten meer achter de apparatuur, alles is toegankelijk voor hen. Maar daardoor ontstaat ook meer behoefte aan persoonlijke contacten op aantrekkelijke plekken die toegankelijk zijn voor iedereen en waar je met elkaar iets kunt doen.
Frans Soeterbroek (De Ruimtemaker) schetst het beeld van een bestuurscultuur waarin de bestuurders kiezen voor een vlucht naar voren, naar steeds nieuwe dingen, zoals participatieprotocollen, nieuwe verdienmodellen, projectontwikkeling. Hij pleit in zijn essay voor lichtheid in de sturing van de stad, met een liefdevolle blik naar de stad kijken, kleine stappen zetten en niet vergeten te kijken naar wat er goed gaat. Geen grote plannen op grote problemen loslaten, maar kleine prikken en duwtjes in de goede richting geven. Er zit veel kracht in de samenleving en dit gaat in tegen grote plannenmakerij.
Jesse Bos vraagt zich af of hier sprake is van een nieuw paradigma. Door de bezuinigingen is de overheid veel bescheidener geworden en de planeconomie is verleden tijd. De overheid treedt meer op als partner, maar dan wel bescheidener. Soms moet ze, als wethouder, ingrijpen en soms moet ze op haar handen gaan zitten, maar voortdurend moet ze in gesprek zijn. Firoez Azarhoosh meent dat wat de overheid is en doet, niet correspondeert met wat in de samenleving leeft. De overheid is er voor de 5% niet-zelfredzamen en om hulp te bieden aan mensen die innovatiekansen zien. De overheid moet niet uit angst reageren en nagaan of zijn instrumenten nog toereikend zijn. De burger heeft als eerste last van ‘gedoe’ en gaat dan zelf aan de slag. Als voorbeelden van eigen kracht van burgers noemt hij de energiecorporaties, eetbare stad, repair café. De mensen krijgen daarmee een gevoel van eigenaarschap. Hij laat de ambtenaar graag meebeleven wat er gaande is. Soeterbroek beaamt dat veel mensen de handschoen oppakken. Slaagt de overheid erin om daar waar het wringt mooie arena’s van debat te bouwen? Hij vindt wat hij noemt het koekoeksklokbesturen niet ideaal (ingrijpen en weer terugtrekken). De overheid moet naar buiten en de burger om hulp vragen. En daarbij de burger volwassen benaderen. Hij ziet liever dat de ambtenaar brutale dingen doet dan onbedoeld paternalistisch optreedt. Op de vraag hoe bruggen zijn te slaan tussen overheid en burger antwoordt Arnold Reijndorp (lid commissie Rli) dat er op allerlei terreinen al verbindingen bestaan. Hij zou meer inzicht willen krijgen in wat zich ontwikkelt, wat die ontwikkelingen belemmert en hoe liefdevol de overheid is. Als voorbeeld noemt hij de aanbesteding in de zorg die is toegespitst op het grootschaligheid in plaats van kleinschaligheid.
Maandag 10 december, Pakhuis de Zwijger Amsterdam, o.l.v. Grant Rhodes.
Zie ook:
Cover: ‘Thumb_stad en kapitaal_1_1000px’