7 juni 2012
3 minuten
Onderzoek Nu het Kabinet Rutte is gevallen en er nieuwe verkiezingen komen, is het ingezette traject naar een compleet nieuwe Omgevingswet onzeker. Toch moet er snel wat gebeuren, meent Paul van Joolingen, partner bij Akro Consult en adviseur van gemeenten bij ruimtelijke plannen. Het huidige complexe stelsel met ingewikkelde procedures, stroperige besluitvorming en onnodige onderzoeks- en plankosten moet op de schop. Maar wacht met het werken aan een integrale Omgevingswet, die zogenaamd alles regelt, adviseert hij. Voor problemen op het gebied van landelijke infrastructurele werken, waterbeheersing en de inrichting van de natuur kan dat wellicht goed werken. Niet voor de veelal kleinere bouwprojecten van deze tijd en de nabije toekomst.
Nieuwe omgevingswet mist aansluiting op gewijzigde woningmarkt
De nieuwe Omgevingswet richt zich op zes instrumenten:
1. de omgevingsvisie, een strategische langetermijnvisie met doelen en ambities
2. een programma, waarbij de overheid zich actief bemoeit met de normen
3. algemene regels, waarbij de overheid aanstuurt op uniformering van algemene kaders zoals het Bouwbesluit
4. een omgevingsverordening voor het grondgebied van een gemeente met één gebiedsdekkende verordening
5. een omgevingsvergunning, met één vergunning voor alle activiteiten door middel van één procedure via één elektronische loket (een uitbreiding van de Wabo) en tot slot
6. een projectbesluit, waarin generieke regelingen staan voor publieke werken, zoals de aanleg van infrastructuur en energievoorziening.
Ik kan mij voorstellen dat grote infrastructurele werken via deze lijn tot besluitvorming kunnen leiden, zoals de aanleg van wegen en openbaar vervoerslijnen, de waterbeheersing en de natuur op rijksniveau. Ingrijpende maatregelen, die de lokale en regionale belangen overstijgen, en dus een krachtdadige positie op rijksniveau vragen. Echter, bij de bouw van vastgoed werken zeker de eerste vier genoemde instrumenten contraproductief.
Bestaand weefsel
Het accent op de vastgoedmarkt ligt niet meer bij uitbreiding van de voorraad. Er is een overschot aan kantoren, een disbalans in het winkelaanbod en ook de huidige woningmarkt stagneert. Het accent zal dus niet meer liggen op uitbreiding of oplossen van de woningnood, maar op de wijze waarop we omgaan met de disbalans in het bestaande aanbod, overwegend binnen de rode contour.
Nederland is groot geworden met de manier waarop de ruimtelijke ordening in de afgelopen eeuw heeft plaatsgevonden. Beroemde uitbreidingplannen als dat van Berlage voor Amsterdam, met woningen, winkels, wegen en groen, moesten voorzien in een planmatige aanpak van de bouw om de grote achterstand en de woningnood tegen te gaan. Ook na de Tweede Wereldoorlog bij de wederopbouw van ons land was het uitermate efficiënt om een goede Wet ruimtelijke ordening te hebben en plannen ver van te voren uit te werken. Via nota’s ruimtelijke ordening gaf het Rijk de eerste aanzet in streekplannen en structuurplannen die door lagere overheden verder werden ingevuld in bestemmingsplannen. Deze periode is niet tijdelijk, maar langdurig
voorbij. Uitbreidingsgebieden met bouwpotenties van 30.000 woningen zijn volstrekt achterhaald en geen enkele partij zal ze in deze omvang meer oppakken. We zullen eerder teruggaan naar ‘lintbebouwing’: hier een rijtje woningen aansluitend op bestaande bebouwing, daar een bedrijfspand toevoegen, of een reconstructieplan van een bestaand winkelcentrum uitvoeren. Ruimtelijke ordening op de vierkante meter dus. We hebben een instrumentarium nodig dat partijen in staat stelt dit soort aanpassingen in de voorraad in een hoog tempo te realiseren, omdat we ons geen jarenlange voorbereidingsperiodes meer kunnen permitteren. Kortom er zal sneller tot publieke besluitvor- ming moeten worden gekomen.
Zie voor de volledige publicatie:
Cover: ‘Thumb_wet en regelgeving_0_1000px’