Opinie In de zoektocht om voedsel te produceren waarmee natuur en milieu niet alleen zo min mogelijk worden belast, maar daar ook baat bij hebben, wordt steeds vaker gesproken over ‘regeneratieve landbouw’. De kwaliteit van de bodem is daarbij het uitgangspunt. Columnist Ellen van Bueren trekt dit principe breder en pleit voor ‘regeneratieve gebiedsontwikkeling’. “Wat het vooral duidelijk maakt, is dat we op een hele andere manier onze steden moeten ontwikkelen.”
In de wereld van de landbouw valt, naast de term kringlooplandbouw, de term ‘regeneratie’ steeds vaker. Het gaat dan om landbouw die een positieve bijdrage levert aan natuur, milieu, klimaat, voedselzekerheid en sociale omstandigheden. Voorstanders van regeneratieve landbouw wijzen er op dat ‘duurzaamheid’ of ‘milieu’ het uitgangspunt zijn om te kunnen boeren, maar het gaat in de toepassing van deze concepten al snel om het beperken van ecosysteemschade en herstel van het kapotgemaakte.
In de zoektocht naar een definitie van regeneratieve landbouw die de positieve bijdrage van landbouw aan natuur en milieu benadrukt, bleek bodemkwaliteit een ideale indicator. Een goede bodemkwaliteit is cruciaal voor de zogenoemde ‘ecosysteemdiensten’, de diensten die de natuur ons levert, zoals zuurstof, water, en voedsel, inclusief de zelfregulerende huishouding van deze systemen. Verbetering van de bodemkwaliteit staat daarom voorop in de deze vorm van landbouw.
Het gebruik van de term regeneratie in relatie tot de bouw en stedelijke ontwikkeling is een interessante. Daar waar circulaire economie de nadruk legt op het voorkomen en hergebruiken van reststromen en het voorkomen en herstellen van schade aan ecosystemen, kan regeneratie het plaatsgebondene van een stad benadrukken. Niet alleen de landbouw, ook een stad is uitermate afhankelijk van de lokale en regionale ecosysteemdiensten. Een goede bodemkwaliteit van de stad betekent een goede waterhuishouding, meer biodiversiteit, schone lucht, en schone grond om op te leven en van te eten. Ook het vermogen van de grond om zaken als water, koolstof en stikstof vast te houden, neemt dan toe.
Regeneratie is niet voor niets het eerste principe van het bekende vlindermodel voor de circulaire economie van de Ellen MacArthur Foundation. Het is alleen jammer dat dit principe niet is terug te vinden in de R-ladder, de handelingsvoorkeuren voor het voorkomen van afval, die van grote invloed is op het Nederlandse circulaire economiebeleid dat zich vooral op productketens richt. Tegelijkertijd vervallen concepten voor regeneratieve steden, zoals onder andere door Herbert Girardet ontwikkeld, al snel in uitgangspunten die op het eerste gezicht weinig onderscheidend zijn van duurzaamheidsagenda’s.
Het gebruik van lokale en regionale bodemkwaliteit voor stedelijke ontwikkeling, inclusief de benodigde ecosysteemdiensten, slaat de brug tussen het denken over circulaire economie en het denken over regeneratieve steden. De bodemkwaliteit als uitgangspunt voor regeneratieve gebiedsontwikkeling werpt een heel nieuw licht op bekende tegenstellingen als verdichten of uitbreiden. Ook plaatst het afwegingen tussen verschillende functies van ‘weilanden’, bijvoorbeeld als energielandschap, als waterbergende polder, als woonwijk of als productieland van bouwmaterialen, in een ander daglicht. Het is bovenal concreet, biedt handelingsperspectief en is misschien ook wel kwantificeerbaar en voor een deel in geld uit te drukken. Wat het vooral duidelijk maakt, is dat we op een hele andere manier onze steden moeten ontwikkelen. Het biedt daartoe handvatten en daarmee – eindelijk – een concreet transitiepad.
Cover: ‘Ellen van Bueren’ (bron: Gebiedsontwikkeling.nu)