Nieuws Over de versterking van de positie van het ontwerp en de vergroting van burgermacht in Nederland bij beleidsontwikkeling.
Samenvatting
In dit essay, geschreven in opdracht van Architectuur Lokaal, wordt het voorstel van Atelier ZZ om probleemateliers en keuzeateliers als instrumenten toe te voegen aan het repertoire bij planontwikkelingen als ruimtelijke visies en gebiedsontwikkeling verwelkomd. Met de voorstellen kunnen drie vliegen in één klap worden geslagen. Er wordt allereerst bij het begin van het planproces zorgvuldig nagedacht over de ruimtelijke en maatschappelijke effecten die optreden als verschillende benaderingen als uitgangspunt worden gekozen voor het plan. Zo ontstaat een beeld van variatie en veranderlijkheid, zonder dat specifieke belangen te snel domineren of zelfs al het plan naar hun hand zetten. Het biedt alle belangen, dus ook die van burgers, bedrijven en maatschappelijke instellingen, gelijke kansen om aan dat ‘onderzoek’ en ‘debat’ deel te nemen. Dat leidt tot een meer democratisch proces en biedt kansen op vergroting van burgermacht; een thema dat sluipenderwijs op de politieke agenda aan het komen is. Tenslotte spreekt het ontwerpers aan op waar ze goed in zijn. Verbeelden. Hoe het kan worden en wat dan effecten zijn. Woorden en beelden zijn onmisbaar om onderzoek draagvlak te geven en debat te voeren. Last but not least past het pleidooi voor probleemateliers en keuzeateliers naadloos bij de vraagstukken waar de belangrijkste bestuurskundigen thans hun hersenen op kraken: de rol van met name de burger als met name coproducent in de energieke samenleving.
Inleiding
Hoe staat het eigenlijk met het repertoire aan middelen dat mondige burgers, bedrijven
en maatschappelijke instellingen (in het vervolg spreek ik vooral over de burger, maar het
geldt ook voor bedrijven en instellingen) ter beschikking hebben om het omgevingsbeleid
(in brede zin) van de overheid te beïnvloeden? Het beschikbare bestuurlijk-politieke
instrumentarium wordt enerzijds ingezet om de beleidscyclus te optimaliseren en anderzijds
om te communiceren met de burger. Het instrumentarium sluit dan ook nauw aan
bij de bureaucratische logica, waarin ambtenaren zich inspannen tot de beste oplossing
van een vraagstuk te komen. Het sluit bovendien aan bij de verkoop van politieke voornemens
en besluiten aan burgers.
Die wijze van beleidsvoorbereiding en beleidsbepaling is de afgelopen decennia aangepast
aan de noodzaak om draagvlak te krijgen voor beleid bij burgers. Actiegroepen
dwongen af dat er naar hen geluisterd werd, dat alternatieven alsnog werden onderzocht
of in discussie genomen en soms zelfs, dat genomen besluiten werden heroverwogen.
Hoorzittingen en inspraak werden aan het overheidsrepertoire toegevoegd. De mogelijkheden
van burgers om zienswijzen in te brengen werden verbeterd. Hier en daar werd
zelfs geëxperimenteerd met raadplegingen. Zeker in de beleidsvoorbereiding en de fasen
voorafgaand aan het besluitvormingsproces werden deze nieuwe instrumenten aan het
bestuurlijk-politieke repertoire toegevoegd.
Nu lijken we voor een nieuwe fase te staan waarin dat repertoire ten behoeve van burgers moet worden uitgebreid. De bestuurlijke logica verdringt de politieke logica en die van de samenleving (Tjeenk Willink); de beleidsomgeving wordt steeds turbulenter en vraagt andere werkwijzen van politici en ambtenaren (’t Hart); ‘oplossingen’ vergen eerder samenwerking in horizontale netwerken dan top-down besluitvorming (Van Twist); ‘aanpassen’ wordt een nieuwe manier van ‘uitvoeren’ (Harford); en radicaal incrementalisme vervangt het hiërarchische planningsdenken en gaat uit “van een samenleving die voortdurend op zoek is naar wat werkt volgens een proces van trial and error” (Hajer). Tegelijkertijd worden burgers steeds mondiger en eigengereider en zijn de mogelijkheden om hen te betrekken of om hun mening te vragen steeds eenvoudiger. Burgers en betrokkenen participeren niet alleen aan de beleidsvorming (bijna als onderdeel van), maar “betreden het publieke domein”, alleen “niet op uitnodiging” (Van der Steen).
Maarten Hajer van het Planbureau voor de Leefomgeving signaleert de opkomst van de ‘energieke samenleving’: “een samenleving van mondige burgers en met een ongekende reactiesnelheid, leervermogen en creativiteit”. Hajer wijst er op dat het denken over de relatie tussen overheid en samenleving anders moet. “Wie de energieke samenleving niet voor zich wint, vindt deze niet zelden tegenover zich. Aan de andere kant biedt een samenwerking tussen overheid en de energieke samenleving ook de kracht en energie om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren”. En: “maatschappelijke dynamiek is tot nu toe vooral gezien als de veroorzaker van problemen. Maar kan die dynamiek ook de motor voor werkende oplossingen zijn? En hoe kan de overheid dat uitlokken? Welke rol en opstelling passen daarbij? En op welk bestuursniveau zitten daarvoor de beste aanknopingspunten?”.
Cover: ‘2014.12.27_Mag het een onsje_458’