Nieuws In de Nota inzake de ruimtelijke ordening in Nederland uit 1960 staat als beginsel: ‘Bij deze bemoeiing van de overheid is het er steeds om te doen het gegeven milieu beter dienstbaar te maken aan de menselijke welvaart en, daar bovenuit, aan het menselijk geluk.’ Helaas werd in de uitdijende verzorgingsstaat van de daaropvolgende decennia het ietwat poëtische maar ongrijpbare ‘geluk’ al snel vervangen door de prozaïscher en meetbare begrippen ‘welvaart’ en ‘welzijn’.
Maar de poëzie is terug. Het menselijk geluk als einddoel van de ruimtelijke ordening beleeft een opmerkelijke revival. Daarvoor is een goede reden: er is behoefte aan een alternatief voor de dictatuur van de economische doelstellingen. De ruimtelijke ordening zag de aanvankelijk vitale koppeling met de economie uit de Vierde Nota van 1988 verzanden in achtereenvolgens de decentralisatie van de Nota Ruimte uit 2004 en de vastgoedcrisis van 2009. Geluk dus als alternatief. Vorig jaar publiceerde de NEPROM zijn nota Ruimte maken voor het Nationaal geluk, een opmerkelijke titel voor een organisatie van projectontwikkelaars die toch eerder worden geassocieerd met het zoeken van rendement dan met geluk. En op 19 januari dit jaar was ik één van de sprekers op de eerste bijeenkomst van het Ministerie van Ruimtelijke Zaken in oprichting, een initiatief van medewerkers van Het Nieuwe Instituut (voorheen NAi) en de architectenbureaus OMA en ZUS. Dit initiatief wil de urgentie van een nationale ruimtelijke ordening benadrukken en op zoek gaan naar nieuwe beginselen. Thema van de bijeenkomst: geluk.
Is ‘geluk’ een goede keuze als einddoel voor een nieuwe ruimtelijke ordening? Kan ruimtelijke ordening geluk maken, of iets bescheidener: de voorwaarden voor menselijk geluk scheppen? En als ze dat al zou kunnen, moet ze het ook willen? Ik heb mijn bedenkingen, praktisch en principieel. Praktisch: de afstand tussen de nationale ruimtelijke ordening en het menselijk geluk is nogal groot, daar zitten heel veel instituties en ‘transmissieriemen’ tussen. De nationale ruimtelijke ordening heeft nauwelijks directe invloed op de dagelijkse leefomgeving waarbinnen mensen vorm kunnen geven aan hun geluk. Neem het laatste grote nationale project, de Vinex. Daar was de ruimtelijke ordening weliswaar betrokken bij de keuze van de locaties, maar de woningen en de woonomgevingen werden gemaakt door anderen: architecten, stedebouwkundigen, corporaties, de projectontwikkelaars van de NEPROM en gemeenten. Zij staan daardoor veel dichter bij het geluk. Zie hierover het fraaie boek De architectuur van het geluk van de filosoof Alain de Botton, waarin de rol van de gebouwde omgeving in het menselijk geluk wordt belicht.
Het principiële bezwaar gaat niet alleen over de ruimtelijke ordening, maar over het streven van de overheid om geluk te ‘maken’ als zodanig. Dat streven is altijd al omstreden geweest, ook ten tijde van de 1e Nota uit 1960. ‘Geluk maken’ via de overheid leefde vooral onder sociaaldemocraten. Voor liberalen was geluk op zijn best de uitkomst van een individueel levenspad. De christelijke partijen zagen ‘geluk’ weliswaar als collectieve opgave, maar dan in de ‘soevereiniteit in eigen kring’ of moderner het ‘maatschappelijk middenveld’, niet van de overheid. De rol van de overheid is het beschermen van de vrije ruimte waarin het geluk kan worden gemaakt, niet het vormgeven van het geluk zelf, zo is de overheersende gedachte. En als we overstappen van politiek naar filosofie, dan doemt de vraag op of het streven naar geluk wel zo’n universele waarde is als we denken. Want ‘geluk’ is slechts één van de mogelijkheden om wat de filosofen ‘het goede leven’ noemen, te realiseren. Je kunt dat ‘goede leven’ ook met andere waarden invullen, zoals het streven naar roem of juist ascese, door het uitleven van je scheppingdrang of je te richten op je Schepper, door individuele excellentie of je te schikken in een collectief ideaal. Sommige filosofen slaan het streven naar geluk niet hoog aan, omdat het verbonden is met een eenzijdige gerichtheid op het privé bestaan, met de dominantie van de consumptie. Lees er The Human Condition van Hannah Arendt maar op na. En ik heb eerlijk gezegd zelf ook weinig met de blijmoedige uitstraling van ‘geluk’, hoezeer ik het anderen ook gun. Tegenover de geboren optimist blijf ik ervan overtuigd dat enige achterdocht betere inzichten geeft in hoe de wereld in elkaar steekt. Niet dat ik daarmee een cynicus ben of een aartspessimist, vrezend voor milieurampen of oorlogen. Maar wel geleid door een lichte mate van Weltschmerz, een melancholisch gevoel voor de vergankelijkheid van dingen, eerder dan door geluk. En mijn levenshouding is er maar één uit de grote diversiteit van invullingen van het goede leven. Juist die variatie en het feit dat je ermee kunt kennismaken is een belangrijke waarde van de moderne, democratische samenleving. Het beschermen van die variatie en het ruimtelijk faciliteren van de interactie zou in mij ogen een mooi uitgangspunt voor een nieuwe ruimtelijke ordening zijn.
Grote woorden, inderdaad. Maar het debat over ‘grote woorden’ is wel nodig, wil een nieuwe ruimtelijke ordening kans maken, de dominantie van de economische concepten voorbij. En ‘geluk’ is maar één van die grote woorden. Ook ‘kwaliteit’, ‘schoonheid’, ‘diversiteit’, ‘gemeenschap’ en vooruit, ‘welvaart’ en ‘welzijn’ verdienen (opnieuw) aandacht.
Cover: ‘paraplu's’