Opinie Veilig naar het buitengebied om een pandemie te vermijden? Architect Bart Mispelblom Beyer vindt dat juist steden het beste wapen tegen nieuwe crises zijn, mits we die op een gezonde manier ontwikkelen.
We zitten nog midden in de coronacrisis, maar er wordt al nagedacht over welke keuzes en aanpassingen we moeten maken na ‘de storm’. Binnen de architectuur is de discussie over stedelijke verdichting weer aangewakkerd. Zijn die volgebouwde steden wel zo’n goed idee? Moeten we niet meer gaan spreiden over het hele land omdat we dan ‘veiliger’ zijn?
Poreus buitengebied
Een begrijpelijke eerste reactie, maar berustend op een hardnekkig misverstand. Onze steden van nu zijn niet te vergelijken met die uit het van tijdperk van pre-globalisering. Tot begin 19e eeuw stond wonen in een stad zo’n beetje gelijk aan Russische roulette: je speelde met je leven. Steden waren brandhaarden van virussen door het ontbreken van riolering, goede hygiëne, vaccinatie en een brede toegang tot medische voorzieningen. Vluchten naar het buitengebied was destijds een goede beslissing. Wie het zich kon veroorloven deed het dan ook.
Gelukkig is er sinds die tijd veel veranderd, ook in de minder dichtbevolkte voorsteden en het buitengebied. Opmerkelijk is dat het coronavirus in Europa het eerste opdook in voorsteden van Italië en Duitsland. Je bent dus niet per definitie veiliger buiten de (dichtbevolkte) stad, zelfs niet in het buitengebied. Dat buitengebied is immers ‘poreus’ geworden door de moderne infrastructuur. Bewoners en bezoekers kunnen zich snel van en naar andere delen van het land verplaatsen. Dagelijkse komen er pakketbezoekers aan de deur, er wordt gereisd naar het buitenland. Kortom: onze mobiliteit stopt niet bij de gemeentegrens, laat staan dat die grens een virus tegenhoudt. Om maar te zwijgen van de besmettelijke en op de mens overdraagbare dierziekten in het buitengebied: van Q-koorts en vogelgriep tot de ziekte van Lyme en gekkekoeienziekte.
Daar komt bij dat mensen die buiten de stad wonen in de regel op grotere afstand zijn van goede medische voorzieningen, ziekenhuizen en artsen. De gemiddelde leeftijd ligt bovendien hoger dan in grote steden, dus zijn mensen er kwetsbaarder. Ook is er in het buitengebied een minder hoge vaccinatiegraad, en dus minder snel sprake van groepsimmuniteit dan in de stad. Uit Amerikaans onderzoek uit 2018 blijkt bijvoorbeeld dat kleine steden vaak een hogere (griep)viruspiek kennen dan grote steden. Dat zet de gezondheidszorg ter plekke onder enorme druk. In grote steden daarentegen is de besmettingsgraad vaak groter, maar de piek kleiner. Ook zijn grote steden beter in staat om een crisis effectiever en sneller te bestrijden, simpelweg omdat ze daartoe de middelen hebben.
Moeite voor moeder natuur
Het onvoorspelbare coronavirus ondermijnt onze basisgedachten over gemeenschap en het leven in steden. Steden zijn gebouwd om interactie en ontmoetingen te stimuleren en te faciliteren. Om een stad goed te laten functioneren, is dat ook nodig: zo ontstaan nieuwe ideeën, creativiteit, kansen en nieuw kapitaal. En dan heb ik het nog niet eens over de menselijke factor, de sociale waarde die de gedeelde ruimte voor veel mensen oplevert. Ondanks zwarte pest, cholera en wat nog meer zijn mensen altijd teruggekeerd naar de stad, en die stad staat er nu veel beter voor dan een paar eeuwen geleden.
Verdichten, of liever intelligent intensiveren, blijft ondertussen noodzakelijk. Met een aantal van (straks) 10 miljard mensen op deze aarde hebben we niet langer een vraag van stad of land. Zij zijn twee zijden van dezelfde medaille. Spreiden van de populatie, zoals we dat voor de industriële revolutie kenden, kan niet meer. De wereld urbaniseert, of we het nou willen of niet. Dat is niet eens zozeer bewust beleid, als wel het gevolg van demografische en economische factoren. Maar moeder aarde heeft nu al moeite om het ecosysteem overeind te houden. We moeten op zoek gaan naar natuur-inclusieve oplossingen. Een verdere integratie van groen en water in de stad is nodig, niét van meer stedelijkheid verspreiden over het land.
Esthetisch engagement
Dé kwestie van de komende tijd, waar alle professionals in de vastgoed- en gebiedsontwikkelingswereld zich daarom mee bezig moeten houden, is: hoe we kunnen komen tot gezonde gebiedsontwikkeling in een geürbaniseerde omgeving. Hoe realiseren we een leefbaar woonklimaat dat niet parasiteert op de natuur, en dat samen met de stad onderdeel uitmaakt van het mondiale ecosysteem? Want gezondheid voor de mens staat nu op één, maar kan niet los worden gezien van een gezond ecosysteem.
Social distancing kan ook in een intensievere stad, mits er beter wordt nagedacht over de balans tussen gebouw en ruimte, steen en groen. Dat kunnen stedenbouwers en architecten niet alleen. De intensivering van het stedelijk weefsel wordt meer dan ooit een interdisciplinaire aangelegenheid, met een belangrijk rol voor kennisinstellingen, universiteiten, ontwikkelaars, bouwers, beleggers en alle andere partijen die willen investeren in gezonde gebiedsontwikkeling. Esthetica, in de breedste zin van schoonheid van de oplossing zelf én de weg erheen, staat daarbij vet onderstreept op de agenda.
Voor ruimtelijke ontwerpers ligt er een maatschappelijk zeer belangrijke taak te wachten. Overboord de brood-op-de-plank-ontwerperij en de onverschillige plaatjesarchitectuur - op naar esthetisch engagement.
Cover: Illustratie Ineke Lammers
Dit opiniestuk verscheen eerder in aangepaste vorm op de Architect
Cover: ‘Cover crisiscolleges corona’ door Ineke Lammers (bron: Gebiedsontwikkeling.nu)