Analyse Plannen nemen een voorschot op de toekomst, maar die pakt bijna altijd anders uit dan gedacht. Manager gebiedsontwikkeling Reinoud Fleurke vraagt zich af hoe met die onzekerheid om te gaan in gebiedsontwikkeling, ziet mogelijkheden in nieuwe digitale middelen maar hoopt dat gebieden uiteindelijk de tijd krijgen om zich te ontwikkelen. “Om de toekomst uit te vinden is een mindset nodig, die er vanuit gaat dat de gebouwde omgeving tijdelijk is.”
De coronacrisis heeft geleid tot een stroom aan toekomstvoorspellingen. Soms genuanceerd, soms apocalyptisch. Krijgen we bange steden, stort de kantorenmarkt in, trekt iedereen de stad uit, óf gaat de stad helemaal niet zo snel ten onder? Niemand die het echt weet natuurlijk. De toekomst is onvoorspelbaar. Punt. Dat is het uitgangspunt van Margaret Heffernan in ‘Uncharted - how to map the future together’ en van Michael Batty in ‘Inventing future cities’ Alhoewel relatief kort voor het uitbreken van de pandemie geschreven, is de relevantie van deze boeken alleen maar groter geworden. Dat is omdat ze niet ingaan op hoe de toekomst eruit gaat zien, maar hoe we die moeten uitvinden. Naast de effecten van Covid zijn er meer grote uitdagingen die de toekomst onvoorspelbaar maken: denk maar aan de transitie naar een circulair economie, digitalisering en de energietransitie.
Heffernan en Batty beschrijven beide hoe we om moeten gaan met een onvoorspelbare toekomst. Zij stellen dat de toekomst uitgevonden moet worden en geven daarbij de nodige handvatten. In dit artikel beschrijf ik de ideeën van beide, en geef daarna aan wat dit kan betekenen voor gebiedsontwikkeling. Daarbij neem ik als casus de ontwikkeling van Enter[NL]: het gebied tussen de Zuidas, Schiphol en Hoofddorp. Met het doortrekken van de Noord/Zuidlijn, ontstaat hier de mogelijkheid om dé internationale entree van Nederland te creëren. Een internationaal topmilieu met mixed-use werklocaties en grootschalige woningbouw.
Onzekere toekomst
Batty gaat in zijn verhaal in op de toenemende complexiteit van steden. “Steden zijn exponentieel complexer geworden sinds het begin van de geschiedenis (…). Tel daar veranderingen in technologie bij op (…) en het is duidelijk dat we nooit hebben kunnen voorspellen wat er gaat komen. In die zin is alles wat er werkelijk gebeurt door onszelf uitgevonden.”
De vraag is of de toekomst daadwerkelijk zo onvoorspelbaar is, als het gaat om gebiedsontwikkeling. Immers, de meeste woongebieden die worden gebouwd, stollen daarna in de ruimte. De jaren ’30 wijken zullen er waarschijnlijk over 100 jaar nog net zo bij liggen. Hiervoor geldt echter ook dat niets zeker is. Siegfried Nassuth heeft niet kunnen voorzien dat de Bijlmer ingrijpend zou veranderen door grootschalige sloop, en in Delfzijl heeft de bevolkingskrimp geleid tot het verdwijnen van hele woonwijken.
Voor werkgebieden geldt veel meer dan voor woonwijken dat de toekomst onvoorspelbaar is. De meeste werklocaties in stedelijke gebieden hebben een relatief korte levensduur. Op dit moment zijn er voorbeelden genoeg van stedelijke werklocaties, die in hoog tempo getransformeerd worden tot woonwijken. Bekende voorbeelden daarvan zijn de Binckhorst in Den Haag en Schinkelkwartier in Amsterdam. Het is sowieso de vraag of dit verstandig is in het licht van de transitie naar een circulaire economie, waarbij meer ruimte nodig is voor werkfuncties in en bij de stad. Los daarvan is het verstandig om bij de ontwikkeling van nieuwe werklocaties adaptiviteit als uitgangspunt te nemen: de kans is groot dat vorm en functie van het gebied na 20 tot 30 jaar veranderen.
Kortom, we kijken naar een onzekere toekomst met een almaar toenemende complexiteit. Reden te meer om bij gebiedsontwikkeling bewuster na te denken over cycli van gebruiksfases en ontwikkeling. Welke adaptiviteit wordt ingebouwd in de ruimtelijke structureren en gebouwen, om op termijn transformatie naar andere vormen en/of functies te faciliteren?
Heffernan: samen de toekomst in kaart brengen
Heffernan pleit ervoor om eerst te accepteren dat de toekomst onvoorspelbaar is, en dat het verleden ook weinig houvast biedt. Daarmee relativeert ze de absolute waarde die vaak aan voorspellingen wordt gegeven. Voorspellingen zijn daarmee niet zinloos. Het gaat echter niet om de voorspelling zelf, maar hoe we erop reageren. Je moet ze gebruiken om “conceptuele, fantasierijke horizonnen te verbreden en in kaart te brengen.”
Heffernan benoemt vier aanvliegroutes om de toekomst samen vorm te geven, namelijk experimenteren, scenarioplanning, sensoring en het ‘bouwen van kathedralen’.
- Het is onmogelijk om de complexiteit van systemen ineens te doorgronden. Heffernan pleit daarom voor ruimte om te experimenteren. “Het grote voordeel van experimenten is dat het voorkomt dat je vastloopt; ze zijn een manier om een prototype te maken van een toekomst die we denken te willen.”
- Ten tweede scenarioplanning, “dat vereist dat we erkennen dat we allemaal in complexe systemen leven, waarvan we slechts delen kunnen zien of beïnvloeden. Scenarioplanning dwingt individuen en organisaties uit hun narcisme te komen en in te zien in welke mate hun succes aan anderen te danken is.”
- Ten derde sensoring: met de houding van een kunstenaar waarnemen. Tijd nemen voor reflectie, zien wat er mist en onzekerheden niet proberen te reduceren. Juist door open naar ambiguïteiten en paradoxen te kijken, ontstaat zicht op de toekomst.
- Tot slot het bouwen van kathedralen “Alle kathedraal projecten beginnen met een stimulerend, leidend principe, waardoor het vermogen ontstaat om zich aan te passen, te evolueren en de toekomst te laten ontstaan.”
Heffernan benadrukt het belang van samenwerking bij het uitvinden van de toekomst. Waarom? Omdat niemand of geen enkele organisatie een compleet beeld heeft van de toekomst: “het vermogen om meerdere toekomsten te zien hangt in hoge mate af van een zo breed mogelijk scala aan mensen die bijdragen en samenwerken. Wanneer je perspectieven buiten beschouwing laat, is de toekomst onvolledig of onzichtbaar.”
Batty: toekomstige steden uitvinden
Batty benadrukt in zijn verhaal meerdere keren dat we zelf de toekomst uitvinden, en dat mede daarom de toekomst onvoorspelbaar is: “net zoals we de toekomst niet kunnen voorspellen, kunnen we niet voorspellen hoe we die uitvinden, vooral omdat de toekomst (…)uit een veelvoud bestaat (…) aan beslissingen die voornamelijk van onderaf door ons allemaal worden gegenereerd.”
Batty hanteert vijf principes die volgens hem altijd gelden bij het uitvinden van de toekomst.
- Rangorde-regel van Zipf: rond het jaar 2100 zal de wereld volledig zijn geürbaniseerd, maar de meerderheid van de steden zal eerder klein dan groot zijn.
- Glaeser’s paradox van de moderne stad: fysieke nabijheid (face-to-face contact) wordt steeds belangrijker, terwijl het gemak waarmee we wereldwijd kunnen communiceren toeneemt.
- Von Thünen’s Model: centraliteit blijft een rol spelen, maar steden zijn heterogeen in hun onderlinge relatie, en in verspreiding van bevolkingsgroepen en economische activiteit. De stad wordt fluïde, ‘liquid’: “een plek waar fysieke verlangens, face-to-face contacten en digitale beraadslagingen een nieuwe nexus voor innovatie vormen.”
- Wells’ propositie: de verspreiding van de bevolking is altijd direct afhankelijk van de vervoersmogelijkheden.Concreet ging hij er van uit dat mensen nooit meer dan een uur willen reizen in één richting. Dit idee is recentelijk in de 15-minutenvariant gepopulariseerd door de burgemeester van Parijs, en Utrecht streeft zelfs naar de 10-minuten stad.
- Tobler’s first law of geography: ”Alles heeft met al het andere te maken, maar dingen die dichtbij zijn, zijn meer gerelateerd dan dingen die ver weg zijn.” Door technologische ontwikkeling speelt afstand geen rol meer. Tegelijk is gebleken dat plekken met hoge dichtheden en veel mensen aantrekkelijk zijn, omdat hier meer kansen zijn om welvaart en kwaliteit van leven te vergroten. Er zijn meer en betere banen, meer voorzieningen, meer scholen, kennisinstellingen, et cetera. Of er ook voldoende woonaanbod zal zijn, is de grote opgave voor de komende tijd.
Toepassing
Heffernan en Batty hebben een complementaire benadering. Heffernan gaat meer in op de houding, het gedrag en de cultuur die nodig is om de toekomst succesvol gezamenlijk uit te vinden. Zelfs haar methodes gaan meer over de houding waarmee ze worden uitgevoerd dan het werkelijke resultaat. Batty heeft een ruimtelijk theoretische benadering, die meer grip geeft bij het concreet nadenken over de toekomst. Volgens hem is de stad meer een proces dan een product.
Enter[NL] wordt de komende decennia verder ontwikkeld tot de internationale entree van Nederland. Het gebied vanaf de Zuidas via Schiphol tot Hoofddorp is nu al een magneet voor internationale bedrijvigheid. Op dit moment zijn vooral de Zuidas en Schiphol Centrum populair bij buitenlandse bedrijven en investeerders. Nu al zijn er zo’n 140.000 arbeidsplaatsen in het gebied. De verwachting is dat er nog 65.00 tot 90.000 arbeidsplaatsen bij gaan komen. Daarnaast is er voldoende ruimte om een deel van de woningbouwopgave op te lossen. Met het doortrekken van de Noord/Zuidlijn naar Hoofddorp, ontstaat een topmilieu dat meespeelt in de Champions League van Global City Regions.
Voor de ontwikkeling van Enter[NL] wordt vooralsnog een scope aangehouden van 2040/2050. De onzekerheden voor zo’n lange termijn zijn groot. Denk maar aan het tracé en de stations van de beoogde verlengde Noord/Zuidlijn tussen Amsterdam Zuid en Schiphol, de economische ontwikkeling van Nederland, de toekomst van de luchtvaart, de effecten van Covid op reisgedrag, de impact van digitalisering op bedrijvenecosystemen, et cetera. Vanuit de visie van Batty en Heffernan volgt een aantal richtingen waarmee de toekomst uitgevonden kan worden. Het gaat om digital twinning als tool om de toekomstscenario’s te testen, het belang van leidende principes waaraan we kunnen vasthouden, en de noodzaak om te experimenteren om de toekomst vorm te geven.
Digital twinning
Scenarioplanning is en blijft belangrijk. Vooral omdat we dan afhankelijkheden zien van factoren die een rol spelen bij gebiedsontwikkeling. Gegeven de toenemende complexiteit van gebiedsontwikkeling zijn er ook nieuwe vormen van planning nodig. Een veelbelovende richting is Digital twinning. Een digital twin is een slimme, dynamische, digitale representatie van de fysieke wereld, waarmee je kan rekenen, voorspellen, simuleren en monitoren. Zo kunnen er scenario’s worden getest om te kijken wat de effecten zijn. Het doel is om de fysieke wereld beter te laten functioneren.
Een digital twin zou in staat moeten zijn om de liquid city van Batty te laten zien: sensoring van menselijke activiteit, goederen en informatie. Met behulp van (real-time) sensoring wordt de digitale representatie van de fysieke wereld beter. Daardoor kunnen simulaties meer effecten in beeld brengen, en worden voorspellingen nauwkeuriger. Met sensoring komen we ook in de wereld van de ‘smart city’, waar de ethische discussie op elke (digitale) straathoek wacht. Partijen als AMS Institute werken daarom aan oplossingen zoals ‘responsible’ sensing. In de tussenliggende tijd is het verstandig om te focussen op een digital twin, die functioneert zonder gevoelige data te gebruiken. Daarenboven pleit Heffernan ook juist voor old school sensoring: tijd en rust nemen, om met aandacht (ter plekke) te observeren.
Digital twinning heeft de potentie om complexiteit en afhankelijkheden binnen een gebiedsontwikkeling inzichtelijk te maken. Daarvoor moeten stappen worden gezet die digital twinning boven het niveau van een nieuwe hype uittillen. Zie daarvoor ook het rapport van Arup: ‘Digital twin: towards a meaningful framework’. Een belangrijke stap is dat het Kadaster afgelopen jaar een 3D-basisbestand van Nederland heeft vrijgegeven. De komende periode worden onder meer in Eindhoven stappen gezet in digital twinning van gebiedsontwikkeling. Om boven het niveau van een hype uit te komen, moet het mogelijk worden om verschillende scenario’s voor een gebiedsontwikkeling in een digital twin te testen. De vraag daarbij is hoe de ontwikkeling van een gebied als geheel, maximaal bij kan dragen aan het maatschappelijk rendement: gezondheid, veiligheid, duurzaamheid, et cetera.
Principes
Om de toekomst enigszins te beïnvloeden is het belangrijk dat er principes zijn die decennia leidend blijven bij een gebiedsontwikkeling. Principes die doorgegeven kunnen worden aan generaties van gebiedsontwikkelaars die aan ‘cathedral projects’ werken. Principes die geldig blijven in verschillende toekomsten die we nu kunnen bedenken. Een bekend voorbeeld zijn de Almere Principles. Afgelopen jaar heeft Amsterdam gewerkt aan de Amsterdam City Doughnut, gebaseerd op de inzichten van Kate Raworth.
De Sustainable Development Goals (SDG) van de Verenigde Naties zijn sterk in opkomst als manier om integraal te kijken naar opgaven. Dit geldt ook voor gebiedsontwikkelingen binnen Enter[NL]. Tijdens het afgelopen jaarcongres Stedelijke Transformatie is uiteengezet wat het belang is van een lokale SDG-agenda. Hiermee kan naar brede waardeoptimalisatie worden gekeken, juist ook op het niveau van een gebiedsontwikkeling. Door expliciet te meten hoe een gebiedsontwikkeling bijdraagt aan de SDG’s, kan het maatschappelijk rendement worden bepaald. Een integraal beeld van financieel en maatschappelijk rendement maakt dat er een betere dialoog ontstaat tussen overheid, marktpartijen en burgers. Eén van de uitdagingen is om dit concreet meetbaar te maken met kernprestatie-indicatoren, om inzicht te krijgen welke impact wordt gemaakt op de individuele SDG’s.
Centraliteit is ook één van Batty’s leidende principes bij het nadenken over de toekomst van gebiedsontwikkeling. Face-to-face contact neemt eerder in belang toe, en vindt plaats op knooppunten die onderling excellent zijn verbonden. De knooppunten samen vormen de liquid city, waar concentratie plaatsvindt van mensen, economische activiteit en mixed-use verdichting van de gebouwde omgeving. Het zijn centrale plekken met de hoogste financiële waarde van grond en vastgoed. Het is van belang dat de waarde die wordt gegenereerd in de gebiedsontwikkeling, wordt ingezet voor de alternatieve bekostiging van infrastructuur die de centrale plekken verbindt. Dit is zeker aan de orde voor de Noord/Zuidlijn, die de knooppunten Zuidas, Schinkelkwartier, Schiphol en Hoofddorp met elkaar gaat verbinden.
Experimenteren
Om de toekomst uit te vinden is een mindset nodig die er vanuit gaat dat de gebouwde omgeving tijdelijk is. De toekomst die in een plan wordt voorgesteld, is altijd een tijdelijke toekomst. Een reactie op onzekerheid kent twee uitersten, namelijk het bouwen van kastelen óf tenten (vgl. APTO Architects). Kastelen staan voor investeringen in hoge kwaliteit op een naar verwachting blijvend aantrekkelijke plek, waardoor gebouwen eeuwen meegaan, zoals de grachtenpanden in Amsterdam. Tenten staan voor de korte cycli van gebruik van ruimte. Juist de tentvariant is snel in ontwikkeling, ondersteund door de opkomst van (remontabele) houtbouw, circulair ontwikkelen en materialenpaspoorten. Het perspectief van de ‘tenten’ is in ieder geval concreet aan de orde voor nieuwe werklocaties in het Enter[NL] gebied. Durven we te experimenteren door gebieden bewust te ontwikkelen met een horizon van 20 tot 30 jaar? Daardoor ontstaat de mogelijkheid en de tijd, om de toekomst al doende echt samen uit te gaan vinden en te maken.
‘Kastelen - Tenten’ door APTO Architects (bron: SADC)
Cover: ‘EnterNL gebied’ door PosadMaxwan (bron: SADC)