Persoonlijk De provincie Noord-Holland kiest voor knooppuntontwikkeling. Daarmee zet de provincie vol overtuiging de stap van uitbreidingslocaties naar het beter gebruiken van bestaande steden en OV-netwerken. Gedeputeerde Tjeerd Talsma zet hier vol op in en pakt met graagte de regierol die het Rijk met de SVIR aan de provincies heeft toebedeeld. Visievorming en het bij elkaar brengen van partijen staan daarbij voor Talsma centraal. Knooppuntontwikkeling moet het antwoord vormen op de grote woningbouwbehoefte in de Noordvleugel. De provincie Noord-Holland is de komende maanden gastredacteur voor Gebiedsontwikkeling.nu op een themapagina over knooppuntontwikkeling oftewel TOD.
Tjeerd Talsma, gedeputeerde Ruimtelijke Ordening, Schiphol en Milieu, provincie Noord-Holland
Tjeerd Talsma is een man met een missie. Als gedeputeerde Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Holland zet hij vol in op knooppuntontwikkeling rond stations. De helft van alle stedelijke ontwikkeling in de provincie zal rondom OV-knooppunten moeten gaan plaatsvinden. Een stevige keus, beaamt Talsma. ‘Wij kiezen primair voor OV-locaties in plaats van voor uitleglocaties.’ Daarvoor is een aantal redenen te noemen. Waaronder duurzaamheid en voorkoming van verdere aantasting van het landschap. De groeiende woningbehoefte in de Noordvleugel, en dan met name voor het zuidelijke deel van de provincie, is nog zo’n majeure reden. De verwachting is dat de vraag oploopt naar 300.000 woningen in 2040. Talsma: ‘De vraag die dan voorligt is: waar moeten die woningen komen? Met uitleglocaties heb ik grote moeite. Daarnaast zijn er heel veel contouren die de mogelijkheden beperken, zoals voor Schiphol, maar ook vanuit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Of denk aan de groene scheggen van Amsterdam. Als je alles optelt blijft er vrij weinig ruimte over waar je kunt bouwen.’
Vraaggestuurd
Op de vraag ‘wat kan dan wél’ kwamen OV-knooppunten uit de bus als meest kansrijke locaties. Talsma ging voor deze beleidskeuze echter niet over een nacht ijs. De vraag is wat hem betreft leidend. Uit onderzoek blijkt dat met name centrum-stedelijke en centrum-dorpsmilieus gewild zijn. Als je die vraag projecteert op de bestaande plannen rondom stations en je tot een optimalisatie van plannen kunt komen moet 50% van de woningbehoefte gerealiseerd rondom knooppunten haalbaar zijn. Talsma: ‘Dit is een vraaggestuurde benadering, die nog eens wordt onderstreept door de maatschappelijke trends van de komende jaren.’ Hij verwijst naar de gezinnen met tweeverdieners die kiezen voor een goed bereikbare locatie. Het feit dat jongeren steeds minder vaak kiezen voor de auto en de auto als statussymbool heeft afgedaan wijst ook op het stijgend belang van OV. Maar ook duurzaamheidstrends en de aandacht voor ecologie dragen hieraan bij.
Bereikbaarheid
Als bereikbaarheid en duurzaamheid belangrijke criteria zijn ligt de keuze voor gebiedsontwikkeling rondom OV-knooppunten voor de hand. De infrastructuur is hier immers grotendeels al aanwezig. De afgelopen twee jaar werkte Talsma aan een charme-offensief, richting Gedeputeerde Staten en gemeenten, maar ook richting het bedrijfsleven. Samen met de Vereniging Deltametropool maakte de provincie de vuistdikke studie Maak Plaats!, waarin ondermeer tien basisbeleidspunten zijn verwoord. Natuurlijk, iedereen meekrijgen kost tijd, maar Talsma zit niet stil. ‘Dit is uiteraard langetermijnbeleid waar we mee bezig zijn. De crisis is in zekere zin tot voordeel omdat het een kans biedt om goed na te denken over de keuzes die we willen maken. Zodat je als de markt weer aantrekt direct aan de slag kunt. Dat er gezamenlijk gedragen beslissingen zijn genomen waar ook de markt in mee wil gaan.’
Voortouw
Die stap is de afgelopen jaren wel genomen, meent Talsma. Het ‘zendingswerk’ is naar tevredenheid volbracht. Gedeputeerde Staten staat achter het knooppuntenbeleid en ook de gemeenten zijn overtuigd van de kansen. Op de conferentie over knooppuntontwikkeling eind 2013 was de response op het gedachtegoed van Maak Plaats! zeer positief, zegt Talsma. De markt stond in eerste instantie niet te trappelen, zij hadden al posities ingenomen aan de rand van de steden. Maar de verliezen zijn inmiddels genomen, en ook het bedrijfsleven gaat mee in de nieuwe koers. Talsma: ‘Als provincie hebben we het voortouw genomen, maar we hebben daarbij steeds samengewerkt binnen de driehoek bestuurders, kennisinstellingen en bedrijfsleven.’ De contacten met de universiteiten ervaart Talsma als waardevol. ‘We hebben veel gesprekken gehad met de universiteiten, onder anderen met de hoogleraren Van der Krabben, Bertolini en De Zeeuw. Ik vind dat we als bestuurders een kans laten liggen als we het gesprek niet aangaan met de universitaire wereld. Schakel hen in om met praktische oplossingen te komen. Die mensen hebben vaak al de halve wereld gezien, er ligt zoveel kennis. Betrek die bij je beleid. Wij hebben ons probeem voorgelegd aan de universiteiten: wij hebben een probleem, de ruimtelijke druk blijft toenemen en we willen niet heel Noord-Holland volbouwen. Help ons.’
Ruimtelijke puzzel
In zekere zin gaat het spel nu pas beginnen. Talsma voelt de urgentie, én de complexiteit van de opgave. ‘Het is een ruimtelijke puzzel die we met elkaar moeten oplossen. Maar we kunnen geen pas op de plaats maken. Moet ik mijn kleinkinderen straks uitleggen dat er geen plaats voor hen is in Noord-Holland? We moeten oppassen dat we nu niet bezig zijn met het creëren van de woningnood van 2040.’ Dat de provincie het voortouw neemt in de visievorming en het betrekken van partijen is voor Talsma de invulling van de nieuwe rol voor provincies in de ruimtelijke ontwikkeling. ‘De SVIR geeft ons provincies met de decentralisatie van het beleid een grote kans. Ik zeg provincie, pak je kans!’ Maar jezelf een rol aanmeten is één ding, belangrijker vindt Talsma het dat anderen die rol ook daadwerkelijk erkennen. ‘We zijn niet met luchtfietserij bezig. Vandaar die intensieve samenwerking in de driehoek gedurende het hele proces. We werken niet vanuit een ivoren toren.’ Die regierol richting de verschillende partijen omschrijft Talsma als enthousiasmeren, stimuleren. Partijen bij elkaar brengen. Een voorbeeld daarvan is de bijeenkomst ‘Krachten bundelen op stationslocaties’ die de provincie organiseert voor bedrijfsleven, wetenschap en overheid over de rol van de markt. Maar daar houdt het op. ‘We gaan niet zelf projectontwikkelaartje spelen. Het bouwen laten we aan de markt en de gemeenten. Wij zijn als provincie daarin slechts kaderstellend: wat wel en wat niet. Plus uiteraard een expert-rol en eventueel coördinerende rol. Dat is de governance die past bij deze tijd en bij deze opgaven.’
Visievorming
Niet alleen de opgaven, ook de provincie zelf is de afgelopen jaren veranderd. Talsma blikt terug op het beleid van zijn voorgangers. ‘Onder Hooijmaijers zijn we doorgeslagen in zelf projecten doen, en daar hebben we hard leergeld voor betaald. Mijn voorganger Driessen heeft vooral grote schoonmaak gehouden. Dat brengt mij voor de vraag: en wat nu? Welke rol nemen we als provincie? Visievorming staat daarin wat mij betreft centraal.’ De eerste stappen zijn gezet en Talsma noemt het ‘bemoedigend’ dat zijn beleid aanslaat. Ook de wereld van de mobiliteit is van het begin af aan betrokken. Zo is onder meer met de bestuurders van NS gewerkt met serious gaming. Zowel NS als Connexxion hebben deelgenomen aan de expertteam van Maak Plaats!.
Hoogfrequent spoor
De wereld van de mobiliteit en die van de ruimtelijke ontwikkeling zijn niet altijd heel gemakkelijk bij elkaar te brengen. Het gaat al gauw om kip-ei discussies. Wat moet er het eerste komen, de capaciteitsuitbreiding op het spoor of de woningen c.q reizigers? Essentieel voor het knooppuntenbeleid is het rijksprogramma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS), zegt Talsma. Helaas is de uitvoering daarvan verschoven naar 2028. ‘We moeten af van het spoorboekje. Het spoor moet gaan rijden zoals de tram, zeker voor de drukke lijnen. De NS zegt: of je betaalt ervoor of je zorgt voor drukbezette lijnen. Dat spel zal nog wel even duren, maar de bereidheid om te praten is er zeker.’
Zaancorridor
Voor het hoogfrequent spoor zijn twee aders aangewezen: Amsterdam-Alkmaar en OV-SAAL. ‘Als de trein iedere tien minuten rijdt kan de auto daar echt niet meer tegenop.’ Om te beginnen is bewust gekozen voor de pilot van de Zaancorridor: de as Amsterdam-Heerhugowaard. Hier zit veel bestuurlijke energie bij de gemeenten. Het is een drukke lijn, met de nodige ruimtelijke kansen voor de tussenliggende stations. Voor een aantal stations zoals Sloterdijk zijn al plannen en projecten onderweg, zoals het opknappen van de openbare ruimte en transformatie van kantoren naar woningen. Talsma: ‘Het is maatwerk per station. In Uitgeest bijvoorbeeld liggen er voorzieningen rondom een station zoals een zwembad en sportvelden, die je beter kunt verplaatsen om ruimte te maken voor programma dat bijdraagt aan het profiel van het station.’ In Maak Plaats! zijn de kansen per station in kaart gebracht. Zestig NS-stations en vier regionale busstations werden onderzocht op de ruimtelijke factoren nabijheid, mate van menging en intensiteit, en op bereikbaarheid: de positie in de verschillende verkeersnetwerken. Zo werd de ‘kracht’ per knooppunt geïnventariseerd, wat inzicht biedt in de capaciteit en ontwikkelmogelijkheden van de stationslocaties.
Afstemming
Tussen de verschillende knopen van de corridor moet uiteraard wel afstemming worden gevonden in het programma. ‘Nu is alles overal hetzelfde. We moeten toe naar verschillende typologieën in woonmilieus. Binnenkort gaan we op werkbezoek, met de trein uiteraard, samen met de bestuurders van de verschillende gemeenten.’ Voor Talsma gaat het om het inzichtelijk maken van kansen, en niet om het voorschrijven van aantallen. ‘De gemeenten moeten bereid zijn om erin mee gaan. Wij gaan niet zeggen hoeveel woningen waar moeten komen. Zonder onderlinge afstemming kan het niet. Serious gaming werkt daarbij heel goed. Met het spel Sprintstad ontdekken de deelnemers hoe de scenario’s voor ontwikkelingen op verschilende locaties samenhangen. Zo laat het programma zien welke voordelen het kan hebben als gemeenten bouwplannen langs een spoortraject met elkaar afstemmen. Je geeft aan waar een ROC moet komen, of een ziekenhuis of woningen, en de computer geeft aan wat dat betekent voor de capaciteit. De stations kleuren dan rood, wat betekent dat je meer treinen nodig hebt. Dan kan een andere gemeente zeggen: dan doen wij dat ziekenhuis wel.’ De conclusie van de oefening voor Talsma? ‘Door meer met elkaar om tafel te zitten ontstaat een spirit om hierin door te gaan. Om met elkaar stappen te zetten.’
Stedenbaan
Noord-Holland profiteert daarbij van de wet van de remmende voorsprong. Zuid-Holland was immers al veel eerder bezig met het concept van knooppuntontwikkeling, met het programma Stedenbaan. Daar is van geleerd, aldus Talsma. ‘Helaas is Stedenbaan in de benen gezakt. Wij gaan er nu op verder. De lering die we hebben getrokken is dat we vanaf het begin met de lokale partijen samenwerken. Stedenbaan was vooral een regionaal verhaal dat buiten de lijnorganisaties is georganiseerd. Daardoor was de voortgang lastig. Nu wordt het meer bij partijen zelf neergelegd. Het draait om het vormgeven van de samenwerking met lokale partijen en het maken van gezamenlijke afspraken.’ De aansluiting met Stedenbaan bijvoorbeeld richting Delft vindt Talsma zeker interessant. Maar vooralsnog is de blik vooral gericht op de Zaancorridor. Die opgave is complex genoeg, maar ook een inspirerend voorbeeld voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in Noord-Holland. Daarnaast zal de provincie het integrale concept en de uitgangspunten van Maak Plaats! bewaken. In deze tijd is het budget krap en samenwerking des te crucialer. Op de stationslocaties zal daarom de komende periode gewerkt worden aan alliantiegesprekken met stakeholders van drie stationslocaties. Volg de ontwikkelingen de komende maanden op de themapagina van de provincie Noord-Holland over knooppuntontwikkeling / TOD op Gebiedsontwikkeling.nu.
Zie ook
Cover: ‘2014.05.13_Noord-Holland gaat voor knooppunten_660’