15 oktober 2017
3 minuten
‘Als je vanwege het uitstel van invoering van de Omgevingswet denkt dat je achterover kunt leunen, dan heb je het goed mis’, benadrukt de voorzitter van de fysieke pijler van de G32 en wethouder te Lelystad. Stadzaken.nl stelde hem 5 vragen.
1. De minister sprak eerder nog gewoon van implementatie. Was dat niet genoeg?
‘De invoering van de Omgevingswet is een stelselwijziging die qua omvang goed vergelijkbaar is met de drie decentralisaties (3D’s). Net zoals gemeenten in het sociale domein de eindverantwoordelijkheid hebben gekregen, krijgen ze dit ook voor het fysieke domein. Dat vergt een cultuurverandering en daarmee tijd.’
‘Dat de minister nu over een transitie speekt, betekent feitelijk dat gemeenten een transitieplan moeten opstellen. En waar je een implementatie nog voor je uit kunt schuiven, moet je met een transitie al vandaag beginnen. Zo kunnen gemeenten al starten met een omgevingsvisie en voorbereidingen treffen voor een omgevingsplan, door participatie op gang te brengen.’
2. Waarom zou ik haast maken met beleidsinstrumenten als de juridische basis daaronder (de Omgevingswet) pas op 1 januari 2021 van kracht is?
‘In de Crisis- en Herstelwet zit al veel experimenteerruimte die gemeenten in de gelegenheid stelt alvast met het omgevingsplan te oefenen. Ook kun je alvast voorsorteren op de algemene regels uit de AmvB’s. Eigenlijk vind ik die inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2021 helemaal niet zo interessant. Binnen het ministerie is gesuggereerd om een bandbreedte te noemen in plaats van een harde datum. Ik was het daarmee eens. Ook op 1 januari 2021 is immers lang niet alles klaar. De invoering van de Omgevingswet duurt inclusief een overgangsperiode tot 2029.’
3. Provincies en gemeenten willen toch vooral duidelijkheid?
‘Dat is zo, maar de Omgevingswet gaat niet alleen om een paar wetten die samengevoegd worden. De hele operatie vergt veel van provincies en gemeenten in termen van organisatie, portefeuilleverdeling en samenwerking met andere stakeholders waarmee samen een visie moet worden geformuleerd over de fysieke leefomgeving. Dan hebben we het nog niet eens over de vraag welke beleidsregels je wilt handhaven en welke vervangen kunnen worden door de algemene regel “ja tenzij”. Moet die regel dan voor het hele gebied gelden? Moet ik dat expliciet regelen of kan ik dat in een algemene regel doen? Wat betekent dat straks voor de handhaving? Allemaal complexe vragen waarbij je niet over een nacht ijs kunt gaan.’
4. Het tweede deel van de brief gaat over het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Het Bureau ICT-toetsing (BIT) beveelt aan het DSO nog nadrukkelijker te faseren en de invloed van het bevoegd gezag te versterken. Vertrouwt u er alsnog op dat het DSO op tijd gereed is?
‘Het advies van het BIT was een stuk negatiever dan de terugkoppeling die ik heb gekregen van collega’s die een prototype van het DSO hebben gezien. Ik heb er wel vertrouwen in. In het Bestuursakkoord hebben we altijd gezegd dat we ons niet blind moeten staren op het eindplaatje, maar er eerst voor moeten zorgen dat de drie bestaande digitale systemen goed geïntegreerd worden zodat de dienstverlening minimaal kan blijven worden gehandhaafd. De minister herhaalt dat nu. Ik wil geen herhaling van het scenario met het Omgevingsloket Online (digitaal stelsel van de WABO, red.), dat 30 minuten na lancering crashte.’
5. Wat adviseert u gemeenten morgen te doen?
‘Begin het opstellen van een omgevingsvisie, samen met de omgeving. Begin ook alvast voorbereidingen te treffen voor een omgevingsplan. Realiseer je als gemeente dat er met de Crisis- en Herstelwet en met het programma Eenvoudig Beter al gewoon heel veel kan.’
‘Hopelijk vordert de bouw van het DSO snel, zodat gemeenten daar al mee kunnen oefenen. Ook dat is geen overbodige luxe.’
Dit item verscheen eerder op stadszaken.nl
Cover: ‘schapen herder’