Opinie Columnist Wouter Veldhuis ziet overeenkomsten tussen de sluiting van de mijnen in Limburg in de jaren zestig en de huidige discussie over de toekomst van Tata Steel. Hij stelt dat we niet vast moeten houden aan vervuilende en verouderde industrie en ons collectieve Stockholmsyndroom moeten laten varen. “We hebben sympathie voor de industrie die ons werk en inkomen geeft, maar feitelijk wordt er gespeeld met ons leven.”
Zou het toeval zijn? Vorige week kopte NRC Handelsblad in grote letters op de voorpagina: ‘Bestaansrecht Tata onder druk’. En in diezelfde week startte het expojaar van de IBA Parkstad, de afronding van een jarenlange manifestatie over een andere en betere toekomst voor de Oostelijke Mijnstreek in Zuid-Limburg.
Sinds kort durft de politiek openlijk de vraag te stellen of de gezondheidsrisico’s van de Hoogovens in IJmuiden wel opwegen tegen het economisch belang. Een kantelpunt in het denken die vergelijkbaar is met het kantelpunt in de Oostelijke Mijnstreek, begin zestiger jaren. Toentertijd was de energietransitie (van kolen naar gas) in volle gang en kwam het bestaansrecht van de kolenmijnen onder druk te staan. De economische waarde van de mijnbouw woog niet langer op tegen de enorme aanslag op de volksgezondheid.
In 1965 koos Joop den Uyl definitief voor de volksgezondheid en verkondigde de sluiting van de Nederlandse mijnbouwindustrie. In korte tijd verloren 75.000 mensen hun baan. We weten nu dat het een schok teweeg heeft gebracht waar de regio nog steeds niet van is bekomen. Stel je voor: Heerlen was eind jaren vijftig een van de rijkste steden van Nederland. Tien jaar later is er niets meer van over. Wiel Kusters, een dichter uit de Mijnstreek schreef:
Aan tafels van marmer
met kannen van zilver
en bekers van goud
is nooit zó om de leegte
van morgen gerouwd.
Zestig jaar later staan we met Tata Steel voor een vergelijkbare vraag: weegt de economische waarde nog wel op tegen de aantoonbare gezondheidsrisico’s in en rondom IJmuiden en Beverwijk? In dit soort gevallen leidt onze samenleving aan een collectief Stockholmsyndroom. We hebben sympathie voor de industrie die ons werk en inkomen geeft, maar feitelijk wordt er gespeeld met ons leven.
Dus laten we proberen de feiten onder ogen te zien. De fabriek is met 9.000 werknemers een van de grootste werkgevers van de regio. Maar hebben de Hoogovens wel een toekomst? Staal is nu al een van de best presterende materialen als het om recycling gaat. Als we de transitie naar een circulaire economie serieus nemen, hebben we helemaal geen fabriek meer nodig die nieuw staal maakt. Daarnaast komen bij het productieproces verschillende schadelijke stoffen vrij die een groot gezondheidsrisico vormen voor omwonenden. Bovendien is de staalfabriek in IJmuiden goed voor 6,6% van de Nederlandse CO2 uitstoot en trekt het enorme energieverbruik een hele zware wissel op de energietransitie. Om nog maar te zwijgen over het ruimtebeslag van de terreinen en hinderzones in een van de meest aantrekkelijke en dichtstbevolkte regio’s van Nederland.
Het verleden leert ons dat onvoorstelbare toekomsten soms dichterbij zijn dan we durven denken. Zeker als het niet lukt om meer tempo te maken met de zeer kostbare transitie naar schonere productieprocessen. Het kan dus zomaar zijn dat de knoop onverwacht snel doorgehakt wordt, net als in de Oostelijke Mijnstreek. De economische klap zal een stuk kleiner zijn dan in Zuid-Limburg. Maar de ruimtelijke impact is enorm. Opeens komt er in een van de meest verstedelijkte regio’s van Nederland ongekend veel ruimte vrij voor allerlei functies die nu geen plek kunnen vinden. Genoeg redenen dus om nu alvast mogelijke toekomsten te verkennen. Dan kunnen we die in ieder geval als scenario’s klaarzetten in de ontwikkelingsvisie voor de Metropoolregio Amsterdam.
Cover: ‘Wouter Veldhuis’ (bron: Gebiedsontwikkeling.nu)