Verslag Ongelooflijk! Confronterend! Zo reageerden de debaters op de rondom hangende foto´s van centrumplannen in Nederland. Zijn die echt stuk voor stuk bedacht door architecten en stedenbouwkundigen? De fototentoonstelling Nederland – uit voorraad leverbaar van fotograaf Hans van der Meer in het Nederlands Architectuurinstituut dwingt tot moreel oordelen. Lochem, Raalte, Boskoop, Winschoten, Nunspeet, Goor enzovoort... Steeds dezelfde logo´s van de bekende winkelketens en naar het lijkt steeds dezelfde materialisaties, vormoplossingen, inrichtingselementen, patronen en kleuren. Herkenbaarheid en inwisselbaarheid gaan hand in hand. Over dit fenomeen ging een debat in het NAi. Over te veel ambitie, te veel ontwerp, te weinig architectuur, starre regelgeving, verkeerde referenties, te veel winkel- en te weinig andere functies, gebrek aan gelaagdheid. Of is het echte probleem van psychologische aard: vinden we het typische Nederland ongemakkelijk omdat we liever Barcelona zien?
Waarom alle centrumplannen op elkaar lijken (als ze zich niet onderscheiden)
Foto: Boskoop, Fotograaf: Hans van der Meer
‘Onthutsend Nederland - Afbeelding 1’
Op 20 maart jl. was het tweede NAi-debat over het door Hans van der Meer in beeld gebrachte “Onthutsende Nederland”, zoals het in de Volkskrant luidde. Debatorganisator Marten Kuijpers memoreerde een uitspraak van architect Mechthild Stuhlmacher tijdens de eerste bijeenkomst op 16 februari: “Als hier aan ontworpen is, komt de architectuur er heel slecht van af.” Overigens, zo was vastgesteld, worden centrumplannen heel vaak ontworpen zónder architect. Alleen in een bijzonder onderdeel of object mag een architect zich ‘uitleven’. Dat is er dan vaak ook aan af te zien.
Foto: Winschoten, Fotograaf: Hans van der Meer
‘Onthutsend Nederland - Afbeelding 2’
Een sterk punt van de twee debatten over de architectuur van Nederlandse centrumplannen was dat het onderwerp steeds helder en onontkoombaar op het netvlies stond. De bijeenkomsten werden gehouden in de tentoonstellingszaal, die was ingericht met tribunes. De foto´s vormden dus een voortdurende confrontatie. Zodoende ontlokte ook de tweede debatavond aan de inleiders en debaters ‘morele oordelen’ over de in beeld gebrachte architectuur, of het gebrek daaraan. Iedereen moest er iets over kwijt. Moderator Bart Cosijn merkte op dat “deze foto´s er misschien mee te maken hebben dat ik geen architect meer ben”.
Fotograaf: Karin van Rooij
‘Onthutsend Nederland - Afbeelding 3’
Standaardmaterialen
Eerste inleider architect Sylvia Karres (Karres en Brands landschapsarchitecten) ging in op het gebruik van standaardmaterialen. De titel en de inrichting van de tentoonstelling suggereren dat als belangrijke boosdoener. De buitenwanden van de zaal zijn beplakt met uitvergrote pagina´s uit catalogi: straatklinkers, betonnen afzettingselementen, plantenbakken, stalen boombeschermers, parkeermeters, afvalcontainers, afvalbakken, banken, verkeerspaaltjes, terrasstoelen en -tafels, enzovoorts. Alles uit voorraad leverbaar. Geldt dat misschien ook voor de getoonde architectuur?
Karres vertelde dertig jaar werkzaam te zijn als architect van openbare ruimte, stedenbouw en landschap. Ze sprak van een haat-liefdeverhouding met standaardmaterialen. Enerzijds de onvrijheid ervan, anderzijds de noodzaak ervan. Ze liet de lesboekjes zien van de tuinbouwschool die ze ooit doorlopen had. Bestratingpatronen, tuinaanleg – deels verouderd, deels onverminderd geldig. Ontwerpen wortelt voor een belangrijk deel ook in overgeleverd ambacht, in vaste oplossingen. De behoefte om de openbare ruimte integraal te ontwerpen is opgekomen in de jaren 1970/´80, aldus Karres. Het laatste decennium is Barcelona hét voorbeeld van een integraal ontworpen openbare ruimte. Vanuit elke gemeente met centrumplannen ging men er op excursie heen. Wellicht hebben deze reisjes te grote ambities uitgelokt.
Terughoudend zijn
Dat er “niets mis is met standaardmateriaal” illustreerde de architect met een eigen beeld van een gewone straat: een trottoir met 30x30 oerbetontegels, voortuintjes met ligusterheggen, allemaal op gelijke hoogte en fraai rond geknipt bij de tuinpaadjes. Een bijzonderheid in het beeld was een betonbandje onderlangs de heggen, eveneens met een ronding bij de paden. Dit beeld van een rustige openbare ruimte met twee trefzekere accenten illustreerde voor Karres de waarde van terughoudendheid bij de ontwerper. Bovendien waarschuwde ze: “Bijzonder materiaal leidt niet meteen tot een bijzonder resultaat.”
Ook met haar bureau gebruikt ze standaardmateriaal, zei Karres. “Maar dan proberen we er een spelletje mee te spelen en zo een eigen signatuur aan te geven. “ Op een plein in IJsselstein haalde ze standaard pijlstenen uit hun normale context en bracht ze aan als speelse patronen. Zowel voor de Arena Boulevard in Amsterdam als het Kultorvetplein in Kopenhagen – beide enorme openbare ruimten die om een bijzondere oplossing vragen – ontwierp Karres en Brands een bestrating met een mix van verschillende standaard klinkers. Kleine maatverschillen tussen de klinkers van de verschillende fabrikanten maken het de stratenmakers wel lastig. Waarmee Karres impliciet onthulde welke functie standaardmateriaal vooral ook heeft: efficiëntie. Waar in dit geval dus de hand mee werd gelicht.
Verdwenen stoepbanden
Als oorzaken voor de eenvormigheid noemde Karres: “Aan de ene kant de regelgeving – niets mag meer, alles is stuk gereguleerd. Aan de andere kant de poging een eigen identiteit uit te drukken in de openbare ruimte.” Een veelal geforceerde, mislukte poging kennelijk. Karres had nog een ontdekking gedaan. Vrijwel nergens zag je nog stoepbanden. “Feitelijk zijn in veel centra de karakteristieke straten verdwenen.” Rijbanen en trottoirs lopen in elkaar over. Visuele markeringen – vaak niet eenduidig – moeten de verschillende verkeersstromen in de goede banen leiden.
Alles willen ontwerpen
Joris Molenaar (Molenaar & Co architecten) sloot daar in zijn bijdrage op aan met de typering “gemeentelijk tapijt”, dat zich van gevel tot gevel uitstrekt. Erfafscheidingen zijn verdwenen. “De gemeente bepaalt in de openbare ruimte alles. “ Ook Molenaar noemde de fotogalerij confronterend. “De beelden noodzaken mij als architect tot bescheidenheid.” Een van de foto´s bracht het centrum van Drunen in beeld. In diezelfde plaats had Molenaar een pleinwand ontworpen. Hij moest dus ook zijn eigen ontwerp nog eens door de lens van Van der Meer bekijken. De architect, onder andere belast met de renovatie van het Justus van Effenblok in Rotterdam-Spangen, ontwaarde een burgerreveil om de stad als geheel te ontwerpen. “Het is verbazingwekkend hoe gewoon wij het zijn gaan vinden om alles te ontwerpen.” In dat opzicht vond hij een lelijke, lege parkeerplaats, waarvan Van der Meer er ook enkele vastlegde, een verademing. “Deze door ontwerpers niet aangeraakte plekken bezitten een tedere radicaliteit”, becommentarieerde Molenaar een foto van een bruut neergezet ensemble glasbakken. Pal voor een nieuwe bakstenen winkelplint met appartementen erboven. “Fijn als er even geen design mag zijn.”
Lokale ambities
Molenaar zag uniformiteit met hier en daar een gekunsteld ‘apart’ vormgegeven hoekje, of raar vormgegeven straatelementen, zoals lantaarns. Hij weet dit vooral aan de ambities van lokale bestuurders. Zij, de burgemeester voorop, willen een ontwerp van voordeur tot voordeur over het centrum uitspreiden. “Bestuurders zijn wellicht te vaak in Barcelona gaan kijken.”Als architect, van bijvoorbeeld een pleinwand in Drunen, staat hij feitelijk buiten het integrale centrumplan. “Ik doe mijn deel en ik doe daar mijn uiterste best op, maar ik heb niet de pretentie de stad te ontwerpen. In Bergen mogen wij niet verder dan de rooilijn. Dan neemt iemand anders het over.” Het Nijmeegse centrumgebied Mariënburg, waarvoor hij – onder supervisie van Sjoerd Soeters – panden ontwierp in de sfeer van de negentiende eeuw, beoordeelde Molenaar als redelijk geslaagd. Dat het er nu volhangt met reclame, noemde hij niet erg. Het is nu eenmaal een druk winkelgebied. Tot slot keerde Molenaar zich tegen de suggestie die de fototentoonstelling wekt, namelijk dat we kijken naar uit voorraad geleverde architectuur. Dat is het juist niet; de architectuur is te vaak buiten spel gezet.
Debat
Er was relatief veel tijd ingeruimd voor een paneldiscussie. De deelnemers daaraan waren: Flip ten Cate, directeur Federatie Welstand; Piet Ziel, stedenbouwkundige en landschapsarchitect van de Groningse gemeente Oldambt; en Baptist Brayé, oprichter en directeur van Locatus, een databank en adviesbureau voor winkelvastgoed. Ten Cate was het met Molenaar eens dat er vaak te veel door ontworpen wordt, maar over het voorbeeld van de glascontainers, die buiten elk ontwerp om op een handige plek waren neergezet, merkte hij op: “De mensen in de appartementen daarachter moeten er wel naar kijken.” Hij wilde echter een mogelijk misverstand uit de wereld helpen: welstand gaat helemaal niet over de inrichting van de openbare ruimte.
Verkeerde referenties
Brayé merkte op dat architecten en retailers heel verschillend naar winkelpanden kijken. Vanuit het oogpunt van de winkelier tekenen ontwerpers functies vaak niet op de juiste plek. Winkelcentra en winkelpanden worden ontworpen los van kennis hoe consumenten zich bewegen. “Er bestaat een enorme gedrevenheid onder ontwerpers om de openbare ruimte tot iets groots te maken. Ze zijn onvermoeibaar met vergaderen, maar dat doen ze wel met elkaar. Ook op een avond als deze.” Piet Ziel protesteerde tegen de suggestie van de klant is koning: “Niet consumenten maar mensen gebruiken een stadsgebied. Het gaat niet alleen om winkels. Een centrum is ook een plek om anderen te ontmoeten.” Brayé zei het daar helemaal mee eens te zijn. Zijn oma vertelde altijd hoe spannend, avontuurlijk, de jaarmarkt in Enkhuizen was waar ze vanuit een dorp in de omgeving naar toe ging. “Wat je op de foto´s hier ziet is dat deze 19de-eeuws aandoende pleinen niet meer de functie hebben van de jaarmarkt. Die spanning ontbreekt overal. De plannenmakers gebruiken dus de verkeerde referenties.”
Ingebakken bloedarmoede
Ten Cate zag een te dominante winkelfunctie. “Een centrumgebied moet multifunctioneel zijn. De winkelpuien met de lichtbakken vernielen de panden. Ze trekken alle aandacht naar zicht toe. Ik maak me sterk dat dit soort pleinontwerpen worden verkocht als agora, als ontmoetingsplek, maar het resultaat is eenzaamheid.” Brayé kwam met een heel nieuw punt. “De retail in Nederland is heel fijnmazig. Planmatig opgelegd. Dat leidt tot heel veel kleine winkels en tot heel veel centrumpjes. Dan krijg je krampachtige en kneuterige oplossingen, waarbij een Kruidvat in een 19deeeuws pandje wordt gepropt. Wij kennen geen hypermarché maar ook nauwelijks top winkellocaties. Het gemiddelde winkeloppervlak in Nederland is 250 m2, terwijl Kruidvat en Blokker wel 1000 m2 zouden willen. De wet- en regelgeving probeert dat krampachtig tegen te houden. En daardoor ontstaan deze centrumplannen met ingebakken bloedarmoede, plekken zonder spanning.” De winkelplanoloog voorspelde dat van de 2000 winkelgebieden en -gebiedjes die Nederland nu telt er over tien jaar 500 verdwenen zijn en dat er over vijfentwintig jaar nog maar 500 van over zijn.
Geschiedenis weg ontworpen
Ziel onderschreef het punt van de “eendimensionale omgevingen”. “Wat we eigenlijk willen zien is geschiedenis, gelaagdheid. Maar dat krijgen we niet. Een duizend jaar oud centrum als van Winschoten ziet er net zo uit als een vijftig jaar oude plek. Een ontwerper zou de genus loci van de plek moeten opzoeken.” Het viel de stedenbouwkundige op dat grote oude bomen vrijwel overal ontbraken. “Die hebben er wel gestaan. Kennelijk zijn ze weg ontworpen. Bomen geven overlast, bladafval, ze vergen onderhoud.”
Verschillende debaters weten de sores in de openbare ruime aan de ‘bemoeiallerigheid’ van de lokale overheden. In de periode van hoogconjunctuur is te veel geld aan bestrating besteed en er is te vaak “liefdeloos en alleen functiegericht” ontworpen (Ten Cate). Kongsis´s tussen winkeliersverenigingen en gemeentebesturen om ‘tapijten’ neer te leggen hebben de individualiteit van panden en erven opgelost (Molenaar).
Negativisme of bescheidenheid
Ten Cate gooide het ten slotte over de andere boeg. Hij vond de tentoonstelling “nietrepresentatief”. Anderzijds merkte hij in de beelden nog “veel diversiteit” en “zorgvuldig ontworpen plekken” op. Uit de zaal reageerde Bas van der Pol (programmamaker bij het Tilburgse architectuurcentrum Cast) met de opmerking dat architecten ook hele mooie dingen kunnen maken. “Het centrum van Tilburg is erg geslaagd. Ik stoor me aan het negativisme en het relativisme over ontwerpen. Architecten moeten voor hun vak staan en niet naar anderen wijzen.” Molenaar antwoordde dat hij bescheiden wilde zijn. “Wat ik als architect kan doen, doe ik voor honderd procent, maar bestuurders bepalen heel veel.” Tot die conclusie kwam Karres ook: “Een ruimtelijk ontwerp maken is één ding, maar je hebt verder geen zeggenschap over de uitvoering.” Ze sprak zich nogmaals uit tegen de ambitie om in de openbare ruimte uit te willen pakken. Brayé vond dat de foto´s van Van der Meer “heel erg Nederlands” waren. “Ze tonen onze bescheidenheid. Een beetje onder gedimensioneerd en een tikje over ontworpen.” Ten Cate signaleerde tot slot toch nog een pijnpunt: “Iedere gemeente wil zijn identiteit vormgeven. Maar identiteit kun je niet ontwerpen. De identiteit van Raalte bijvoorbeeld is het gewone.”
Niet dramatisch doen
De fotograaf kreeg zelf het woord. Hij benoemde het kleinschalige, net als Brayé, typerend voor Nederland. “Het kleinschalige is wat toeristen waarderen aan Amsterdam.” In zijn foto´s lag het accent op de ruimte, waardoor Van der Meer de camera soms van mensen had moeten afdraaien, omdat zij anders de aandacht zouden opeisen. “Daardoor geven de beelden een gevoel van eenzaamheid.” Hij maakte de foto´s vanaf een trapje. “De wereld als decor. Voor een Nederlands dorp zijn maar weinig rekwisieten nodig, maar het moet wel kloppen. Ik vind al deze plekken die ik in beeld heb gebracht niet verschrikkelijk, we moeten er niet dramatisch over doen. Anders zouden Parijzenaars weer met ons allen medelijden moeten hebben. Hoe we hier naar kijken is in belangrijke mate psychologie. Als we na twintig jaar bij ons ouderlijk huis terugkeren is alles kleiner en kneuteriger dan we dachten. Met die blik kijken we nu ook naar deze centrumgebieden. Hetzelfde effect had mijn serie over de amateurvelden. Voetbalfoto´s gaan normaal over de Champions League, op mijn manier was voetbal nog nooit gefotografeerd. Bedenk dat 95% van alle fotografie propaganda is. Barneveld op een regenachtige dag willen we niet zien.”
Wat de bijeenkomst in ieder geval had gebracht, concludeerde moderator Cosijn, was dat onze onderbuikgevoelens over al die ‘eenvormige’ en ‘troosteloze’ centrumplannen behoorlijk waren geanalyseerd.
Organisatie: NAi Rotterdam, 20 maart 2012
Voor een pdf van de volledige publicatie zie bijlagen.
Cover: ‘Woningen Winschoten’