Verslag Tijdens de bijeenkomst ‘Klimaatakkoord: ontwerpers aan tafel’ verkent AIR (Architectuur Instituut Rotterdam) de ruimtelijke opgave die onlosmakelijk verbonden is met het Klimaatakkoord. Boris Hocks (Generation Energy) geeft een ‘college’ over de rol van ontwerpers aan de klimaattafels, waarna vijf experts aan een publieke ‘klimaattafel’ inzoomen op de ruimtelijke, politieke en maatschappelijke context in Rotterdam.
Boris Hocks, onafhankelijk adviseur Ruimte en Energie bij het Klimaatakkoord, trapt de avond af met een spoedcursus over het Ontwerp van het Klimaatakkoord – een programma over de ruimtelijke consequenties van het Klimaatakkoord. Hocks coördineerde de bijdragen van de ontwerpers, die over de vijf sectortafels verdeeld waren. De ontwerpers kwamen aan de klimaattafels naar aanleiding van een studie die Hocks samen met vijf ontwerpbureaus en Wageningen Universiteit deed naar de relatie tussen ruimte en energie en hoe Nederland eruit zou kunnen zien als we in 2050 100% energieneutraal zijn (zie de publicatie Energie en Ruimte).
Hocks legt de volgende vragen op tafel: “Wat betekent het, wat komt er op je af en welke keuzes moet je maken. Wat zijn de systemen die eronder liggen, bijvoorbeeld voor warmte, wat voor nieuwe infrastructuur heb je nodig, wat betekent het voor je elektriciteitssystemen, waar komen windmolens en zonnepanelen te staan en wat zijn de ruimtelijke gevolgen daarvan?”Per sectortafel (landbouw en landgebruik,
industrie, gebouwde omgeving, mobiliteit, elektriciteit) werd bekeken wat de
mogelijke gevolgen zijn van wat er aan de ene tafel besproken is voor de andere
tafel en dit werd aan de betreffende tafel(s) en in het Klimaatberaad toegelicht.
De ontwerpers maakten inzichtelijk wat een bepaalde keuze ruimtelijk betekent;
dit hielp goed tegen het vastgeroeste denkproces aan de klimaattafels.
Ruimte en energie: een logische combinatie
Waarom is ruimte en energie een logische combinatie en wat is eigenlijk een energielandschap? Men denkt bij een energielandschap vaak aan een grootschalig gebied met windmolens of zonnepanelen. Maar de veenkoloniën zijn bijvoorbeeld in feite ook energielandschappen. Deze waarderen we nu, we recreëren er zelfs in. Ontwerpers kunnen hiervan leren: “Ontwerp met deze landschappen een structuur voor de toekomst en ga niet ieder hoekje van dat landschap proberen vol te proppen zodat er nog net een zonneveld in past”, stelt Hocks.‘Ontwerpers aan de klimaattafel 1’
‘Ontwerpers aan de klimaattafel 2’
Veenafgraving als energielandschap (bron: slide 27 en 28 presentatie Boris Hocks).
Dat is makkelijker gezegd dan gedaan, want
bij het maken van een energielandschap loop je tegen een hoop beperkingen aan. Bijvoorbeeld
de beperkingen bij plaatsing van een windmolen in stedelijk gebied: er is zowel
een groot beperkingsgebied vóór de plaatsing van de windmolen als een nieuwe
beperkingszone dóór de windmolen. Zo kun je geen windmolen plaatsen te dicht
bij huizen, een kanaal of een hoogspanningsmast – nog los van de vraag of het van
de provincie mag.
En als je een windmolen net buiten de stad neerzet, dan is die een beperking op
zichzelf, aangezien je de stad daardoor in de toekomst niet verder kunt
uitbreiden en je bepaalde functies uitsluit. Het gehaast maken van
energielandschappen heeft zodoende als risico dat we een heleboel beperkingen
opleggen. Ter illustratie, alle gekleurde plekken in onderstaande kaart van
Nederland geven aan dat je er geen 3 megawatt windmolen kunt neerzetten.
Dirk Sijmons, een van de ontwerpers aan de klimaattafel, bekritiseert dit: “Hoe kun je hier in vredesnaam een fatsoenlijk ontwerp in maken als het zo versnipperd is”. Als je inzoomt op Rotterdam, dan zie je dat het in deze regio door stedelijk gebied, een luchthaven en havencomplexen ingewikkeld is om ruimte voor energielandschappen te vinden.
‘Ontwerpers aan de klimaattafel 3’
In gekleurde gebieden kun je geen windmolen plaatsen (bron: slide 35 presentatie Boris Hocks)
Met een consortium van ruimtelijke specialisten heeft Hocks gedurende een jaar gewerkt aan het uitwerken van ruimtelijke reflecties op het Klimaatakkoord en om de ambities hierin te combineren met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Hiertoe werden conclusies getrokken die soms niet over de schaal van Nederland gingen, maar over de schaal van de straat. Als je kijkt naar warmte-infrastructuur, naar de manier waarop warmte naar woonhuizen gaat, dan kom je terecht bij het straatprofiel. Met het nadenken over het warmtenet denken we ook na over wat er bovengronds verandert en hebben we een kans om onze straten anders vorm te geven.
Denkrichtingen en systeemkeuzes
Het consortium van ruimtelijke specialisten heeft een aantal denkrichtingen en systeemkeuzes opgesteld en uitgewerkt voor heel Nederland, waarin vanuit verschillende perspectieven gekeken is naar de landelijke energievraag: vanuit de bron, vanuit de schaal en vanuit het integrale plannen.Zo kun je onder andere denken aan het gebruiken van de Noordzee om aan je energievraag te voldoen, aan de industriële clusters of aan biomassa. Het ging erom gevoel te krijgen aan welke knoppen kun je draaien, nu en in de toekomst. Door voor een bepaald systeem te kiezen sluit je ook mogelijkheden uit.
Aan een heleboel tafels werd het gebruik van biomassa als een soort joker ingezet op het moment dat het niet lukte de energie op een andere manier te verkrijgen. “En die claim was soms best wel hoog. In de eerste versie van het Klimaatakkoord werd geclaimd dat meer dan 25% van de totale hoeveelheid benodigde energie om het hele land van energie te voorzien, uit energie in biomassa zou kunnen komen. Naast de discussie of dit ethisch is en of er in het buitenland genoeg biomassa beschikbaar is, hebben de ontwerpers inzichtelijk gemaakt of het mogelijk is om die hoeveelheid biomassa naar Nederland te halen. Hoeveel schepen komen er dan naar Rotterdam, en hoe groot zijn die? Waar sla je het op en hoe verplaats je de biomassa vervolgens door heel Nederland? Door in dit soort vraagstukken telkens te rekenen en te tekenen wordt inzichtelijk dat dit gewoonweg ruimtelijk niet mogelijk is. Er is te weinig ruimte voor opslag van al die biomassa. Dit inzichtelijk maken hielp ontzettend aan die klimaattafels. Boris Hocks geeft aan dat dit wel het meest kritische is wat de ontwerpers benoemd hebben over het Klimaatakkoord, en zodoende biomassa als energiebron redelijk uit beeld geschoven hebben.
Vervolgopgaven vanuit Klimaatakkoord
Als volgende stap vanuit het Klimaatakkoord is gekozen voor een regionale, decentrale, aanpak met het opstellen van 30 Regionale Energie Strategieën (RES). Op dit moment wordt vanuit 30 regio’s gewerkt aan deze strategieën, waarbij voor iedere regio gekeken wordt wat de meest geschikte oplossing is voor dat gebied. “Z’n RES klinkt heel mooi, iedereen levert van onderop een heleboel inzichten en kennis van zijn eigen regio aan. Maar tegelijkertijd moeten we ze wel allemaal met elkaar zien te verbinden, want als het niet waait in het noorden van Nederland willen ze nog wel stroom uit een ander deel van Nederland”, aldus Hocks.En de vervolgvraag is: hoe gaan we die RES-en uitvoeren? In alle regio’s tegelijk beginnen, langs hoogspanningsinfrastructuur of van noord naar zuid Nederland werken? Hier is nog niet over nagedacht, niet in de RES en ook niet in het Klimaatakkoord. Bovendien komen we er niet uit wanneer we in de RES-en alleen maar kijken hoe we per regio voldoen aan de energievraag omdat sommige regio’s wel en sommige niet in hun eigen energievraag kunnen voorzien (zie onderstaande afbeelding) Hocks geeft aan dat dit een van de vervolgopgaven is die uit het Klimaatakkoord komt.
‘Ontwerpers aan de klimaattafel 4’
Energievraag t.o.v. lokale potentie (bron: Ruimtelijke Implicaties: Klimaatakkoord en NOVI (december, 2018), slide 56 presentatie Boris Hocks).
Belang rol ontwerpers
Boris Hocks moedigt ontwerpers aan om zo snel mogelijk invloed uit te oefenen op de kwaliteit en invulling van de RES-en. Dit heeft haast, want in de RES-handleiding geeft een tijdlijn aan dat we voor de bouw van een windpark in 2030 tot medio 2020 hebben om de RES-en lokaal uit te denken. Hierna zal er een Milieueffectrapport (MER) van gemaakt worden, die vervolgens in een structuurvisie terecht komt. “Met andere woorden, als we in het komende jaar geen kwaliteitseisen of kader voor onszelf schetsen van we belangrijk vinden, lopen we het risico dat we dit reeksje ingaan en uiteindelijk of een landschap hebben dat we niet willen of dat we halverwege sneuvelen omdat we zo’n ruzie krijgen over uitgangspunten die we niet eerder besproken hebben”, waarschuwt Hocks.Tot slot benadrukt hij dat deze oefening is aangepakt met een consortium aan ontwerpers. Waar normaliter sprake is van concurrentie tussen ontwerpers, ging het in dit traject om samenwerking en om het collectief. Zo kunnen we gezamenlijk antwoord geven op dit soort complexe vraagstukken en op een ontwerpopgave die soms nog niet eens geformuleerd is. “Dat is de toekomst, want het is echt van levensbelang voor het oplossen van die opgaven”, besluit Hocks zijn college.
Pleidooi voor integrale benadering en bepalen voorwaarden
Na deze spoedcursus schuiven de referenten Gerjan Streng (BRIGHT), Joost Schrijnen (spatial management consultant), Yvonne Rijpers (Vereniging Deltametropool), Jelte Boeijenga (IABR) en Dore van Duivenbode (Dus Wat Gaan Wij Doen) aan tafel bij Boris Hocks en moderator Chris Luth.Gerjan Streng nam vanuit het consortium aan ontwerpers deel aan de tafel
over gebouwde omgeving. Hiertoe viel hem het sectorale denken bij de manier
waarop de tafels zijn ingericht. Zo zijn er verschillende tafels voor gebouwde
omgeving en landbouw en landgebruik, terwijl het in de praktijk om
plekken gaat die vlak naast elkaar liggen. “In alle ontwerp-overleggen kwamen
we erachter dat juist dat interdisciplinaire denken, tussen de sectoren door,
dat daar de grootste kansen liggen”, aldus Streng.
Bovendien is de energievraag tot op heden best een technische vraag, die gaat
over leidingen en Joules. Maar het is een veel bredere, culturele, opgave, die
gaat over de straat en over buurten waar we samen aan kunnen werken, stelt
Streng.
Joost Schrijnen geeft aan dat we jammer genoeg nog
geen idee hebben hoe we dit moeten aanpakken en dat er een groot
interbestuurlijk wantrouwen in Nederland is rondom dit vraagstuk. Hierdoor is
er een systeem bedacht waarin we 30 RES-en gaan maken die niet op elkaar zullen
blijken aan te sluiten en bovendien niet de hele opgave bevatten, verwacht
Schrijnen.
We hebben in Nederland ervaring met grote projecten als de Deltawerken, de VINEX, Ruimte voor de Rivieren; om die mogelijk te maken is een bepaald aantal voorwaarden opgesteld. In het Klimaatakkoord is dat nog niet eens benoemd op die manier, we hebben aldus een enorme achterstand: “En die achterstand moeten we in gaan halen omdat de weerstand gigantisch gaat worden. Er komen 30 regio’s met 30 RES-en, ik ben ontzettend benieuwd naar al die gemeenteraadsvergaderingen. Het gaat gewoon niet werken”, concludeert Schrijnen.
Yvonne Rijpers, projectleider Energie en Ruimte bij Vereniging Deltametropool, sluit zich hierbij aan: we hebben nog geen idee hoe we dit aanpakken. Rijpers is al een aantal jaren bij het energie- en ruimtedossier betrokken, wat begon vanuit de vraag over onvermijdelijke opgaven die in de NOVI moesten komen. De energieopgave is een beetje uit de NOVI weggeschoven. “Zodra het concreet wordt, wordt het weggeschoven want dan is het eng”; dat merkt Rijpers bij meerdere trajecten. Het integreren van ontwerp en governance op de verschillende schaalniveaus blijkt dus nog steeds niet te lukken. En dat is erg zonde: “Wij zijn een land met ontzettend veel ontwerpkracht die nu eigenlijk of pas veel te laat wordt ingezet”.
Energieopgave: hefboom en handelingsperspectief
Jelte Boeijinga, directeur onderzoek en ontwikkeling bij IABR, is zo’n anderhalf jaar geleden een IABR-atelier gestart vanuit het besef dat doel en middel omgedraaid moest worden: “We willen niet kijken wat de vertaalslag van de energietransitie is op de ruimte, maar we willen sowieso die ruimte veranderen met als doel sociaal-maatschappelijke verbeteringen.” Het moet er uiteindelijk om gaan, dat die energieopgave wordt ingezet om een betere stad te maken, benadrukt Boeijinga.Dore van Duivenbode, freelance journalist bij VPRO en KRO Brandpunt, pleit voor het belang van het bieden van een hoogwaardig handelingsperspectief. Iedereen weet wel dat er een probleem is, het gaat om hele universele waarden die iedereen raken omdat het over ieders toekomst gaat. Met haar programma Dus Wat Gaan Wij Doen poogt Van Duivenbode een doelgroep aan te spreken tussen de 20-30 jaar die de instanties waar ze werken van binnenuit kunnen veranderen. “Als je maar de juiste toon weet te pakken”, zegt Van Duivenbode.
Joost Schrijnen beaamt het belang van individuen die een instantie van binnenuit kunnen veranderen. Dit kan plaatsvinden wanneer er sprake is van vrijheid van denken binnen een institutie en je dat tegelijkertijd weet te verbinden met de hiërarchie en het bestuur zelf om de energieopgave aan te pakken. “En waarom is dat nou zo belangrijk? Omdat dit vraagstuk zo nieuw is, zo anders, dat je die denkvrijheid nodig hebt”, benadrukt Schrijnen. Hij hoopt dat de Rotterdamse bureaucratie de moed heeft om die vrijheid te zoeken, te verbinden en om vanuit die vrijheid verschillende strategieën te oefenen. “En daar moet je wel bureaus bij hebben en ontwerpers bij gebruiken, maar je moet eerste de plek zien te veroveren”, adviseert Schrijnen. Boeijinga vult aan dat de politieke context van Rotterdam sinds deze zomer die ruimte in principe mogelijk maakt.
Boris Hocks reageert dat de energieopgave bij uitstek een onderwerp is
waar je als burger makkelijk op hetzelfde kennisniveau zit of zelfs hoger dan
de lokale politicus. “We zitten bij een heleboel van die RES-en aan tafel en
het komt regelmatig voor dat de bedrijven en burgers in de zaal meer kennis
hebben dan de wethouders en de ambtenaren die aan tafel zitten”, zegt Hocks.
Daar zit een spanning, want de ambtenaren zijn nog kennis aan het vergaren,
terwijl we in een proces zitten waar we in 2030 wel een eerste stap moeten
maken. En tegelijkertijd zijn er burgers en bedrijven die misschien wel harder
lopen. Dat is een mismatch en dat gaat gegarandeerd verkeerd. Volgens mij
moeten we daar samen nog aan werken”, adviseert Hocks.
Binnen de klimaattafels gaat het niet over wat energieopgave teweeg kan brengen
in de gemeenschap, maar wordt de opgave vooral technisch benaderd. Met deze
technische benadering is de noodzakelijke eerst stap gezet, dit is een
voorwaarde om scherper neer te kunnen zetten wat het bredere belang is van die
opgave. “Er zijn maar weinig gemeenten waar zowel de bewoners als de wethouders
en ambtenaren dat zien. Dus daar zit het grote verschil en ik denk dat daar nog
een wereld te winnen is”, concludeert Hocks.
Over het Klimaatakkoord:
In 1992 is er in Rio de Janeiro een Klimaatverdrag gesloten; een raamwerk dat door 197 landen is geratificeerd. In 1997 is het Kyotoprotocol gesloten dat door 192 landen geratificeerd is en een uitwerking is van de manier waarop dat Klimaatverdrag te regelen valt. In 2015 is het Klimaatakkoord van Parijs gesloten, door 195 landen geratificeerd. Waarin het streven werd genoteerd om de opwarming van de aarde niet meer dan 2 graden – liever maximaal 1,5 – mag uitstijgen boven het pre-industriële tijdperk. Dan gaat het snel, na 20 december 2018 is de Klimaatwet aangenomen en een dag later wordt het Ontwerp van het Klimaatakkoord gepresenteerd in Den Haag, met als streven het halveren van de broeikasuitstoot ten opzicht van het niveau van 1990 in 2030. Op 11 maart jl. was er een klimaatmars met 40.000 mensen in Amsterdam. Op 13 maart hebben het PBL en CPB de cijfers gepresenteerd van het doorrekenen van het Ontwerp van het Klimaatakkoord. Op 20 maart waren de Provinciale Statenverkiezingen en eind april gaat minister Wiebes reageren op het Ontwerp van het Klimaatakkoord en 23 mei zijn de verkiezingen voor het Europees Parlement.
Cover: Photo by Nathan Gonthier on Unsplash
Dit artikel verscheen eerder op de site van AIR
Cover: ‘Photo by Nathan Gonthier on Unsplash’ door natejgo (bron: Unsplash) onder CC0 1.0, uitsnede van origineel