Onderzoek De openbare ruimte is vooral ontworpen om te voldoen aan de behoeftes van (jonge) mannen, waardoor (jonge) vrouwen zich vaak onveilig voelen. Dat concluderen wetenschappers van Hogeschool Inholland, de Erasmus Universiteit Rotterdam en de TU Delft. Met zeven ontwerp- en participatieprincipes kunnen gebiedsontwikkelaars aan de inhaalslag beginnen.
Steden zijn niet zozeer vrouwonvriendelijk ontworpen, maar het vrouwelijk perspectief en de wensen van vrouwen zijn vergeten. Die conclusie trok Donne Gerlich vorig jaar al in haar afstudeeronderzoek. Gerlich bracht de relatie tussen sekse en gebouwde omgeving in beeld en kwam met ontwerpprincipes voor een “genderinclusief” stadsontwerp. Van de wensen wat betreft infrastructuur tot de beleving van de ruimte: er wordt structureel geen rekening gehouden met de wensen en gebruiks- en belevingspatronen van vrouwen.
Om wel aan die wensen te voldoen, moeten gebiedsontwikkelaars volgens Gerlich op verschillende schaalniveaus hun werkwijze herzien. Op de stedelijke schaal moet “diversiteit in het netwerk, groenstructuren en voorzieningen worden gewaarborgd.” Binnen een wijk moeten er “duidelijke routes en eindpunten zichtbaar zijn en moeten te lange stadsblokken worden opgesplitst of op een andere manier dynamischer worden gemaakt, voor het versterken van een veiligheidsgevoel.” En op straatniveau is het noodzakelijk dat er “een duidelijke identiteit gegeven wordt aan een ruimte,” zodat duidelijk te zien is van wie de ruimte is en moet er “een gevoel van sociale controle heersen.”
Onveilig gevoel
Onderzoekers van Hogeschool Inholland, Erasmus Universiteit Rotterdam en TU Delft gaan nog een stap verder. Op basis van een studie die zij uitvoerden in opdracht van de Kenniswerkplaats Leefbare Wijken, concluderen de onderzoekers in het rapport Ruimte voor meiden op Zuid dat de Rotterdamse openbare ruimte vooral is ontworpen voor mannen. Gevolg is dat vrouwen, en dan vooral jonge vrouwen, zich er onveilig voelen en dus minder gebruik maken van de openbare ruimte. De openbare ruimte in het zuidelijke deel van de stad werd geanalyseerd, op basis van de inzichten uit literatuuronderzoek en straatinterviews (uitgevoerd door Rotterdamse vrouwen).
Een van de plekken waar de onderzoekers kritisch op zijn, is het Zuiderpark. “Het is een plek om te voetballen, skaten en basketballen,” zegt Krista Schram, associate lector Publiek Vertrouwen in Veiligheid, op de website van Inholland. “Maar het picknickveldje ligt onder de ganzenpoep. Ook de routing is onduidelijk; je ziet niet waar de uitgang is, waardoor je je onveilig kunt gaan voelen. Door deze inrichting trekt het park voornamelijk jongens en mannen aan, waardoor je je als vrouw nog minder welkom voelt. En doordat mannen er domineren, is het een plek waar ruzies worden uitgevochten, wat maakt dat de objectieve veiligheid ook vermindert.”
‘Zuidplein, Rotterdam’ door BYonkruud (bron: Shutterstock)
Uit het onderzoek kwam ook het lokale winkelcentrum Zuidplein als plek naar voren waar de openbare ruimte vooral met de behoeften van (jonge) mannen in het achterhoofd lijkt te zijn ontworpen. Schram: “Meiden op Zuid komen daar vanwege de winkels en het openbaar vervoer-knooppunt. Het voelt daar voor hen onveilig, zeker in het schemerdonker als ze op de bus moeten wachten.”
Verplaatsen in leefwereld
De onderzoekers hebben vijf ontwerp- en twee participatieprincipes opgesteld die volgens hen van “cruciaal belang zijn voor het ontwerp en beheer van de openbare ruimte om de veiligheidservaring van jonge vrouwen te verbeteren.” Ten eerste moeten professionals voor betekenisvolle plekken in de openbare ruimte zorgen die multifunctioneel gebruikt kunnen worden. Het is volgens de onderzoekers van belang om de (door hen gewenste) activiteiten die jonge vrouwen in de openbare ruimte willen uitvoeren daarbij expliciet als uitgangspunt te nemen, omdat (zoals eerder benoemd) de behoeften van (jonge) mannen vaak al automatisch worden meegenomen. “Denk hierbij aan openbaar vervoer-gebruik van A naar B, boodschappen doen, ander gebruik van winkelgebieden en het bezoek aan een speeltuin bezoeken met jongere kinderen.”
Het tweede principe is het creëren van “ogen op straat” door enige compactheid en variatie van functies in de omgeving te realiseren. Denk aan gebouwen van waaruit de gebruikers uitkijken op de straat of de aanwezigheid van ouders in een speeltuin. Cameratoezicht en duidelijke aanwezigheid van de politie hebben volgens de onderzoekers een averechts effect. Daar helpen duidelijke zichtlijnen, verlichting en ontsnappingsroutes bij (het derde principe). “Een ander belangrijk fysiek element is de plaatsing van bankjes. Als ze in een lijn zijn opgesteld in plaats van naar elkaar gericht, kan dit leiden tot gevoelens van onveiligheid bij vrouwen, omdat ze zich dan mogelijk “tentoongesteld” voelen en intimidatie door mannen wordt uitgelokt.”
‘Treinsporen in Rotterdam’ door Werner Lerooy (bron: Shutterstock)
De laatste twee ontwerpprincipes zijn het rekening houden met culturele en normatieve kaders waarmee de jonge vrouwen opgroeien en het herkennen van hun “coping”-strategieën en -tactieken. De kaders zijn volgens de onderzoekers van invloed op het type en mate van gebruik van de openbare ruimte. “Uit de literatuur blijkt dat vrouwen sterk worden beïnvloed door gevoelens van onveiligheid bij het gebruik van openbare ruimtes en het vermijden van bepaalde plekken.” Om deze ontwerpprincipes überhaupt kans van slagen te geven, is het wel van belang om ook twee participatiestrategieën te hanteren: neem de tijd om warme relaties op te bouwen of aan te haken op een bestaand netwerk en verplaats je als ontwikkelaar/ontwerper in de leefwereld van jonge vrouwen.
Lees het volledige onderzoek op de website van de Erasmus Universiteit.
Cover: ‘Zuiderpark, Rotterdam’ door Frans Blok (bron: Shutterstock)